Ik moest vanmorgen denken aan mijn studietijd en wat ik daarin geleerd heb waar ik mijn hele leven wat aan gehad heb. Ik studeerde Nederlandse taal en letteren en ik was minder in grammatica en taalkunde geïnteresseerd dan wel in literatuur. De studie was buitengewoon populair op dat moment. Als je niet wist wat je wilde worden ging je rechten, politieke en sociale wetenschappen (psf) of Nederlands studeren. Veel medestudenten waren schrijvers in de dop en gebruikten de studie om de lucht van de literatuur in te kunnen ademen, gelijk gerichte zielen te treffen en om veel te kunnen lezen. Ik zie in gedachten Gerrit Komrij rondlopen op ons instituut, Adriaan van Dis, Charlotte Mutsaers, de latere recensent Carel Peters in zijn blazer met het verzameld werk van Ter Braak onder zijn arm. Er waren aankomende liedjes schrijvers als Ivo de Wijs, Jan Boerstoel en Hans Dorrestijn en dichters als Ad Zuiderend en Tom van Deel .
Mijn studie gaf me dus vooral een creatief milieu, maar ook vaktaal. Gereedschap om iets te kunnen zeggen over teksten, om ze te analyseren zodat je verder kwam dan: ja, ik weet het niet, het heeft iets …eh…weet je wel? We analyseerden veel gedichten, dat was het zg close-readen waarbij je uiterst nauwkeurig teksten las en waar je ook je kennis van de grammatica bij in kon zetten. De massale hoorcolleges vond ik voornamelijk saai, maar de werkcolleges waarin we samen aan een project werkten konden zeer boeiend zijn.
Ik herinner me mijn docent taalkunde Rudolf Geel die als jong en alternatief gold. We zaten met hem in een werkgroepje dat op onze studentenkamers en woningen bijeenkwam. We wilden af van de officiële literatuur en alternatieve wegen bewandelen. Het was de tijd van de flower power en de psychedelische muziek. Konden we ons niet met songteksten bezighouden?
Rudolf Geel vond dat wel kon, we zouden ze gaan bestuderen en vertalen, we mochten zelf titels inbrengen. Iemand kwam met Suzanne van Leonard Cohen. Waar ging het eigenlijk over? En als je al een idee had waar het over ging, hoe zou je dat in het Nederlands kunnen omzetten en wat veranderde daardoor aan de sfeer en werking van het lied?
We sloegen aan het vertalen. Vertalen is interpreteren. Het eerste couplet lukte wel, maar bij het tweede couplet over Jezus die een visser was “Forsaken, almost human, he sank beneath your wisdom like a stone” Ja dat was nog niet zo makkelijk. Wat bedoelde hij te zeggen, hoe konden wij dat in onze eigen taal zeggen? Bij het derde couplet liepen we vast.
There are heroes in the seaweed, there are children in the morning
They are leaning out for love and they wil lean that way forever
While Suzanne holds her mirror
Waar gaat dit over vroegen wij ons af, is dit wartaal, is dit poëzie, verwijst het naar een werkelijkheid, is het abstract, is het muziek?
Voor mij was dit een groot leermoment. Ik begreep dat als ik een tekst niet kon vertalen, ze gewoon niet in mijn macht lag en dat ik er dan ook niets over hoefde te zeggen. Ik begreep ook dat vertalen een enorm sterke manier was om mijn schrijfkunde te verbeteren. Ik nam mij voor om alle liedjes die me troffen te gaan vertalen, al was het maar een paar regels. Het moest wel zingbaar blijven, dus het metrum, de rijmposities, de klemtonen, moesten kloppen. Dat was een hele klus. Gepriegel met woordjes.
Toen ik mijn docent Willem Wilmink beter leerde kennen, vertelde hij me dat hij elke ochtend begon met het vertalen van een gedicht. “Een timmerman begint zijn ochtend ook met het uitpakken van zijn gereedschap en het scherpen van zijn beitels. Dat vertalen is net zo iets, het dwingt je alle registers open te trekken van je taalvermogen. Als je een half uurtje vertaald hebt, dan sta je aan, dan ben je in de juiste sfeer en kan je iets van jezelf maken.”
Wat er in de boeken stond die ik moest lezen ben ik vergeten, maar de lessen van mijn docenten niet.
Rob Delvigne zegt
Peeters en Zuiderent.