Kleine hoeveelheden in het Middelnederlands
Dat het Nederlands een paucalis heeft, dat weten niet veel mensen. Wel natuurlijk dat het een singularis heeft, enkelvoud, zoals in een kanarie zit op een tak en kanaries zitten op een tak, maar een paucalis? Dat is een vorm die gaat over weinig kanaries, en dat is dus een vorm die tussen enkelvoud en meervoud in zit.
Gertjan Postma maakte er een artikel over voor het nieuwste nummer van het tijdschrift Nederlandse taalkunde. Hij was acht jaar ook al bezig met dit onderwerp, ik schreef er hier toen ook al over, en noemde daarbij de twee constructies die in het moderne Nederlands voorkomen. Allereerst is daar de constructie met z’n tweetjes/drietjes/viertjes, waarvan Gertjan inmiddels heeft ontdekt dat die voor het eerst genoemd wordt door K.H. Heeroma in een artikel uit 1948. Het punt hiervan is dat die constructie dus alleen gebruikt kan worden met kleine getallen. ‘We gingen gisteren met zijn vijfhonderdeenendertigjes naar de stad’ is geen goede zin, sterker nog, ‘We gingen met zijn vijfjes’ is op het randje, en ‘we gingen met zijn zesjes’ is ook voor mijn taalgevoel al over de grens. (Een verwante constructie is ‘wij tweetjes/drietjes/viertjes (hebben het maar gezellig samen, waar je hetzelfde effect ziet).
De andere plaats waar de Nederlandse grammatica verschil maakt tussen grote en kleine getallen is in de volgende constructie:
- Ik heb alle twee de boeken gelezen. (Vreemd: ik heb alle twee boeken gelezen.)
- Ik heb alle eenentwintig boeken gelezen. (Vreemd: ik heb alle eenentwintig de boeken gelezen.)
Bij kleine getallen zeg je dus alle X de Y, met een lidwoord de, maar bij grotere getallen moet dat de worden weggelaten. Het heeft er in grote lijnen iets mee te maken, zegt Postma, dat je bij kleine hoeveelheden alle individuen kunt overzien (vandaar het bepaald lidwoord), maar dat dit bij grotere hoeveelheden niet het geval is.
Postma besteedt een uitvoerige analyse aan dit verschijnsel, dat hij inmiddels natuurlijk veel preciezer heeft bestudeerd dan acht jaar geleden. De details zijn enigszins technisch, ik verwijs je naar het oorspronkelijke artikel als deze materie je interesseert.
Maar min of meer tussen neus en lippen noemt Postma nu ook nog een verschijnsel waarvan ik niet eerder had gehoord, in het Middelnederlands. Daar vinden we een constructie met een genitief van telwoorden die een kleine hoeveelheid aangeven:
- Opdat in den monde tweer of drier moghe staen een yeghelic woert
Letterlijk: Opdat in de mond van twee of drie [getuigen] mogen staan een ieder woord
‘Opdat ieder woord bevestigd mag zien door twee of drie getuigen’ - Dus was ghedeelt der iueden land. Algader in vierre heren hand.
‘Zo werd het land van de Joden verdeeld’, het geheel in de hand van vier heren’
Zulke genitiefconstructies vinden we alleen bij twee, drie of vier. Als het telwoord groter is, kwam –er op het werkwoord te staan:
- Die scaffenaer en gaff er mer vive om sijnre ghiericheit
‘De huismeester gaf er maar vijf vanwege zijn gierigheid’
Inmiddels zijn we deze constructie helemaal verloren, maar het Duits heeft het nog wel en ook met die paucalis:
- Eine Gesellschaft zweier Personen
- Eine Geseleschaft dreier Personen
- Eine Geseelschaft vierer Personen [beetje vreemd]
- Eine Gesellschaft fünfer Personen [heel vreemd]
- Eine Gesellschaft sechser Personen [heel vreemd]
- … etc.
Dat zo’n paucalis steeds weer opduikt, is niet zo vreemd. Het gaat zoals gezegd om een getal dat je kunt overzien, en dat is deel van de menselijke psychologie (die we deels zelfs gemeen hebben met andere dieren); het verschil tussen twee of drie zie je in een oogopslag, terwijl het verschil tussen pakweg eenentwintig en tweeëntwintig alleen kan worden geconstateerd bij getallen. We weten dan ook dat kleine hoeveelheden anders door de hersenen worden verwerkt dan grote. En dat weerspiegelt zich dus in de taal.
STEYAERT Dirk zegt
Daarnaast ook: met zijn tweeën, met zijn drieën…
Gaston Dorren zegt
Hoe zullen we de paucalis eens noemen: weinigvoud, mindervoud of minvoud?
Marc van Oostendorp zegt
Weinigvoud! Die andere twee termen veronderstellen een vergelijking (minder dan wat?), die volgens mij niet in de paucalis zit.
Weia Reinboud zegt
Heeft ’tweeërlei’ hier ook mee te maken?
Kijken we bij een wandeling in onze wijk naar vogels dan tel ik eend, tweend, driend bij kleine aantallen wilde eenden en ook niehoen en niekoet zijn persoonlijke neologismen.
Thom Mertens zegt
En dan heb je in het Middelnederlands nog de weinigvoudige constructie ‘zelf’+rangtelwoord: _self derde_, bet. ‘zelf als derde’, ‘met twee anderen’ (zie Middelnederlands Woordenboek onder ‘selve (I)’).
René Appel zegt
‘Met z’n vijfjes’ is vreemd, maar ‘met z’n vijven’ kan natuurlijk wel. Die constructie is ook goed mogelijk met grotere aantallen, bijvoorbeeld: ‘Met z’n tienen waren ze toch sterker dan het andere elftal’. Dat ‘met z’n vijfjes’ vreemd is komt onder meer door het feit dat het hier een verkleinwoord betreft. ‘Met z’n drietjes’ kan, ‘met z’n viertjes’ ook nog net. Bij kleine aantallen past kennelijk een verkleinwoord.