Het verhoogde percentage van mensen met longkanker in IJmuiden rondom de fabrieken van Tatasteel, de uitstoot van per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) door de Chemoursfabriek in Zuid-Holland die schadelijk zijn voor het immuunsysteem van mensen en eveneens kanker kunnen veroorzaken, het coronavirus en andere zoönotische virussen overgedragen van dier op mens, die zich vervolgens razendsnel over de gehele wereld kunnen verspreiden dankzij geglobaliseerde handelsnetwerken en infrastructuur: er zijn talloze verbintenissen tussen de klimaatcrisis, het Antropoceen, ziekte en disability. Maar in hoeverre komt een disabled perspectief op de klimaatcrisis voor in Nederlandstalige klimaatfictie, en waarom is daar eigenlijk behoefte aan?
De gevolgen van klimaatverandering treffen mensen met een disability en/of ziekte niet alleen harder, doordat er bijvoorbeeld geen rekening is gehouden met een manier waarop zij veilig kunnen worden geëvacueerd, ook raken er meer en meer mensen disabled en/of ziek door klimaatverandering. Door opwarming van de aarde komen nu bijvoorbeeld teken en de ziektes die ze verspreiden vaker voor. In de Verenigde Staten zijn er jaarlijks meer besmettingen met de chronische ziekte van Lyme dan besmettingen met HIV/AIDS, het Westnijlvirus en malaria gecombineerd. Volgens sommige disability-activisten zijn disabled mensen daardoor de spreekwoordelijke kanaries in de kolenmijnen: ze vallen niet alleen als eerste om, maar zijn ook degenen die de klimaatverandering op niet mis te verstane wijze belichamen.
Het relatief nieuwe onderzoeksgebied van de eco-crip theorieonderzoekt deze intersecties tussen klimaatverandering, het denken in termen van ‘het Antropoceen’ en de sociale constructie van het disabled en/of zieke lichaam. Daarbij houdt het zich nadrukkelijk bezig met de belichaming van de klimaatcrisis en de daarmee samenhangende vormen van wat de ecokritische literatuurwetenschapper Rob Nixon ‘traag geweld’ heeft genoemd. Waterschaarste, luchtverontreiniging, hitte: al deze gevolgen van de klimaatcrisis hebben een effect op het menselijk lichaam. Dat effect toont zich echter pas na enkele, soms tientallen jaren, wanneer er bijvoorbeeld verhoogde percentages longkanker worden geconstateerd rondom een vervuilende staalfabriek. De eco-crip theoriestelt dus vragen als: wat doet de klimaatcrisis met menselijke lichamen? En meer specifiek: wat doet de klimaatcrisis met disabled lichamen en hoe disabelt of cript de klimaatcrisis mensen?
Disability-wetenschapper Eli Clare onderstreept in Material Ecocriticism (2014) de diepgaande materiële verwikkelingen die onze lichamen en de omgeving waarin ze leven met elkaar verbinden. Ze benadrukt daarbij dat de materiële connecties tussen ons lichaam en onze omgeving duidelijker kunnen maken hoe beschadigde omgevingen menselijke lichamen kunnen beschadigen. Ons lichaam is geen geïsoleerde entiteit, maar is onlosmakelijk verbonden met de omgeving die het voedt, ondersteunt en soms beschadigt. Deze wisselwerking wordt vooral duidelijk in de context van door klimaatverandering beschadigde of aangetaste omgevingen. Clare stelt dat dergelijke omgevingen de potentie hebben om een tastbare invloed uit te oefenen op menselijke lichamen, doordat beschadiging van de omgeving op zijn beurt kan leiden tot disability en/of ziekte.
Aan de hand van een lezing van de roman Waterjager (2014) van Chris Polanen zal ik de samenhang tussen de klimaatcrises, disability en ziekte zichtbaar proberen te maken. Daarbij heb ik het vermoeden dat de alomtegenwoordigheid van het ‘normale’, niet-zieke en niet-disabled (ook wel ablebodied) lichaam in het hedendaagse discours ons begrip van de klimaatcrisis doordringt en vertekent. Ik focus mij in deze lezing op de materiële connecties die de personages in de roman en de door klimaatverandering aangetaste omgeving waarin ze leven met elkaar verbinden, en hoe die connecties uitgaan van een niet-disabled en niet-ziek lichaam. Zo’n leesstrategie staat bekend als crippen, vergelijkbaar met queeren. Hierbij wordt er een tegendraadse crip-lezing gegeven van een tekst die op het eerste gezicht niets met disability te maken heeft.
Navigeren door het ontoegankelijke
De roman Waterjager beschrijft hoe na een dijkdoorbraak, ergens in het midden van de eenentwintigste eeuw, Paramaribo bijna volledig onder water is komen te staan. De meeste bewoners van de stad zijn weggetrokken: alleen een handjevol oorspronkelijke bewoners, goudzoekers, vissers en sekswerkers zijn gebleven, net als de hoofdpersonages van deze roman. De eerste hoofdstukken van de roman beschrijven hoe door de voortdurende overstromingen de stad steeds ontoegankelijker wordt voor de mens: straten worden onbegaanbaar en de toegang tot winkels, huizen en andere gebouwen wordt verhinderd. Alleen de balkons van enkele gebouwen steken nog boven het wateroppervlak uit. Vanuit het perspectief van de disability studies zouden we kunnen zeggen dat de hoofdpersonages moeten zien te leren leven met een ontoegankelijke omgeving die hen barrières oplegt en dus in zekere zin ‘disabelt’.
In het lexicon van disability studies is ‘to crip’ een werkwoord dat verwijst naar het opleggen van een disability door externe omstandigheden, barrières en/of sociale constructies. Het impliceert een omgeving die beperkingen oplegt aan individuen, waardoor hun agency en mobiliteit worden beperkt. De nieuwe omgeving in Waterjager vraagt dus om een soort ‘cripistemologie’: een vorm van gecripte kennis die beschrijft hoe de hoofdpersonages zich door de nieuwe, op het eerste gezicht ontoegankelijke omgeving kunnen navigeren. De boot vormt daarbij een prothese die beweging door deze omgeving mogelijk maakt. In een stad die nu gedomineerd wordt door water, wordt de boot het enige vervoermiddel, een reddingslijn die de personages in staat stelt te overleven. Zwemmen kan immers niet meer door het gevaar van vleesetende ‘pirengs’ die onder het wateroppervlak op de loer liggen. Aan de andere kant zouden we daardoor ook kunnen zeggen dat het overstroomde Paramaribo een aantal barrières heeft weggenomen. Het verhoogde, egale wateroppervlak maakt dat sommige plekken, bijvoorbeeld een tweede etage die eerst alleen per trap bereikbaar was, juist toegankelijker worden per boot. Het water kan dus zowel nieuwe toegangswegen openen als vormen van navigatie verhinderen.
“De zwaksten vertrokken, de sterksten bleven achter”
Toch lijkt er in het overstroomde Paramaribo maar weinig plaats voor niet-normatieve, zieke, oude en/of disabled lichamen. Of zoals het hoofdpersonage Joshua het beschrijft: “De zwaksten vertrokken, de sterksten bleven achter, zoals op een zinkend schip”. Deze dystopie, zoals naar mijn weten de meeste dystopieën in klimaatfictie waarin een omgeving is veranderd door klimaatverandering, gaat dus haast vanzelfsprekend uit van een ablebodied en ‘normaal’ perspectief. En dat terwijl juist het leven met een disability de kennis kan bieden die inzichten kan verschaffen in het navigeren door ontoegankelijke omgevingen.
In Waterjager gaat het nog een stap verder dan de dominantie van het ablebodied lichaam die versterkt wordt door de nieuwe omgeving. De notie van ‘de sterkste’ uit het citaat hierboven kunnen we namelijk letterlijk interpreteren: gespierdheid wordt een soort valuta in deze dystopische samenleving, waar dominantie en macht wordt bepaald door fysieke kracht. Zo regeert JC, de broer van het hoofdpersonage Joshua, de boel in het oude Paramaribo: “JC heft zijn armen omhoog en Joshua kijkt naar de indrukwekkende spierbundels. Als de spieren zich spannen, bewegen de gezichten en de woorden die erop getatoeëerd staan”. Totdat Roy de plaats van JC als machthebber dreigt over te nemen: “Over Roys armen lopen … dikke aderen, maar bij hem lijken ze eindeloos te vertakken tot ze eindigen in haarfijne vertakkingen, die over de spieren uitwaaieren”.
Binnen dit dystopische landschap komt spiermassa naar voren als een tastbare indicator van macht en invloed, waardoor conflicten worden opgelost door middel van fysieke knokpartijen. Deze hiërarchie wordt verder geïllustreerd door de ervaringen van Joshua, het hoofdpersonage dat vanuit Nederland naar Suriname terugkeert om zijn roots terug te vinden. Joshua wordt door JC aangemoedigd om naar de sportschool met hem te gaan, waar “JC en Ray … regelmatig aan Joshua’s spieren [voelen], als artsen die een ziek kind onderzoeken”. De mannen met te weinig spierkracht zijn metaforisch ‘ziek’ en hebben daardoor minder te zeggen, laat staan de vrouwen, zieken of ouden die in deze dystopische samenleving het onderspit delven of geheel uit beeld zijn verdwenen.
Tijdens het spreekuur, op de behandeltafel
Joshua, die als huisarts werkzaam was in Nederland, ziet de erbarmelijke gezondheidstoestand in Paramaribo onder ogen: er is geen ziekenhuis meer waardoor de mensen aan hun lot worden overgelaten wanneer ze ziek worden. Hij biedt zich daarom aan als huisarts. Joshua regelt een manier waarop hij medicijnen uit Frans-Guyana kan krijgen. Hij wordt op die manier populair. Terwijl de patiënten Joshua’s bescheiden kliniek overspoelen, tekent zich een duidelijk patroon af: een aanzienlijk deel van de aandoeningen van deze mensen is rechtstreeks terug te voeren op de niet aflatende overstromingen van de stad. Zo blijken ook de klachten van de vrouwelijke sekswerkers die het spreekuur bezoeken terug te leiden naar de overstroming:
Die avond wordt Joshua’s spreekuur bezocht door een stroom jonge vrouwen. Daniël vertaalt hun klachten en zegt er op een zakelijke toon bij of de vrouw prostituee is. Hun problemen schetsen een beeld van het leven in een klimaat waarin ziekteverwekkers beter gedijen dan mensen. De constante vochtigheid verweekt de huid, waarna schimmels en gisten zich erin nestelen. Ze vernietigen nagels en teisteren de vagina. Vaker dan Joshua lief is moet hij het vrouwelijk geslachtsorgaan inspecteren.
Deze aandoeningen versterken op hun beurt weer de al bestaande machtsdynamiek in de dystopische samenleving van het verhaal. In een maatschappij waar fysieke kracht bepalend is, worden de vrouwen die kampen met ziekte dubbel gemarginaliseerd. De vrouwen die Joshua’s spreekuur bezoeken getuigen van de wisselwerking tussen lichamelijke gesteldheid, machtshiërarchieën tussen mensen en de invloed van de niet-menselijke omgevingsfactoren: een door water overstroomde leefomgeving en een vochtig klimaat.
Naar een disabled perspectief op de klimaatcrisis
De roman toont aan hoe een met water overstroomde omgeving normen en hiërarchieën voor ablebodied mensen handhaaft, en zelfs versterkt door dominantie te baseren op fysieke spierkracht, terwijl de nieuwe omgeving aan de andere kant ook de gezondheidsproblemen onder de bewoners verergert. Het ablebodied perspectief in Waterjager is tekenend voor veel vormen van dystopische klimaatfictie waarin geen rekening wordt gehouden met disabled en/of zieke ervaringen of vormen van kennis. Wanneer personages met een disability al voorkomen in klimaatdystopieën dan is dat vaak in de vorm van een zogenaamde narratieve prothese. Disability wordt dan gebruikt als metafoor, ten behoeve van de karakterisering van een personage, om het plot een bepaalde richting op te sturen of simpelweg als markering van iemand in het verhaal. Een voorbeeld hiervan is het disabled personage Jenem, de ‘dorpsgek’ met zijn “kapotte linkerbeen”, uit de klimaatdystopie Kraaien in het Paradijs (2021) van Ellen de Bruin. Het ligt voor de hand om Jenems lichamelijke en geestelijke afwijkingen van de norm te lezen als ‘straf’ voor zijn jaloezie voor zijn succesvollere broer, de verkrachting van zijn vrouw en de incestueuze handelingen met zijn dochter. Maar de vraag hoe disability op een complexe manier belichaamd wordt door Jenem, in een dystopische wereld die op de rand van de afgrond bungelt door de klimaatcrisis, blijft onbeantwoord door disability eenzijdig op te vatten als ‘straf’ of het probleem van de ‘dorpsgek’ zelf.
Hoe zou een klimaatdystopie eruit zien vanuit een disabled perspectief? Een klimaatdystopie die onderstreept hoe belangrijk het is om in het klimaatdiscours rekening te houden met disability. Een klimaatdystopie die de onderlinge verbondenheid van menselijke lichamen en beschadigde omgevingen benadrukt en waarbij verschillende menselijke ervaringen ‒ ablebodied, disabled, oud en ziek ‒ worden erkend. Of is dat wellicht een iets té utopische invulling van een klimaatdystopie?
Pepijn de Koning studeerde Nederlandse Taal en Cultuur aan Universiteit Utrecht. Momenteel volgt hij de onderzoeksmaster Nederlandse Literatuur en Cultuur, eveneens aan de Universiteit Utrecht, waar hij zich vooral verdiept in het onderzoek naar de representatie van disability en (chronische) ziekte in Nederlandstalige literatuur. E-mail: p.p.dekoning@students.uu.nl
Laat een reactie achter