Ook bij taalvaardigheid lijken de politieke posities verruild. Rechts hanteert nu het oude socialistische emancipatieargument, links het oude liberale keuzevrijheidsargument. Het zal door die verwarring zijn dat een debat over taalvaardigheid nagenoeg onmogelijk is. Gevoed door aantijgingen als ‘woke waanzin’ en ‘calimerogedrag’ bespeuren de partijen bij elkaar verloedering en discriminatie.
Bovendien is het vak verengd. Het bestaat uit schrijven, lezen, spreken en luisteren. Blijven de laatste twee buiten schot, over lezen zijn meningen eensgezind. Dat blijkt uit twee ingeburgerde termen. ‘Ontlezing’ gaat over tanende kwantiteit. Daarbij horen thema’s als concentratieverlies en geringere eruditie (ook bij docenten, voor zover nog op de arbeidsmarkt). Met ‘geletterdheid’ gaat het over kwaliteit die taant. Daarbij horen verblinding voor de zogeheten gelaagdheid van fictie (gekoppeld aan een afgestompt zintuig voor ironie en eventueel aan het fenomeen trigger warning). Zelfs als er licht gloort wordt er gemekkerd. De groeiende voorkeur voor Engelstalige teksten zou getuigen van zelfoverschatting.
Bij de erkenning van leestekorten suddert een centrifugale kracht die naar functioneel analfabetisme overhelt. Over kansarmoede voor steeds meer jongeren, over de zijlijn van de democratie geslingerd, is de stemming lauwtjes. Waarom? Volgen mij menen beleidsmakers en docenten dat in die groep jongeren met een migratieachtergrond zitten. Zelf raak ik er echter van doordrongen dat de tanende beheersing minstens zo zorgwekkend is bij moedertaalgebruikers, ook in academische kringen. Door die werkelijkheid weg te schuiven, hoeven directbetrokkenen die aan de touwtjes trekken hun eigen taalvaardigheid alvast niet ter discussie te stellen.
Dan ben ik al aangeland bij de heikelste kwestie in het debat: schrijven. Ironischerwijs wordt het daar ook verengd. De moeder aller vragen blijkt: Mogen Studenten Taalfouten Maken?
Eindeloze handreiking
Naar mijn indruk kende dit schrijfconflict drie golven. De eerste situeer ik in 2021 en was heftig. Hij bevatte de overheidsbrochure Waarden voor een nieuwe taal, het bericht dat de Universiteit van Hull niet-Engelstaligen minder streng beoordeelde, de canard dat de nieuwe e-editie van de Nederlandse Spraakkunst de ‘groter als’-constructie zou goedkeuren, en de mededeling van Kristien Hemmerechts dat in haar cursus Creatief Schrijven dt-fouten relatief zijn.
De tweede golf kreeg, mogelijk omdat ze in België rolde, amper aandacht. Meertaligheidsdossiers uit 2022 van het theaterblad Etcetera en van het kunstenonderzoekstijdschrift FORUM+ werkten een idee uit dat de overheidsbrochure had gelanceerd: NT2-sprekers moeten niet worden afgerekend op hun Nederlands, maar verrijken taal met creatieve fouten.
De derde golf stroomt sinds dit prille jaar 2023. Ze begon met onderwijsminister Weyts die boetes in het vooruitzicht stelde voor ouders die geen Nederlands spraken met hun kleuters, opiniestukken uit de academische wereld na de eerste examenronde, een canard over dat de Taalunie dt-fouten zou toestaan, neerlandicus Presley Bergen die zich in een lang YouTube-interview zorgen maakte over kwakkelend Nederlands en onderwijsapathie, en tot slot sociolinguïste Eline Zenner die doemspraak in een interview suste.
Binnenkort allicht weer stampei, als Mounir Samuels Je mag ook niets meer zeggen besprekingen krijgt, de boekversie van de overheidsbrochure. Die titel lijkt op Dat mag je óók (al niet meer) zeggen, een bundel over inclusieve taal waarvoor neerlandica Vivien Waszink vorig jaar nogal wat aandacht kreeg. Alleen al de term ‘inclusief’ verhoogt, samen met ‘divers’, de debattemperatuur.
In zicht komen dan mensen die niet in de Lage Landen zijn geboren. Dat Bergen het opnam voor een correct Nederlands, is dan saillant. Hij heeft Surinaamse roots, constateerde zijn interviewer Ad Verbrugge tevreden (wiens verwante taalherstelopvattingen al jaren bekend zijn). Toch vond in de comments Charlotte Mutsaers de geïnterviewde beter Nederlands spreken. Een ander comment trok een vergelijking tussen Bergen en Jordan Peterson, de oerconservatieve Canadees die onder meer gender pronouns laakt. Gelukkig kwam er de reactie dat taalzorg niet samenhangt met ouderwets of progressief zijn.
Brekebenen
Waarom ligt deze discussie zo aan politieke kampen vastgeketend? Natuurlijk besef ik, zeker na twee decennia wonen, dat in België taal gevoelig ligt, identiteitsvormend als ze daar is geweest tot aan de tongpunt-r toe. Maar moeite met Nederlands vertonen jongeren in beide landen. Walen beleven een even steile afmars – het Frans van hun studenten vertoont even structurele mankementen. Steeds bij schrijven én lezen. Dat die twee logisch samenhangen, kun je uit het debat niet direct opmaken. En dat is voor mij een tweede raadsel. Ik kan dat alleen oplossen met het vermoeden dat docenten zich belachelijk zouden maken wanneer ze toestonden hun lesmateriaal nonchalant te laten lezen.
Toch tref ik boven alles, geheel tegen mijn diepste verlangens, slordigheid in samenvattingen door studenten. Niet het makkelijkste genre, en op de middelbare school murw gebeukt door zogeheten Begrijpend Lezen, maar toch: die teksten zijn een soepzootje. Ze puilen uit van het onbegrip, door beweringen te wijzigen, te negeren of te verplaatsen. Ik benoem dan meteen iets pijnlijks: er is een verband tussen helder schrijven en helder denken (mij is dat, zij het negatief, als neerlandicus en als literair auteur geregeld aangewreven). Jongeren met een migratieachtergrond presteren hier niet minder. Misschien komt het doordat ze geprofiteerd hebben van een meertaligheidsvoordeel bij het leren van Nederlands, dat hun samenvattingen adequater zijn dan die van moedertaalsprekers – voor wie copy-paste zonder aanhalingstekens geen inbreuk is op gedachten van anderen.
Zulke samenvattingen zijn geen schil waaruit je de bedoelingen van de auteur kunt pellen. Juist de flop van het navertellen demonstreert dat correcte versus incorrecte taal een ethische kern heeft. Twee Leuvense pedagogen waren nog moe van de examencorrecties toen ze terecht verzuchtten: ‘Taal is een midden (een milieu), en géén middel. In de manier waarop we ons denken over de wereld talig uitdrukken, geven we altijd metterdaad vorm aan dat denken en onze relatie tot de wereld, en wel zo dat we de zin van wat we willen zeggen dikwijls pas ervaren in de wijze waarop dit wordt neergeschreven – wat daarom moeite en oefening kost. (…) De talige “verpakking” is allesbehalve neutraal of functioneel, en maakt daarom wel degelijk een verschil voor de inhouden die ze poogt uit te drukken, inclusief de denk- en levenswijzen waarin deze zijn ingebed.’
Mierenneukerij? Ik tracht studenten gerust te stellen dat iedereen foutjes begaat. Ook de Hollander voor hun neus, betoog ik, met als voorbeeld mijn eerste krantenartikel, waarin ik indruk wilde maken met een gewichtig woord – en het verkeerd spelde. Dat ik me zoiets herinner van meer dan dertig jaar geleden, zegt iets over de schaamte die me nooit verlaten heeft. Onlangs wees een redacteur me erop in mijn tijdschriftdebuut als essayist de uitdrukking ‘Het leidt geen twijfel’ te hebben gebruikt. Dit was een grovere fout, omdat ze voorkwam in een citaat dat ik toeschreef aan een derde.
Van fouten heet men te kunnen leren, met meer of minder succes. Maar onzorgvuldigheid mag altijd worden voorkomen. Door meer aandacht, oefening en concentratie – items waarvan de politieke lading me ontgaat.
Waterscheiding
In het vermelde interview liep sociolinguïste Eline Zenner om de kwestie heen. Even roerde ze een dagelijkse praktijk aan dat jongeren, naar ze vermoedt door het Engels en door onder de radar van de spellingscorrector te blijven, samenstellingen uiteentrekken met spaties. Die schrijfgewoonte speelt al jaren en heeft consequenties voor het lezen, omdat ze het begrip op zinsniveau bemoeilijkt. Daar kan een zelfstandig naamwoord zo steeds veranderen in een werkwoord en vice versa. Maar Zenner relativeerde. Enerzijds bekende ze dat die fout haar ergert, wat er inderdaad niet toe doet. Anderzijds stelde ze dat die fout principieel voorwaardelijk is als onderdeel de natuurgedaante van taal: verandering.
Zo ontstond er een wending die ik retorisch moet noemen. Door de globalisering is evident dat mensen meer dan ooit nomaden zijn, om zich voor een langere periode of altijd te vestigen in een land met een andere taal. Ingewikkelde processen ontspruiten, met visies die politiek uiteen kunnen lopen, en waarbij een aantal termen terugkomt: assimilatie, integratie, segregatie. De laatste is de meest hopeloze, lijkt me, zelfs voor wie minimale gemeenschapsvorming voorstaat (NT2-onderwijs legt zich niet neer bij segregatie, hoewel ze een gevoel van veiligheid zou geven). In een superdiverse maatschappij ondergaan talen evengoed invloeden van buiten de landgrenzen. Dat laatste is ook zichtbaarder dan ooit door internet.
Het gesprek met Zenner belichtte taalverandering vanuit de controversieelste uiting: verengelsing. Ze valt niet tegen te houden en dat is ook niet erg, luidde haar betoog. Ik val Zenner daar volledig in bij en schaterlach bij kennisname van een iets zuidelijker opgerichte Commission d’enrichissement de la langue française. Wel bedroeft het me dat ze impliciet toch een politieke boodschap bracht. Naast verengelsing werd, mogelijk door de journalist geforceerd, het onderwerp namelijk tussentaal. Het brengt in Vlaanderen een waterscheiding teweeg bij een vraag die telkens opspeelt bij de publieke omroep: vasthouden aan een spreekstandaard? Door de koppeling van deze twee verwante thema’s schiep Zenner ongewild een tegenstelling tussen kosmopolitisme en nationalisme, waarbij de laatste categorie tegen taal protectionistisch en puristisch zou ageren om een eigen identiteit te verzekeren.
Over de realiteit van het lezend schrijven ging het allang niet meer. Engelse woorden zou ik echter evengoed een correcte spelling gunnen. Als docent belicht ik ook de onnodige spaties die het lezen compliceren. Maar juist de brekebenen onder mijn studenten oefenen op dit onderdeel niet. Wel vragen ze achteraf opheldering over hun teleurstellende punt in mails getiteld ‘examen resultaten’.
Schoolmeester
Onuitgesproken in redenaties als van Zenner blijft dat een schrijfstandaard duidt op verkramping en wereldvreemdheid. En bovenal op ‘normering’ die ‘pluralisme’ tegenhoudt en veeleer ‘exclusie’ in de hand werkt want een ‘culturele machtspositie’ toont met het Nederlands als ‘dominante taal’. Als klap op de vuurpijl blijkt (het nastreven van) correct schrijftaalgebruik ‘wit’ te zijn. Deze stelling, die aan invloed wint, bestrijdt volgens mij windmolens.
Ook heeft de stelling twee napijnen. Een strak geordende natie, per definitie met uitgeslotenen, kenmerkt zich door onder meer een onrealiseerbare taalkundige homogeniteit. Een monocultuur die een veelzijdiger wereld inperkt. Yeah right. De taalbewaker is dan de harteloze schoolmeester, die met correcties pest. De tweede napijn is serieuzer. Geweld zou uitbarsten indien die uitgeslotenen, zoals degenen die loodzwaar fysiek werk doen waarvoor anderen hun neus ophalen of diensten verlenen waarvoor tweeverdieners geen tijd hebben, steeds krijgen te horen dat hun taal niet goed is. Dan zouden ze naar andere middelen grijpen.
Deze tweede napijn chanteert door iets onbewezens te voorspellen en gebruikt ‘allochtonen’ als schild. Je zou het hun bijna toewensen dat ze hun incompetentie te horen krijgen. Dat zou duiden op iets als contact. Vooralsnog wordt, machtsontplooiend, namens en over hen gesproken zonder dat hun vermogens en motivatie zijn onderzocht. Toch heerst er een even verbluffende als superieure zekerheid dat ze tekortschieten. Mijn ervaring als docent is dat niet. En als vader weet ik dat echt bijna alle kinderen aan het eind van de lagere school het verschil kennen tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord (jou/jouw, mij/mijn), dat inmiddels te hoog gegrepen zou zijn voor academici-in-de-dop.
Hoe beledigend is zo’n coulantie ook voor leerlingen uit een ander segment. Mede door een gedicht van Ruth Lasters is er bekommernis ontstaan over een onrechtvaardige tweedeling in het (Vlaamse) middelbaar onderwijs. A-stromen worden daar onderscheiden van B-stromen, en het alfabet zorgt voor de hiërarchie. Dat leidt tot onderwaardering van beroepsopleidingen tegenover overwaardering van een academische toekomst. Voor de arbeidsmarkt is dit rampzalig. Er is tekort aan vaklui, terwijl universiteiten en hogescholen worden overspoeld met jongeren voor wie geen werk in het verschiet ligt.
Ook tonen ze, zelfs wanneer dt-fouten hun zouden worden vergeven, bepaald niet allemaal een basale inzet om überhaupt academisch te gaan denken. Een professor getuigde onlangs: ‘Iemand kende op een examen het woord “respectievelijk” niet. Ik heb het opgezocht. Het staat vijftig keer in het handboek.’ En dan zwijg ik nog over expats die tijdelijk naar de Lage Landen afzakken voor een academische studie. Ze hebben veelal vermogende ouders. Het voorgestelde taalbeleid is voor hen een extra privilege.
Essaygate
Het meertaligheiddossier van het tijdschrift Etcetera herbergde een interview-beschouwing over laaglandse toneelopleidingen. Ze ambiëren ‘minder taalnormatief’ te zijn en Nederlands is er een ‘richtdoel’. Voordat dit theoretisch zou klinken, citeer ik een studente met een migratieachtergrond: ‘Zeker bij mijn klasgenoten voelde het alsof ik niet voldeed omdat ik niet goed genoeg zou praten. Ik ging lidwoorden vanbuiten blokken en via YouTube op mijn uitspraak oefenen, omdat privéles te duur was. Ik werd bang om te spelen, begon op scène te stotteren, kroop in een cocon. De hele tijd leek ik me te moeten spiegelen aan een soort Vlaamse modelstudent die ik niet was. Ik voelde me net een circusattractie.’
Vermoedelijk bevat dit ‘Vlaamse’ meer lading dan ik als inwijkeling voel. Toch heb ik in het land ook mensen ontmoet die geboren en getogen waren in West-Vlaanderen, zoveelste generatie al, en die bij de aanvang van een studie in Leuven, Brussel of Antwerpen al hun tong- en keelacrobatiek in de strijd gooiden om de taal van hun jeugd niet door te laten klinken. Wie meent dat dit passé is, slaat er maar de recente roman De huisvriend van Heleen Debruyne op na: ze beschrijft dat ze urenlang voor de spiegel oefende op haar g. Sommige Vlamingen die in het noorden gaan werken doen dit evenzeer, net als Nederlandse Limburgers die de grote rivieren oversteken.
In taal hanteert iedereen wel (een) standaard(en). Dat trekt mij ook aan in dit fenomeen, dat een onmogelijk te negeren onderdeel is van onze werkelijkheid. Bijvoorbeeld in Vlaanderen is inmiddels één op de vier inwoners elders geboren. Taal maakt alle mensen op hun eigen manier ‘allochtoon’. We leren altijd bij, in contact met sprekers of met teksten uit heden en verleden – dialogisch, op zijn Mikhail Bakhtins.. Daarom snap ik werkelijk niet waar toch bij de taalvaardigheidsdiscussie zowel de foutenverwelkoming als die ondergang-van-het-avondlanderigheid vandaan komt.
Toen de CPNB had verklaard de term ‘essay’ wegens afschrikwekkendheid bij voorkeur niet meer te gebruiken in ‘de communicatie naar jonge lezers’, kon er dezelfde dag een samenvatting van reacties op internet verschijnen onder de titel ‘Literaire wereld verbijsterd’. Gelukkig kwam er snel nuance met het feit dat in die wereld allang termen als ‘beschouwend proza’ en ‘non-fictie’ rouleren, mede omdat ‘essay’ onverkoopbaar blijkt. En voor de distinctie werkt het begrip nog opperbest. Pas bij shortlistnominaties werden verzamelde columns van Niña Weijers een essaybundel genoemd.
Een beroep op taalverandering lijkt me zelfs vals wanneer ‘essay’ wordt herleid naar het Frans terwijl jongeren liever Engelse invloeden ondergaan. Het relletje ‘essaygate’ noemen getuigt van populisme. Dankzij de studie-uitstap van prinses Elisabeth weten we dat studenten in Oxford wekelijks an essay moeten inleveren. Wanneer ik dit genre al dwepend bij mijn studenten inleid, verzeker ik hun dat het woord in het Nederlands onzijdig is. Dat ik vervolgens oefeningen krijg waarbij de begeleidende mail rept van ‘de essay’ dunkt me dan geen voorbeeld van verengseling – maar van onverschilligheid.
Jeugdbewegingenvlaams
Die doemreacties op het CPNB-voornemen blijven jeuken. Tussen de vele geciteerde tweets stond: ‘Misschien kunnen we het essay voortaan laten rappen door Roxeanne Hazes, om nog een laag dieper te zinken in de cultuur van eindeloze handreiking naar beneden tot er niks meer over is.’ Nog los van de minachting voor Hazes irriteert me dat ‘we’. Was ‘vroeger beter’? Uit eigen ervaring kan ik kanttekenen dat de universitaire studie Nederlands in 1983 noodzakelijkerwijs begon met een cursus Zinsontleding. Alle lesstof had ik op de lagere school gehad, zodat niets me meer belette jarenlang de middelmatigste student te zijn. Wel kwam ik vlak voor de eeuwwisseling even bij de vakgroep terug en begreep dat dt-fouten niet in rekening konden worden gebracht.
Ondertussen is het categoriale gymnasium in mijn geboorteland booming business geworden en floreren daar vooral hogere sociale klassen. Benieuwd naar de taal die er gebezigd wordt. De meest vergelijkbare opleiding in België is de richting Grieks-Latijn in het ASO. Een leraar vertelde me dat de leerlingen, van ouders uit alle windstreken van de wereld, uitdagend lastige vragen stellen die van interesse getuigen. Volgens de buitenwacht zijn de Grieken saaie studiepikjes.
Hun teksten zullen de taal overstijgen die uit de zogeheten academische bachelor op mijn pad kwam. Ik ben dat jeugdbewegingenvlaams gaan noemen. Het heeft kraak of smaak. Postkatholicisme, over ‘binnen of buiten de lijntjes kleuren’. Daar voegen mensen aan hun mening toe dat ze haar slechts ‘persoonlijk’ zo vinden. Verbindende communicatie? Hun mails heffen ze aan met ‘Beste’, waarna ze ofwel ‘graag’ een opdracht inleveren ofwel ‘helaas’ zijn verhinderd. Hun middelbare schoolopleiding is vergelijkbaar met VWO in Nederland. Ze komen uit gegoede kringen of ze zijn slimmeriken uit minder bevoorrechte milieus. Wanneer ze een migratieachtergrond hebben, is het eerder een belediging dan een compliment om hen te prijzen voor hun nette taal.
Even bedrukt stemmen collega’s die zich, in task forces en intervisiegroepen, voor het Nederlands inzetten met taal die eerder bloedend dan bloeiend is. Maar wie kan het hun kwalijk nemen als de Taalunie zelf porno verspreidt als ‘Kader voor taalcompetentieversterkend aanbod’, vol rubrics en criteria? Of wanneer Stichting Lezen blijft jennen met ‘leesplezier’? We leven in een maatschappij die taalvakken op de middelbare school al presenteert als vangnet voor de kneusjes zonder brein voor exacte richtingen. Voorts zijn er de fameuze PISA-cijfers. In de Lage Landen dalen de ‘scores’ voor taal onrustbarend. De insinuatie is dat dit ligt aan wie ooit ‘allochtonen’ heetten. ‘Autochtonen’ doen het echter niet ‘significant’ beter. En dat is niet vreemd, voor wie het debat over onderwijs en taal kent van voordat het in de greep kwam van de inclusie-industrie.
Stimulerend leerklimaat
Pas onlangs las ik Weg uit Babylon. Verhalen en essays over culturele miscommunicatie (2008). In dit bonte boek, samengesteld door de toenmalige Kosmopolis-medewerkers Rachida Azough en Anil Ramdas, klinkt één afwijkend geluid. Het heet ‘Klassendrama’ en is van Anja Vink die zich had gespecialiseerd in ongelijkheid in het onderwijs. Ze ontdekt dat achterstand te maken heeft met armoede. Onlangs is in België hetzelfde geconcludeerd over de digitale kloof. Taaltekort vanwege armoede raamt Vink in het basisonderwijs anno 2008 al op 20%, waarbij kleur evenredig is verdeeld. Destijds kon op het vmbo, vergelijkbaar met het BSO in België, de helft geen schoolboek lezen. Terwijl in de kenniseconomie ook banen als schoonmaker en kassamedewerker, stelt Vink droog, een betamelijke beheersing van de taal vereisen.
Vink werkte haar gedachten uit in het boek Witte zwanen zwarte zwanen (2010). De tragiek ligt in een lief idee: niet meer werken aan wat een leerling niet kan, maar aansluiten bij wat het wel kan. Door les te geven in het middelbaar beroepsonderwijs wordt Vink gewaar dat haar tienjarige kind al beter leest (in bakvisboeken waarvan de inhoud voor de leerlingen een gepasseerd station was). En schrijven? ‘Meer dan de helft van de jongens had er niets van gebakken. Op grond van de dictees kon ik alleen maar concluderen dat ze functioneel analfabeet waren. Ze schreven fonetisch, niet leesbaar, halve zinnen, soms alleen wat woorden. Hoe waren deze jongens (de twee meisjes deden het goed) met deze gebrekkige kennis van het Nederlands in de derde klas terechtgekomen? En niet eens in het laagste deel van het vmbo. Nee, deze leerlingen zaten in de kaderberoepsleerweg. Had niemand ergens onderweg gezegd: laten we je eens goed leren lezen en schrijven?’
Volgens Vink zijn die kinderen niet cultureel achtergesteld, maar hadden ze simpelweg pech met hun levensloop. Ze belandden tussen lotgenoten, die vooral erg agressief waren en hun eigen onderwijs dwarsboomden. De Amerikaanse socioloog Bowen Paulle, die ze al in Weg uit Babylon noemde, bevestigt haar indruk: ‘Het gaat niet over ras, kleur of cultuur. Het gaat over kinderen uit chaotische, vaak arme milieus, die nooit enige structuur in hun leven hebben gehad en die met elkaar in een school worden gepropt.’ Hij specificeert dat ‘het overgrote deel van de kinderen uit een white trash trailerpark afkomstig is’. Daarvoor blijkt de term ‘multiprobleemgezinnen’ te bestaan. Toch krijgen ze uiteindelijk een diploma voor ‘drempelloos doorstromen’.
In een meritocratisch systeem dat zich met het neoliberalisme installeerde, zou zelfkritiek kansarme kinderen dwingen tot de conclusie dat het allemaal hun eigen schuld is. Bizar is ook de inspectie, die op de school een ‘veilig en stimulerend leerklimaat’ vaststelt en innoverende ict-toepassingen. Alleen het taalbeleid en leerlingenniveau zouden wat achterblijven. Vink merkt op dat het rapport geen vereiste kennis en vaardigheden toetst, maar vergelijkingen trekt met andere achterstandsscholen en ‘kerndoelen’.
Breder palet
In Witte zwanen zwarte zwanen noemt een directrice zogeheten concentratiescholen een variant op de ‘armenscholen’ of ‘klompenscholen’ van weleer. Het valt Vink ook op dat in rapportages nooit de eerste laaglandse taalminderheden opdoken: Molukkers, Surinamers, Italianen, Spanjaarden en Portugezen. Die leerden het Nederlands onberispelijk. Tevens daalde ten tijde van haar publicatie percentueel het aantal probleemleerlingen met een migratieachtergrond, terwijl vermogender witte ouders ‘postcodegrenzen’ omzeilden, desnoods door vanuit de stad door te rijden naar nabijgelegen gemeenten waar de school hogere scores haalde (soms vluchtten docenten met hen mee).
Lang voordat de televisiedocumentairereeks Klassen in 2020 voor opschudding zorgde, liet Anja Vink zien dat sociaaleconomische verhoudingen in het onderwijs niet alleen worden gereproduceerd maar ook versterkt. Dat heet een mattheuseffect. Het maakt van sommige scholen drop out factories en bevestigt een maatschappelijke tweedeling. Daarop is ons zicht ontnomen door de inclusie-industrie, die naar ‘de ander’ blijft kijken. In het prille 2023 wijdde het programma Tegenlicht zijn zoveelste urgente uitzending aan kloofdichters. Zij pogen een eind te maken aan schandalige verschillen die niet eens worden erkend. Zo las Tim ’S Jongers – auteur van het boek Beledigende broccoli. Over de ervaringskennis van kwetsbare mensen, directeur van de Wiardi Beckman Stichting – een zaal vol inclusiespecialisten de les over de werkelijkheid achter hun bedoelingen.
Kan taalbeleid het mattheuseffect bezweren en werkelijk inclusief worden? Laten we dan ‘aan de basis beginnen’. Voor mij betekent dat niet alleen van jongs af extra aandacht schenken maar ook bestaande tekorten verhelpen. Bij een mooi initiatief op Antwerpse basisscholen met Nederlands voor anderstalige ouders die niet kunnen communiceren met juffen en meesters, informeerde ik waarom laaggeletterde moedertaalsprekers niet mochten aanschuiven. Ik kreeg geen antwoord, maar zag een niche met een dubbele illusie: dat anderstaligen hulp nodig hebben én dat autochtone taalvaardigheid voldoende is. Bij mijn vraag kon ik in het initiatieftekstje moeiteloos drie woorden aanwijzen die anders deden vermoeden.
Tegelijk is het morele gelijk klip en klaar. Er valt hier nuttig werk te verzetten, waar iedereen beter van wordt. Net zoals kennis van het koloniale verleden belangrijk is – die in Nederland niet geholpen wordt doordat er op het vmbo geen vak geschiedenis bestaat. Maar moet onderwijs werkelijk zo gesegregeerd? Uit juist dat oogpunt lijkt het me zinvol Vinks doorverwijzing naar de Verenigde Staten te overwegen. Scholen nemen er met een gecontroleerde keuze een maximum percentage arme leerlingen aan die meegezogen worden door de vermogender geluksvogelsoort die op hun beurt ‘leert om te gaan met verschillen’. Mede uit eigenbelang, omdat elke maatschappij nood heeft aan goed gekwalificeerd personeel.
Minder heilzaam lijkt me een idee dat in 2017 op Noord-Nederlandse lerarenopleidingen de kop op stak: ‘De maatschappelijke discussie moet niet alleen maar gaan of wij goed kunnen spellen met d’s en t’s en dergelijke, maar dat het [ziezo] ook gaat over de rijkheid van de taal, over de manier hoe je de taal gebruikt om te communiceren. Daarmee zet je ook een breder palet neer voor diegene [ziezo] die die taalachterstand hebben. Het moet niet alleen over de techniek van de taal gaan, maar ook om het gebruik. Zo ga je van taalachterstand naar taalenthousiasme.’
Ik heb hier twee vragen bij. Die dt-fouten zijn een obsessie. Kampen staan tegenover elkaar, twistend of ‘de lat’ hoger of lager moet gelegd. Maar dt’s kunnen toch alleen goed kunnen worden geschreven wanneer de zin goed is gelezen? Zelf vertel ik studenten dat aan dit probleem beschavingen echt niet ten onder gaan. Al decennialang hinderen dt’s een aanzienlijke groep taalgebruikers en er is daarom geen reden zichzelf bijzondere verwijten te maken. Vervolgens valt me op dat na mijn uitleg van dt-regels een ‘autochtone’ foutenpleger doodgemoedereerd doorgaat met gokken, terwijl ‘allochtone’ studenten willen nadenken.
Worden jongeren voor die inspanning gehonoreerd? Dat is mijn tweede vraag bij de lerarenvisie. Het antwoord lijkt ontkennend. En dat vind ik sneu. Juist het uitsluitingsargument schept een tweedeling. De Noord-Nederlandse term ‘rijkheid’ sluit wel aan bij de twee Belgische tijdschriftdossiers over meertaligheid.
Heel relaxed
Eerst belicht ik nogmaals, maar nu inzoomend, een dossier uit FORUM+, een in Antwerpen gevestigd tijdschrift voor onderzoek en kunsten. Een NT2-spreker behoudt zich daar het recht voor taalfouten te maken en te laten staan. Dit in overleg met de redactie die aldus niet aan window dressing blijkt te doen. Het zijn vreemd genoeg bewuste fouten: ‘Zij dienen als sporen van mijn schrijfproces en om aanbeveling nummer 12 uit de handreiking in de praktijk te brengen: “de nieuwe taal wordt gemaakt door iedereen. Anderstaligen zorgen voor een andere kleur en invulling. Een eigen taalbeheersing staat niet gelijk aan een gebrekkige taalbeheersing”.’ Ik weet niet goed hoe dit te moeten lezen. Er zit iets narcistisch aan deze fouten, alsof ze de maker moeten lauweren, en tegelijk iets universeels, alsof ze een complete taal opkrikken.
De genoemde handreiking is Waarden voor een nieuwe taal (2021) die ambieert niemand uit te sluiten. Deze overheidsbrochure uit Noord-Nederland heeft de kunst- en cultuursector als doelgroep. Behalve lof kreeg ze kritiek (ook van mij). Er bestaat dan ook geen consensus over de uitwerking van de diversiteitsgedachte. De in de brochure gebruikte bronnen waren bovendien eenzijdig. Dat dunkt me paradoxaal, omdat verbreding het streven was. Het lijkt alsof Waarden voor een nieuwe taal ‘goed-foutdenken’ aanmoedigt, zoals Joris Roelofs betoogde.
Weerlegging van de kritiek heb ik niet gevonden. Veeleer lijkt de brochure in de sectoren stilzwijgend te worden ‘geïmplementeerd’, wat gevolgen heeft voor de variëteit van subsidieaanvragen. En voor de status van de handreiking, wier ideologie aldus neutraal overkomt. Ze werd bijvoorbeeld onderschreven door de Noord-Nederlandse Auteursbond en is in gebruik bij het recensieplatform De Reactor, dat steun geniet van de Taalunie.
In het inclusiedossier van FORUM+ beweert de taalkunstenaar: ‘Ik pleit voor een oprechte intentie bij het luisteren, voorbij de fouten of de normen. In die experimentele ruimte – die extra creativiteit aan alle gesprekspartners vraagt – ontstaan er onverwachte perspectieven en kennis.’ Mij lijken dit gemakzuchtige clichés. Maar in het Brusselse tijdschrift Etcetera krijgt de (Nederlandse) opleiding die deze ruimte faciliteert lof van haar studiecoördinator: ‘Studenten tekenen hier in met een eigen project, dat ze moeten realiseren in het praktijkveld. Zo leggen we zelf geen esthetische standaarden op en vermijden we een eigen witte canon. Ook taal benaderen we heel relaxed: het gaat erom zo goed mogelijk met elkaar te communiceren, niet om mensen te testen op correct taalgebruik.’
Voor mij is het duister of deze principes NT2-onderwijs schragen of mollen. In ieder geval heeft een docent daar rechtstreeks te maken met stuurloze individuen, terwijl de studiecoördinator zich beweegt door een hogeschoolsysteem waar een student een fiche met leerkrediet is.
Volwaardiger onderdeel
Wie wil er nu niet tolerant zijn?! Tegenover taaltekorten hebben beleidsmakers verklaringen voor hun verdraagzaamheid die bij nader inzien enge vooronderstellingen hebben en onfijne gevolgen. In een redactioneel bij FORUM+ staat bijvoorbeeld: ‘Waar de ene taalgebruiker tal van fouten mag maken, wordt de andere steevast op fouten (af)gewezen.’ Deze diagnose vraagt om barmhartigheid maar stigmatiseert alsnog, door ‘allochtoon’ los te weken van ‘autochtoon’.
De medeverantwoordelijke voor dit redactioneel is een NT2-spreker. Uit een small world – hij leverde ook een hilarische bijdrage aan het meertaligheidsdossier van Etcetera. Daar schrijft hij over zijn taalontwikkeling in het Nederlands: ‘hoewel mijn woordenschat inderdaad uitgebreid is geworden, deze taak waarborgt geenszins grammaticale verbetering, die lacunes zal jij, de lezer, zelf kunnen beoordelen want dit artikel wordt niet op grammatica geredacteerd.’ Deze gedachte rijmt met die van de kunstenares in FORUM+, die voorbij fouten en (witte) normen een surplus dacht te brengen door ontmoeting in communicatie.
De grammaticale opruiming wordt in de introductie van het dossier door het blad gelegitimeerd: ‘Het redigeren van elke bijdrage bleek telkens een avontuur: soms werden taalfouten bewust niet gecorrigeerd; in een ander artikel kozen we ervoor om anderstalige woorden niet cursief te zetten, zoals we dat gewoonlijk doen. Zo werden ze volwaardiger onderdeel van een hybride Nederlands.’ De kwalificatie ‘avontuur’ stamt uit hetzelfde discours als ‘rijkdom’. En met de term ‘hybride’ is er de eerste expliciete veronderstelling over taal. Ze lijkt me eeuwen evident, maar hier wordt gerefereerd aan de zichtbaardere globalisering. En taal wordt dan, is de stelling toch, ethisch en esthetisch uitgebreid.
Ik vraag me dan af wat ‘geredacteerd’ bijdraagt aan het Nederlands. Is het een creatief neologisme dat een ongekende ervaring vertolkt, hoor je er een andere (Engelse) achtergrond in of is het een correct gespelde contaminatie? Het feit dat redacteuren dit bewust hebben laten staan, komt op mij koloniaal over, alsof hier een tweederangsburger met wat wuiven wordt verwelkomd. En misschien tilt in de contaminatie de ‘geacteerd’-kern een tipje van deze sluier op – het is allemaal een spelletje? Mocht deze halftaligheid werkelijk een ‘meerwaarde’ zijn, zoals gesteld in de interview-beschouwing die onder meer de Nederlandse studiecoördinator aan het woord liet, dan zou het me benieuwen hoe dit valt in te passen in NT2-onderwijs zonder verwarring te stichten.
Verder is het voor mij een raadsel waarin deze creatieve fouten wezenlijk verschillen van het weinig serieus genomen verschijnsel mondegreens, door jongeren verkeerd verstaan popmuziek-Engels. Zoals ‘Mama appelsap’, terwijl Michael Jackson ‘Mama se, mama sa, ma ma coo sa’ zong. Voor zover ik weet vallen deze aandoenlijke missers onder de categorie jeugdsentiment.
Meepraten
Bij alle moralistische lankmoedigheid tegenover schrijven blijft het opvallend stil over lezen, terwijl nou net grammatica leert hoe machtsverhoudingen liggen tussen onderwerp, meewerkend en lijdend voorwerp. Ik signaleerde ook dat samenvattingen verraden dat het vermogen om een gedachtelijn te parafraseren is geslonken. Tegelijk is mij geen aanbeveling bekend minder moeilijke leesteksten aan te bieden. Eerder het tegendeel. Nooit geteste vaardigheid in het Engels rechtvaardigt het pushen van complexe politiek-filosofische geschriften. Zo word ik geconfronteerd met studenten die het onalledaagse ‘objectiveren’ wel goed kunnen spellen als infinitief maar niet kunnen vervoegen.
Misschien ligt de overgevoeligheid in dit debat dus ook aan een verkokerde aandacht die pakweg het laatste decennium naar taal ging. Het betrof toen andere regels, inzake de morele houdbaarheid van woorden. Daar handelde het genoemde boekje van Vivien Waszink ook over. Zij onderkende zowel de lucht die dit gaf aan taal als de weerstanden onder brede lagen van de bevolking. Vandaar de titel Dat mag je óók (al niet meer) zeggen. In mijn herinnering schreef Waszink niet over de initiators van deze taalveranderingen. Dat waren verschillende mensen, maar geen neerlandici. Sterker nog, een autoriteit en virtuoos als Hugo Brandt Corstius, gestorven in 2014, is hierbij een droevige figuur geworden; in zijn standaardwerk vind je het N-woord zo.
Dat neerlandici veeleer buitenspel hebben gestaan, kan dus gevolgen hebben voor de posities in het debat. Ik merk dat zelf. Als taalmannetje ben ik een vrijwilliger. Door internet is waarneembaar dat iedereen overal meteen een mening over heeft, dus ook over taal. Dat is ook goed – taal is van alle gebruikers. Toch zwijg ik zelf over bijvoorbeeld het periodiek systeem of over een rechtvaardig belastingstelsel waarover ik natuurlijk best ideetjes heb. Bij taal word ik echter overweldigd door ‘expertise’ en daaruit voortvloeiende teksten. Ze zijn even intimiderend als de stelligheid waarmee minister Weijts anderstaligen hun sociale rechten wil ontnemen.
Die expertiseteksten dunken me redactierijp en doen veel doen wat ik studenten met klem afraad. Maar dat deert niet. Een ‘vakoverstijgend’ oordeel wordt geveld door ondersteuners, ambtenaren en coördinatoren op het gebied van diversiteit, onderzoek en internationalisering. Ze vormen een dure tussenlaag van goed bedoelende academici die een consultantslatijn bezigen waarin meertaligheid een ‘opportuniteit’ wordt. Omdat ze geen studententeksten zien, volstaat in deze culturaliseerdrift morele houdbaarheid als parameter. Bij hun besluit horen procedures over ‘samen’ en ‘meepraten’ waarna er ‘leerlijnen’ en ‘tijdpaden’ ontstaan.
Om de academische schijn hoog te houden willen deze beslissers wel dat in studententeksten de bibliografie is opgesteld conform de voorschriften (APA-code). Tevens koesteren ze een beaat geloof in niet-menselijk taalcontact. Dan gaat het over begrotelijke tools en vertaalmachines, waardoor studenten nog meer tijd achter schermen doorbrengen. De kunstmatige intelligentie van ChatGPT noopt beslissers niet tot zelfbevraging maar tot inspiratie en flankerend beleid inzake ghostwriting.
Zowat synoniem
Hoe liggen de posities precies? Allicht wat generaliserend: voorvechters van morele houdbaarheid hebben minder bezwaar tegen taalfouten dan vakspecialisten. In de praktijk sorteert dit een effect dat ik koddig zou willen noemen als het niet zo intriest was. Ik signaleerde het onlangs al: studenten hebben een imposante kennis van persoonlijke voornaamwoorden (inzake gender), maar niet van betrekkelijke voornaamwoorden. Verder worstelen ze met lidwoorden en interpunctie.
Door de chatbot gegenereerde teksten zien er veel beter uit. Feitelijk kunnen ze bijdragen aan een grotere taalvaardigheid wanneer ze als leesmateriaal dienen waarbij details een gebrek aan stijl en aan onafhankelijk denken blootleggen. Zulke sessies, louter mogelijk in kleine groepen, zouden een groot bijkomend nut hebben. Goed schrijven begint immers met goed lezen. Een betwiste factor als ironie kan passeren, registers die verspringen of verstarren. Dat heeft zelfs een praktisch voordeel. Wat stellen we ons voor bij een advertentie waarin een makelaar een ‘karaktervolle woning’ te koop aanbiedt? Zelf zou ik meteen van mijn bank willen weten hoeveel budget ik heb voor renovaties om een redelijke EPC-waarde te bereiken.
Wel vergen zulke leessessies aandacht, concentratie en geduld. Die drie ingrediënten vallen mij niet op in geschreven proeven van studenten. Omdat ik onlangs examens heb gecorrigeerd, kan ik meer zogeheten pijnpunten noemen: bezittelijke voornaamwoorden dus (jouw-jou), werkwoordspelling, die Engelse spaties, zinsvolgorde en logisch gebruik van alinea’s. Nu behoren mijn studenten tot een hogeschool, maar collega’s op universiteiten berichten dat het er, ook bij letterenstudies, hetzelfde aan toegaat. Bovendien moet ik blijven herhalen dat het niveau van NT2-sprekers niet afwijkt van moedertaalgebruikers.
De vraag wint dan louter aan relevantie of taalfouten onoverkomelijk zijn. Welnu, mijn signalement over voornaamwoorden bij studenten deed ik in een bespreking van Gemeente zegt ik Nederlands leren. Ik citeerde uit dat boek van Said El Haji iets wat me cruciaal leek: ‘Niet begrepen worden is zowat synoniem met onzichtbaar zijn.’
Alleen al voor de dagelijkse omgang moeten we dus een taal vinden die verstaanbaar is, uit de mond en op schrift. Dit hoeft niet dezelfde taal te zijn als die op hogescholen en universiteiten, waar een deel al in het Engels gaat. Ook zou de nadruk niet hoeven te liggen op het anders-zijn (ik huiver voor kaatswoorden als ‘stigma’ en ‘demonisering’). Compartimenteren is heel leuk op een buurtfeestje, zeker met eten en muziek, maar op een goed moment zal ‘naast elkaar’ plaats moeten maken voor ‘met elkaar’.
De marge
Ik heb Brandt-Corstius een droevige figuur genoemd. Nog los van prestaties en onderscheidingen, wat ben ik dan? Ik houd remediëringssessies waardoor modern proza en recente poëzie structureel zijn verweven omdat volgens mij literatuur een stichtende functie heeft waarin levende taal te vinden moet zijn. Maar of auteurs nu uit het opiniecircuit komen, uit een avant-garde, uit het nominatiewezen of uit de klassieke literatuurgeschiedenis, nooit heeft een student überhaupt van hen gehoord.
Al drie academiejaren loof ik een beloning van honderd euro uit aan degene die kan onthullen wie aan het begin van de twintigste eeuw de roman Ulysses heeft geschreven (ik las daar veel goeds over). Al die tijd heb ik nog geen joetje uit mijn poeplap hoeven te trekken en weet ik op mijn beurt niet wat er gebeurt ‘op Netflix’. Alleen al om die realiteit, waarin ik overigens hardnekkig boeken publiceer, lijkt het een uitgemaakte zaak: laat jongeren met rust, ouwe lul. ‘Niks moet, alles mag.’
En toch heb ik de overtuiging dat ik en toch moet schrijven. Laat ik het doen voor mijn collega’s die theorie geven: filosofie, sociologie, semiotiek, enz. De moeilijkheidsgraad van de daar behandelde teksten overtreft de mijne ver. Dus kan mijn taalremediëring studenten hopelijk helpen die te lezen, er vragen over te beantwoorden en daarvoor wél voldoendes te scoren. Maar omdat daar inmiddels naar niet-schriftelijke toetsvormen wordt gezocht (filmpje, podcast) zal mijn zorg passé zijn.
Ik herhaal El Hadji’s aforisme: ‘Niet begrepen worden is zowat synoniem met onzichtbaar zijn.’ Is dan iemand die fouten maakt in het Nederlands gedoemd aan de kant te blijven? Met wat goede wil en extra moeite kunnen mondeling mensen elkaar begrijpen. Schriftelijk kun je jezelf echter zo wel naar de marge verwijzen. Volgens een stokoude communicatiewet verdwijnt een sollicitatiebrief in de (digitale) prullenmand indien er een dt-foutje in is geslopen. Nu blundert iedereen wel eens, maar wie door het onderwijs in de steek is gelaten en structureel teksten produceert met grammaticale krommigheden krijgt het nodeloos lastig.
Inhumaan
Ik vind het goedkoop om aan jongeren ideeën op te dringen waarvoor ze complimenten krijgen, al was het door iets betekenisloos als ‘creativiteit’. Indien taalverandering verandert in versimpeling, ontwikkelt zich niets vruchtbaars. Hafid Bouazza kwam op zevenjarige leeftijd vanuit Marokko naar Nederland, waar hij de taal zou verrijken. Hij was een geweldig talent, maar studeerde zich ook het leplazarus.
Zijn beleidspleidooien voor de luxe van taalfouten bestand tegen een jij-bak? Recent lanceerde ik de hypothese dat het morele gelijk van de inclusie-industrie haar toestaat op taal wraak te nemen met een uitgeblust Nederlands. En ze heeft reeds het patent op de competentie ‘kritisch’, zij het voor het referentiekader van anderen wier foute woorden kruisjes mogen verwachten van een rood potlood.
Waarom de toekomst van studenten én wereld hypothekeren met wat in onderwijsland ‘de tirannie van de lage verwachting’ heet? Misschien blijft de hoop gevestigd op dure tools, die geoutsourcete problemen oplossen met algoritmes. Toch lijkt het me niet inhumaan om computerschermen terzijde te schuiven en studenten aan te kijken. En hun vervolgens uitleg te geven, te enthousiasmeren en zo nodig te corrigeren.
(voor Renée)
Laat een reactie achter