Van de braam (Rubus fruticosus) geloof je onmiddellijk dat ie altijd al in ’t wild voorkwam. Nog in mijn jeugd was er maar één manier om aan bramen te komen: zelf plukken, langs de spoordijk, gewapend met een stok met een spijker als haak om de doornige takken opzij te trekken. In mijn tuin op Nut & Genoegen heb ik de braamstruiken op één hoek bij elkaar gezet, maar geregeld duiken er nog weer scheuten op, in ’t wild dus. Ik heb ook een ‘gekweekte’ braam zonder doorns, maar die z’n bramen smaken niet zo lekker als die van de stekelbramen.
’t Enkelvoudige braam is vanouds de naam in westelijk Nederland. ’t Is ook de oudstbekende naam, met een vindplaats uit Limburg van 1214: brame, dat daar ‘braamstruik’ betekent.
De meeste andere namen zijn allemaal afleidingen of samenstellingen met braam, dat zelf trouwens per streek met verschillende klinkers verschijnt: braom, brèèm, brem, brom, enz.
Afleidingen met ’t achtervoegsel –el zijn bramel (Zuid-Limburg), bramelt (Midden-Limburg) en brummel (heel oostelijk Nederland, Groningen, Drente, Overijssel, Gelderland). Dat –el maakt er een verkleinwoord van, als bijvoorbeeld druppel, van drup.
Dan hebben we nog de samenstellingen, dat wil zeggen combinaties van twee woorden. Om te beginnen braambes, de naam die in ons taalgebied ’t meest voorkomt, overigens voornamelijk in Vlaanderen en in zuidoost Gelderland. ’t Is een combinatie met bes die in ’tzelfde gebied voorkomt als de bes op ’t kaartje bij mijn vorige stukje over de aardbei. Iets vergelijkbaars zien we bij de drie andere combinatienamen, braambezie, braambezem en braambeer. De eerste twee zijn Brabants (Westbrabanders als ik zeggen brembezie), de derde Limburgs.
Braambeier is Westvlaams, waar dat beier natuurlijk een variant is van bei. In Friesland heet de braam doornbei. Dat dat een prima naam is voor de braam zal wel niet uitgelegd hoeven te worden. Als er iets is wat kenmerkend is aan de braamstruik dan zijn ’t toch wel die stekels. Hij werd er in de Middeleeuwen om gehaat.
Dan moeten we ons nu maar eens de vraag gaan stellen waar dat braam dan vandaan komt. Om te beginnen is ’t een Germaans erfwoord. ’t Duits heeft brombeere, andere Germaanse talen hebben een vergelijkbare vorm. ’t Engels is met blackberry een uitzondering. Maar dat is een nieuwe benaming want ’t Oud-Engels heeft brǣmel gekend.
Dat braam wordt door etymologen in verband gebracht of afgeleid van een oud Germaans woord *brēm-, dat weer wordt verbonden met een veel oudere Indo-Europese gereconstrueerde woordvorm *bhrem– die ‘spits uitstekend; punt, doorn’ zou betekenen. Bewezen is dat niet, maar ook niet vergezocht.
Zelf probeer ik de oorspronkelijke betekenis te vinden van een laatste benaming: Kattenbeier, die in ’t uiterste zuidwesten van ons taalgebied voorkomt, in Frans-Vlaanderen. Dat is een gebied net over de Franse grens, waar een Nederlands dialect gesproken werd, en een heel klein beetje nog wel. Kattenbeier is in elk geval een Nederlands woord.
Dat beier kennen we, maar die katten? Nu blijkt dat in datzelfde verre gewest ook de variant katinetten voorkomt, die ontstaan is uit een Noordwest Frans katrinet. Uit katinet kan door verkorting katten ontstaan. Zoiets is daar in ’t Departement du Nord ook gebeurd. Daar zegt (of zei) men kattemuro tegen een braam, een combinatievorm bestaande uit katte en mure, de gewone Franse naam voor ‘braam’. Vergelijkbaar met kattenbeier.
Maar hoe nu verder? De officiële schrijfwijze van katrinet is cathérinettes. Opvallend genoeg is er in die regio, dat uiterste Noordwesten van Frankrijk nog een woord cathérinettes. Dat is de naam voor jonge ongehuwde vrouwen van 25 jaar. Ze hebben hun eigen feest op 25 november, de feestdag van Sint Catherina. ’t Is nu vrijwel verdwenen oud gebruik. 25 jaar is tegenwoordig geen leeftijd waarop een vrouw nog gaat wanhopen.
Maar ik kan geen verband zien tussen die twee cathérinettes, jonge vrouw en braam. Wie wel?
Bron kaartje:
Kruijsen, Joep en Nicoline van der Sijs (samenstellers) (2016), Meertens Kaartenbank, op www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/; eerste versie gelanceerd in 2014
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, augustus 2018
Reitze Jonkman zegt
Kleine aanvulling:
In het aangrenzende (Friestalige) gebied van Oost-Nederland wordt niet ‘brummel’ maar de vorm ‘brommel’ gebruikt [en ook niet de standaardfriese vorm ’toarnbei’].
Jan Stroop zegt
Is dat niet op ’t kaartje te zien?
Reitze Jonkman zegt
Nee, dat kaartje is erg slecht leesbaar. Voorzover ik het kan onderscheiden wordt de vorm ‘Brommel’ slechts in Weststellingwerf, dus Nedersaksisch gebied, aangegeven.
Pek van Andel zegt
A propos, Het woord ‘braam’ of .’braampje’ wordt ook gebruikt voor de scherpe kant van een mes (of een zeis, of een bijtel), waar na het slijpen en/of wetten, onbedoeld edoch een flinterdun dun randje aan kan blijken te hangen. Dat randje wordt dan een braam benoemd. En moet er dan alsnog afgeslepen of -gewet worden. (Anders is de scherpte niet optimaal.) Wat zou nou de herkomst van dat woord braam zijn?
Jan Stroop zegt
Zoiets zoek ik altijd op op de de Etymologiebank:
https://etymologiebank.nl/zoek_woord
Henk Wolf zegt
Het zal vast toeval zijn, maar in het Saterfries wordt ‘Kätjebäi’ (ook wel ‘Kitjebäi’) voor ‘vlierbes’ gebruikt.
J.J.T. Eissink zegt
Het verband tussen die twee cathérinettes kan gezocht worden op de Katharinaberg, waar de resten van de heilige Catharina zouden zijn gevonden nabij de plek waar volgens de Bijbel een braambos brandde zonder verteerd te worden.
Ward zegt
Waarom schrijft u eigenlijk consequent “’t” en niet “het”? Dat valt me telkens weer op.