Op maandag 12 september bezocht ik het zeehondencentrum in Pieterburen om een lezing van auteur en radiomaker Mathijs Deen bij te wonen. Op het eerste gezicht lijkt een zeehondencentrum misschien een vreemde plaats voor een lezing over literatuur. Doorgaans vinden literaire avonden plaats in een bibliotheek of boekhandel. Toch past het zeehondencentrum uitstekend bij een schrijver als Mathijs Deen, wiens grootste inspiratiebron het waddengebied is.
Mathijs Deen trekt mij aan door zijn vermogen om de mens op vanzelfsprekende wijze ondergeschikt te stellen aan de natuur. Interpreteer het begrip ‘vanzelfsprekendheid’ niet als moeiteloosheid, maar als uitermate vloeiend. Deen stelt personages in zijn romans in dienst van de omgeving zonder te vervelen. Een voorbeeld hiervan is zijn roman Het lichtschip, waarmee ik vorig jaar tijdens een gastcollege van Deen vertrouwd raakte. Over de binnenwerelden van de verschillende personages in de roman wordt nauwelijks een woord gezegd: de personages staan in dienst van de beschrijving van een drijvende vuurtoren, een schip dat doelloos dobbert op de golven van de Noordzee. Ieder bemanningslid heeft een specifieke functie op het schip, een rol die inzicht biedt in het karakter van het personage. De schaduwboekhouding van matroos Gerrit Snoek insinueert dat dit personage moeite heeft met de uitzichtloze situatie op het lichtschip: ‘Zee: grijswit. Er is geen horizon hemel’ (p.97).
Ruim een halfuur voor aanvang van de lezing, wandelde ik het zeehondencentrum binnen. Volgens het programma werden de zeehonden namelijk gevoerd op dit tijdstip. Samen met een schipper, een microbioloog en een wadloopgids liep ik langs de vertrekken. Bij het aanzien van de zieke dieren ontstond een gesprek over de kwetsbare staat van het waddengebied. De wadloopgids beschreef de staat van het wad door een ontwikkeling in zijn eigen beroepsgroep aan te duiden: ‘Vroeger ging men voor educatieve redenen wadlopen, met de gids als docent. Nu willen toeristen drie foto’s maken om met familie en vrienden te delen en dan snel weer terug. Er is geen aandacht meer voor wat het waddengebied inhoudt en daarom wordt het slecht behandeld.’
De woorden van de gids liet ik even op mij inwerken. De gids beschrijft een trend die ik enigszins herken, zowel in de werkelijkheid als in de literatuur. Veel jonge schrijvers leggen de nadruk op menselijke relaties, denk bijvoorbeeld aan het thema ‘identiteitsvorming’. Bij mijn eigen schrijfgedrag merk ik de drang om vanuit een ego-positie te schrijven, gebaseerd op pogingen om mijn positie in de samenleving te duiden en om een relatie met een hogere orde te suggereren. Dit levert een verzameling melancholische stukken op waarbij dikwijls de ik-vorm overheerst. Toen ik Mathijs Deen deze ervaring voorlegde, reageerde de auteur niet verbaasd. Deen verklaarde mijn schrijfgedrag door te stellen dat elke generatie de wereld op een andere wijze aantreft. De huidige generatie studenten is opgevoed in een wereld waarin de begrippen communicatie en identiteit hoog in het vaandel staan.
De generatieverschillen die Deen suggereerde, werden mij duidelijk toen de auteur vertelde over zijn nieuwe thriller De Hollander. Deen werd geïnspireerd door een vriend, eveneens een wadloopgids, die de tocht van Schiermonnikoog naar Borkum maakte. Precies op het grensgebied tussen Nederland en Duitsland ligt een beruchte geul, die enkel bij zeer specifieke weersomstandigheden en waterstand overgestoken kan worden: ‘een geweldige plek om iemand om te brengen’, aldus Deen. Niet een personage, maar de geul bij Borkum ligt ten grondslag aan het boek De Hollander. Deen stelt eerst een ruimte vast en introduceert vervolgens personages die in dienst staan van deze ruimte. Wanneer er een lichaam wordt aangetroffen in het grensgebied, onderhandelen de Nederlandse en Duitse autoriteiten hevig over wie de zaak mag uitvoeren.
Of er daadwerkelijk een verschil is tussen verschillende generaties schrijvers durf ik niet te suggereren. Toch geloof ik dat Mathijs Deen gelijk heeft wanneer hij stelt dat jonge schrijvers veelal vanuit binnenwerelden opereren. Het is geenszins mijn bedoeling om te moraliseren, er bestaan geweldige romans rondom het thema ‘identiteitsvorming’. Hoogstens spoor ik je aan om de woorden van de wadloopgids nog eens na te lezen. De gids verklaart de wankele staat van een natuurgebied door te stellen dat er nauwelijks aandacht is voor wat de natuur inhoudt. Hij stelt de wadloper als voorbeeld voor een verandering van het denken over de relatie tussen mens en natuur. Ik herken mijzelf in de moderne wadloper. Net als de wadloper, gebruik ik de natuur als een toneel waarop ik mijn sociale relaties een spel laat spelen. Wie ben ik? Hoe sta ik in verhouding tot anderen? De lezing van Deen leerde mij om de natuur op een andere manier te benaderen. Zijn natuurbeschrijvingen bewijzen de afhankelijkheidsrelatie die de mens aangaat met de natuur. Deen inspireert door deze afhankelijkheidsrelatie als vanzelfsprekend te beschouwen. Een schrijver als Mathijs Deen is een lichtend voorbeeld in een tijd waarin de relatie tussen mens en natuur grondig herzien moet worden.
Laat een reactie achter