Een fraai voorbeeld van de subtiliteiten van het taalgevoel is de keuze tussen hebben en zijn: ik heb gevochten, ik ben gevallen, en de hulpwerkwoorden andersom gebruiken zou niet juist zijn. Het Engels maakt een voltooide tijd altijd alleen maar met have, maar er zijn genoeg andere talen (Frans bijvoorbeeld, of Duits, of Italiaans) die ook een verschil maken, al is de keuze welke werkwoorden welk hulpwerkwoord kiezen niet altijd precies gelijk.
Ook in het Jiddisch komt (of kwam) de splitsing voor, laat de Duitse taalkundige Lea Schäfer zien in een nieuw artikel in het Journal of Germanic Linguistics.
Eigenlijk is de bron die Schäfer gebruikte op zich al interessant: het Language and Culture Archive of Ashkenazic Jewry (LCAAJ) dat in de vroege jaren zestig werd opgebouwd door de bekende taalkundigen Uriel en Bina Weinreich. Zij interviewden sprekers van het Jiddisch uit een groot aantal plaatsen in Europa, zoals op bovenstaande kaart. De sprekers waren geboren aan het begin van de twintigste eeuw en omdat iemands taal na diens jeugd meestal niet meer zo snel verandert, krijgen we zo inzicht in het Jiddisch van voor de Holocaust. De geïnterviewden kregen een lange vragenlijst voorgelegd waarin 300 zinnen stonden die ze in hun eigen dialect moesten vertalen.
Daaronder zaten dus ook zinnen bij waarvan het voor de hand lag om een bijwoord te gebruiken in de vertaling.
Niet willekeurig
In alle talen waarin je een verschil maakt tussen hebben en zijn trek je de streep ergens tussen twee groepen werkwoorden. Volgens een door Schäfer overgenomen theorie van de Italiaanse taalkundige Antonella Sorace is een van de relevante factoren zogeheten agentiviteit: als het onderwerp van een zin duidelijk een actieve keuze maakt om de handeling uit te voeren kies je hebben (ik heb gevochten). Bij werkwoorden waar een en ander het onderwerp overkomt kies je zijn (ik ben gevallen).
Zulke verschillen kende het JIddisch ook, maar de dialecten van de taal waren ook onderling van elkaar onderscheiden. Bijvoorbeeld waar het ging om werkwoorden die een lichaamshouding uitdrukken zoals zitten, liggen en slapen. Sommige sprekers kozen daar voor zijn en andere voor hebben (ik vereenvoudig de fonetische weergave steeds een beetje):
- Di kinder zanin gilegn in di betn (Jaroslav, Rusland)
- Mir zajn gezesn afm bank (Piltene, Letland)
- Er is gislufn. (Balta, Oekraïne)
- Di kinder hob geleg in zejere bet (Babruysk, Belarus)
- Mir ob gizesn af a bajnk (Trzcianne, Polen)
- Er ot gislofm (Dmitryvka, Oekraïne)
Schäfer laat zien dat de verdeling niet willekeurig is: zuidelijke dialecten kiezen vaak zijn, noordelijke dialecten eerder hebben. Precies datzelfde verschil vinden we nu nog in het hedendaagse Duits:
Kennelijk kronkelt hier een lange taalgrens tussen noord en zuid in Europa, en alle Germaanse talen zijn gevoelig voor die grens. Het Nederlands kiest, natuurlijk, hier hebben, maar op het continent geldt het hele Nederlandse taalgebied dan ook als noordelijk. Welke Germaanse taal het precies betreft, doet er niet toe, ze doen allemaal mee aan de grens.
Dat is op zich al een opmerkelijke bevinding, maar het laat nog iets anders zien. In de literatuur wordt vaak over het Jiddisch geschreven als een taal met een dubbel gezicht: de woordenschat is weliswaar grotendeels Germaans (of Duits), maar de grammatica zou vooral heel erg Slavisch zijn, beïnvloed door het Oekraïens, het Pools en andere Slavische talen. Uit deze kaart blijkt dat er ook in de grammatica wel degelijk banden waren tussen het Jiddisch en de Duitse dialecten.
Het zijn oude data, maar Schäfer heeft de rijkdom ervan goed laten zien. Het zou wel, zegt ze, goed zijn om het aan te vullen met gegevens van de moderne sprekers – die over het algemeen niet meer op het Europese continent wonen, maar in Israël of New York. Hebben zij de splitsing ook bewaard?
Rob Alberts zegt
Mooi en interessant blog
Vriendelijke groet,
Nynke de Haas zegt
Interessant! Maar Sorace heet Antonella.
Mieke Waterman (-Daniels) zegt
Ik herinner mij een zoom (Covid-19) over het gebruik van de hulpwerkwoorden ‘hobn’ en ‘zayn’ bij sprekers van het hedendaagse Jiddisch in Israel en vooral bij de chassidische groep Bobov. Er werd o.a. gesproken over de kwestie of dit specifieke gebruik van de hulpwerkwoorden een Poolse of Hongaarse oorprong had. Een collega, Dalit Assouline, nu van de Haifa Universiteit, heeft haar promotieonderzoek (en vele andere artikelen) geschreven over het hedendaagse Jiddisch van de verschillende ultraorthodoxe chassidische groepen in Israel (Jeruzalem, Bnei Brak), New York, A’werpen. Zie ook artikelen van collega Moshe (Max) Taube van de Hebreeuwse Universiteit.