Een ideale klassieke tragedie is Sofocles’ Koning Oedipus. Vondel vertaalt dit spel in 1660, en in de opdracht aan Joan Huydecoper schrijft hij: ‘Aristoteles, in zijn tooneelonderwijs, voert het in, als een voorbeelt, waer in de twee hoofdcieraden, herkennis en staetveranderinge, krachtigh uitschijnen.’ In een aristotelische tragedie treedt een held op met wie het publiek zich kan identificeren, die tot het inzicht komt dat hij een vergissing begaan heeft (de agnitio of herkennis) en wiens situatie daardoor radicaal verandert (de peripetie of staatverandering). Vondel vertaalde veel om zich de stijl en de technische opbouw van de klassieke voorbeelden eigen te maken. Een jaar daarvoor schreef hij zijn Jeptha, door hem toen gepresenteerd als een modeltragedie, maar als we de agnitio en de peripetie in dit spel bekijken zien we dat hij toen nog wel wat translatio nodig had om tot een perfecte imitatio van de Griekse tragedie te komen. Oedipus maakt een spectaculaire ontwikkeling door. Als koning van Thebe zoekt hij de moordenaar van zijn voorganger, en in de loop van het spel ontdekt hij stap voor stap niet alleen dat hij zelf die moordenaar is, maar ook dat het slachtoffer zijn vader is, en dat hij getrouwd is met diens vrouw. Hij eindigt als een verschoppeling, een blinde balling. Hij draagt schuld, maar hij had zelf niets kunnen doen om die misdaden te vermijden. De bijbelse Jefta (Richteren 11) belooft aan God dat hij de eerste persoon die uit zijn huis komt zal offeren als hij behouden als overwinnaar terugkeert uit de strijd met de Ammonieten die hij voert. Als dat zijn dochter blijkt te zijn is hij in zak en as, maar vastbesloten zijn belofte te houden.
De tragedies die in de renaissance aan Jefta gewijd zijn moeten dit mensenoffer, dat in de Vulgaat en in de Moerentorfbijbel – dat zijn de bijbels waar Vondel zich op baseert – vermeld wordt, wel afzwakken tot een gelofte iets te offeren, waarbij Jefta niet bedacht heeft dat dit ook een mens zou kunnen zijn. En nog wel zijn eigen dochter! Een tragische held moet immers een persoon zijn die geen heilige is en geen schurk: de toeschouwer moet zich met hem kunnen vereenzelvigen. Vondels Jeptha belooft daarom geen mensenoffer, maar hij is slachtoffer van zijn ondoordachte belofte. Hij belooft te zullen offeren wat hem bij thuiskomst het eerst te gemoet komt. De raadgevers die hem vertellen hoe hij daar onderuit kan komen lopen tegen een muur van onwil. Jeptha maakt helemaal geen proces door: pas als hij het lijk van zijn dochter ziet, het funeste gevolg van het hardnekkig vasthouden aan zijn belofte aan God, realiseert hij zich wat hij gedaan heeft, maar spijt en berouw toont hij niet, alsof er niets gebeurd was zet hij zijn werk als richter van het joodse volk voort. Schandelijk misleidt hij zijn vrouw, hij ontvlucht haar lafhartig: hij lokt haar weg als hij hun dochter publiekelijk gaat onthoofden en voordat zij thuis komt ontsnapt hij door de achterdeur. Even later is hij weer terug op zijn post als aanvoerder van het joodse volk. Dat maakt hem eigenlijk niet geschikt als tragische held: hij draagt in hoge mate schuld aan de dood van zijn dochter.
Vondel presenteert in het ‘Berecht’ (de literairtheoretische voorrede) zijn Jeptha of offerbelofte als een imitatie van een van de beroemdste zestiende-eeuwse tragedies, Jephthes sive votum (1544) van de Schotse humanist George Buchanan, naar Parijs gevlucht en later leermeester van Michel de Montaigne. Imitatio, dat wil zeggen: hij gebruikt dezelfde bijbelstof maar hij brengt radicale veranderingen in de structuur aan om er een betere, dat is een klassiekere tragedie van te maken. In dat spel wees Vossius namelijk een groot gebrek aan: het heeft geen eenheid van tijd – tussen het votum en het offer staan volgens de Bijbel twee maanden waarin Jefta’s dochter met toestemming van haar vader met haar ‘gesellinnen ende gespelinnen’ in de bergen gaat rouwen omdat zij als maagd moet sterven (Richteren 11: 37 en 38). Omdat een tragedie zich in vierentwintig uur moet afspelen passen de offerbelofte en de voltrekking ervan daar niet samen in. Buchanan omzeilde dit door de twee maanden rouw niet te vermelden, maar ontkennen van de inhoud van de Bijbel is niet mogelijk. Vondel herstelt de eenheid van tijd door Jeptha in die twee maanden een andere, in het volgende hoofdstuk van de Bijbel beschreven veldtocht te laten winnen, een strijd tegen de Ephraïmmers. Feestelijk is zijn terugkeer als hij die heeft verslagen. Feestelijk? Dat dit een drogreden is wil Vondel niet horen. Door die twee maanden uitstel, waarin de moeder van niets weet en vader en dochter zich ellendig voelen, neemt hij alle spanning en alle gevoel uit de personages weg. Buchanan beschrijft levendig hun emotionele discussies, bij Vondel zien we geen ontwikkeling in de gevoelens van de personages meer.
Jeptha had, met een verwijzing naar het offer van Isaak, een lam verwacht, of een witte koe. Tegen zijn dochter zegt hij:
O dochter, hoor mijn rouwklaght met gedult.
Ick houde u vry. uw vader draeght de schult.
Had hem een lam eerst uit den stal bejegent,
Of witte vaers: toen hy, van Godt gezegent,
En zegenrijck naer ’t hof quam uit den slagh;
Men hadze Godt geoffert, als men plagh,
Te Silo, daer de Godtheit, in het midden
Van ’t heilighdom, op ’s hoogen priesters bidden,
Orakels spreeckt, op cherubijnen rust:
Nu zijtge my bejegent, onbewust
Van mijn belofte, en reuckeloos beloven,
Dat my zoo dier verbint aen Godt daer boven.
Het aengaen van dien zwaeren slagh en toght
Beroofde ’t brein van dieper achterdocht.
Noit docht ick Gode een offer op te draegen
Van menschenbloet, veel min een van mijn maegen,
En allerminst mijn dochter, ’t eenigh kint,
Mijn levens hoop, mijn kroon. wat straf verblint,
Vervoertme in dit beloven, zonder paelen,
Een woort, te zwaer om door den hals te haelen! (vs. 629-648)
Maar ondank al deze mooie woorden wil hij zijn belofte aan God niet breken. Zijn geweten is zijn enige kompas: alle redelijke argumenten van zijn juridisch adviseur en alle hulp die hem door zijn hofpriester wordt aangeboden wijst hij halsstarrig af. Met steeds nieuwe argumenten proberen de hofpriester en de wetgeleerde hem van zijn voornemen af te houden, maar zij vechten tegen de bierkaai.
Priester. Haer leven hangt aen uwen wil. gy meught
Haer spaeren. Jeptha. Wie kan my dees schult vergeven?
Wetgeleerde. Godts priester. hy ontslaet u: laetze leven.
Jeptha. Ontsloeghme mijn geweeten? (vs. 1118-1121)
Vondel, katholiek en dus vertrouwd met biecht, berouw en absolutie, moet hierbij gegruwd hebben. Jeptha heeft duidelijk niet zijn sympathie, met dit personage stelt hij de calvinisten met hun wrekende god aan de kaak.
Vondels voorkeur voor heldinnen
Wie is de hoofdpersoon in Vondels Jeptha of offerbelofte? Daar is discussie over, maar het enig juiste anwoord geeft Vondel zelf: ‘Ieptha […] verschijnt hier nochte heel vroom, nochte onvroom, maer tusschen beide.’ Niet goed en niet slecht, dat is de eis die aan de aristotelische tragedieheld gesteld wordt. En daar hamert Vondel op in het Berecht. Toch is er behalve Jeptha nog een hoofdpersoon: zijn dochter Ifis. Zij speelt een bijzondere rol: moedig aanvaardt zij het lot, zij verklaart zich bereid geofferd te worden en gedraagt zich op het offeraltaar als een heldin. Vondel was al jarenlang door haar persoon gefascineerd.
Willem de Vreese ontdekte in Sint-Petersburg het handschrift van Vondels Tasso-vertaling in 1904 en hij beschreef het in 1911, in de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Daar geeft hij als bijlage een transcriptie van de korte tekst die Vondel er op de resterende blanco pagina’s aan had toegevoegd: zijn vertaling van vs. 1361-1444 van Jephthes sive votum (1544) van Buchanan. Die bevat de slotscène waarin een bode aan Jephthes’ vrouw vertelt hoe moedig Iphis zich bij het offer gedragen heeft: zij was onbevreesd en troostte zelfs de toeschouwers. De keuze van juist die passage toont aan dat Vondel al in een vroeg stadium met Jefta bezig was, en dat hij vooral getroffen is door de moed van Ifis. Deze kinderslachting staat in een ruime traditie: Abraham offerde zijn zoon – God zelf stak daar op het laatste moment een stokje voor. In zijn voorrede bij zijn vorige treurspel, Salmoneus van 1654 noemt Vondel het spel van de calvinistische theoloog Théodore de Bèze over het offer van Abraham.
En een hoogtepunt in de Griekse tragedie is Euripides’ spel over het dochteroffer, Ifigenia in Aulis. Daar ontwikkelen de karakters van alle hoofdpersonen zich in alle mogelijke spannende richtingen. Agamemnon ontbiedt Ifigenia naar Aulis om haar te offeren aan Artemis. De godin heeft dat dochteroffer geëist omdat de Grieken een heilig hert gedood hebben; zolang dat offer niet verricht wordt zal er geen wind zijn om de Griekse vloot naar Troje te doen varen. Om haar naar Aulis te lokken stelt Agamemnon het voor alsof zij met Achilles zal trouwen – zonder deze opvliegende held te verwittigen. Als die dat merkt zijn de poppen aan het dansen, en ontwikkelt zich een amusant en spannend verloop. Na veel discussies, waarin Ifigenia’s moeder Clytaemnestra een groot aandeel heeft, en na spannende verwikkelingen zien alle personages in dat Artemis haar offer moet krijgen opdat de Grieken roem en rijkdom kunnen behalen in de Trojaanse oorlog,. En het einde is spectaculair: op het laatste moment neemt de godin Ifigenia mee om haar in Tauris, nota bene als offerpriesteres te dienen. Zes jaar later vertaalt Vondel Euripides’ Ifigenia in Tauris (1666).
In de periode dat hij de katholieke theologie bestudeert vertaalt Vondel 84 verzen van de laatste scène van Buchanans spel, de passage waarin een bode aan Jephthes’ vrouw vertelt hoe haar dochter zich bij het offer gedragen heeft. Vondel noemt haar een edele mannin, zoals Buchanan van een nobilis virago spreekt. Die kwalificatie sluit precies aan bij de opdracht van de Jeptha aan Maria van Hoorn, de vrouw van burgemeester Cornelis van Vlooswijck aan wie Vondel zijn baan in dienst van de stad bij de bank van lening te danken had. Daar gaat Vondel nog een stap verder: het offer van Ifis is een prefiguratie van de passie van Christus, zoals het lam dat door Abel geofferd werd, en zoals Isaak die op het nippertje door God gered werd. Dat laatste wás het meest imposante geval:
Het eenigh beelt van Isack kon verdoven
Alle offermans, en offers van de wet:
Maar het voorbeeld van Ifis is nog sterker:
Maer deze maeght gaet al de mans te boven,
En geeft een kracht aen dees tooneeltrompet. (opdracht Jeptha, vs. 13-16)
Haar onmiddellijke bereidheid het door haar vader beloofde offer te zijn, de koelbloedigheid waarmee zij voor het offeraltaar verschijnt is voor Vondel het belangrijkste aspect aan dit verhaal. Jeptha is de titelheld, en Vondel heeft alle mogelijke moeite gedaan om van hem een held in aristotelische zin te maken: hij is de redder van zijn volk, begaat een kleine fout, een hamartia, die hem in het verderf stort en pas als het te laat is komt hij tot inzicht, de agnitio, die hem tot boetedoening brengt, de peripetie. Maar de fout is niet klein genoeg, en peripetie is zwak omdat hij na wat offeren en bidden zijn oude ambt weer opneemt en zes jaar lang richter over Israël is. In alle opzichten is hij een minder sterke persoonlijkheid dan zijn dochter; haar moeder krijgt geen kans haar dapperheid te laten zien omdat zij door Jeptha om de tuin geleid is. Maar Ifis is een ware heldin, een martelares en een prefiguratie van de lijdende Christus. Vondels voorkeur voor de sterfscène in Jephthes sive votum laat zien dat zijn Jeptha vooral als martelaarstragedie gelezen moet worden.
In dezelfde tijd vertaalt hij de heldinnenbrieven van Ovidius als voorbereiding voor het schrijven van zijn maagdenbrieven (1642): martelaressen voor het christendom. Opoffering voor God is voor hem kennelijk een hoge vorm van geloofsbeleving, en de moed van Ifis die haar rol als offer zonder aarzeling aanvaardt, en bij het voltrekken ervan zelfs onbewogener is dan de toeschouwers, is gemodelleerd naar de vroeg-christelijke martelaressen.
Jeptha heeft vele kanten. Voor Vondel had het de ideale tragedie moeten zijn, waarin een held die ‘nochte vroom nochte onvroom’ is door een ontwikkeling tot het inzicht komt dat hij een vergissing begaan heeft, waarna een verandering in zijn leven tot stand komt. Daarin is hij niet geslaagd: zijn oplossing voor het probleem van de eenheid van tijd (een veldtocht tijdens de twee maanden uitstel) is niet overtuigend, en het personage van Jeptha (de halsstarrige vader, die bovendien zijn echtgenote lafhartig om de tuin leidt) verhindert een spontane dialoog tussen de hoofdpersonen. Uit het feit dat Vondel meteen na Jeptha Sofocles’ Koning Oedipus vertaalt kunnen we opmaken dat hij zelf ook tot dat inzicht gekomen is, hij had behoefte aan meer inzicht in de techniek van de Griekse tragedie.
Als we Jeptha lezen als een morele les is het een rechtstreekse aanval op het rigoureuze calvinisme.
Als martelaarstragedie is het geslaagd, de rol van Ifis is een indrukwekkend voorbeeld van martelaarschap, zij het dat het doel van Ifis’ offerbereidheid in het niet valt bij het doel van Vondels Maeghden, martelaressen. Zij redt het geweten van haar vader, de briefschrijvende maagden hun eigen ziel en die van vele anderen door niet te zwichten voor de vervolging van het christelijk geloof.
En als we Vondels tragedie lezen als poëzie (!) is het vers voor vers een warme douche, een feest, vanaf de eerste zin:
De tijding van uw’ heer’ vooruitgevlogen
Jaeght u voor dagh ten bedde uit, en uwe oogen
Gaen op, eer ’t licht den hemel open sluit.
Al ’t hof krioelt. de blyschap moet’er uit.
Vondels Jeptha of offerbelofte is te lezen bij Ceneton. Daar vindt men ook de Jepthes sive votum van Buchanan: de complete tragedie en Vondels vertaling van een passage eruit. Verder Erasmus’ vertaling van de Iphigenia in Aulide van Euripides en Vondels Brieven der heilige Maeghden, Martelaressen.
Laat een reactie achter