De Proto-Germaanse voorloper van ons bezittelijk voornaamwoord zijn was genderneutraal: *sīnaz kon ‘van hem’, ‘van haar’ en ‘van hen’ betekenen. Dat weten we doordat zijn nakomelingen in het Oudnoords, het Gotisch en het Oudengels, vroege Germaanse dochtertalen, nog steeds al die functies hadden, en in de huidige Noord-Germaanse talen, zoals het Noors en Zweeds, geldt dat tot op de dag van vandaag voor de nakomeling sin.
Het Proto-Germaanse *sīnaz had bovendien een iets andere betekenis. Het was namelijk de bezitsvorm van *sike, de voorloper van het wederkerend voornaamwoord zich. Het verwees dus terug naar het onderwerp van de zin, net zoals zich in een zin als Hij wast zich. In de gereconstrueerde Proto-Germaanse zin *Mīnaz brōdēr frijōndun andi sīnat wīban sahwe (Mijn broer zag een vriend en zijn vrouw) kan het dus alleen gaan om de vrouw van mijn broer, niet om die van de vriend.
Tegenover *sīnaz stonden *esa ‘zijn’ en *ezōz ‘haar’. Die vormen verwezen juist níét naar het onderwerp maar naar een andere persoon in de zin of naar iemand buiten de zin. In de zin *Mīnaz brōdēr frijōndun andi esa wīban sahwe zag mijn broer dus een vriend en de vrouw van die vriend.
In de West-Germaanse dochtertalen zijn deze twee soorten bezittelijke voornaamwoorden door elkaar gaan lopen. Ons woord zijn, dat afstamt van *sīnaz, verwijst nu alleen nog naar mannelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden en is niet per se wederkerend meer: in een zin als Hij wast zijn haar kan hij zowel zijn eigen haar als dat van een andere man wassen. Zijn kan niet meer naar vrouwen verwijzen. Die functie is overgenomen door haar, de nakomeling van *ezōz, versterkt met een aanwijzende h-. In een zin als Ze geeft haar kat te eten kan het bovendien zowel om haar eigen kat als om die van een andere vrouw gaan.
Het Oudengels had nog een nakomeling van *sīnaz, namelijk sīn ‘zijn; haar; hun’, maarna de Oudengelse periode is dat verdwenen. Als het nog had bestaan, was het *sy geworden. His, de nakomeling van *esa (ook met een h- erbij), is nu de mannelijke vorm. Its is pas in het Middelengels ontstaan: het is it + -s. Oorspronkelijk verwees his ook naar onzijdige woorden.
Het Standaardnederlands heeft geen evenknie van his, maar sommige streektalen wél. In het Oost-Brabants heb je bijvoorbeeld ’s, uitgesproken als [əs] met een doffe e, dat gebruikt wordt in de functie van het Nederlandse partitieve er: Ik heb ’s drie betekent ‘Ik heb er drie’. Het komt van *esa, dat zowel mannelijk als onzijdig was, en betekent dus letterlijk ‘van het’ – oftewel ‘ervan’. Het Standaardnederlandse er komt dan weer van het verwante meervoudige (h)iro ‘van hen / van die dingen’.
Het mannelijke diens en het vrouwelijke dier – woorden die nog weleens van pas komen als je niet naar het onderwerp wilt verwijzen –zijn pas vrij laat gevormd. Diens is een stapelvorm: het is de lijdendvoorwerpsvorm dien plus een bezits-s (zoals je bij hem ook *hems zou kunnen bedenken). Het verving het oudere dies (nog bekend van Wat dies meer zij, letterlijk ‘Wat er daar ook nog meer van moge zijn’), dat zelf weer het oudere aanwijzende des had vervangen. Dier heeft het oudere der vervangen. Het is overigens op sterven na dood; het is zo slecht bekend dat het van oudsher mannelijke diens nu zelf genderneutraal gebruikt wordt.
De infographic toont de Germaanse bezittelijke voornaamwoorden en al hun historische en huidige nakomelingen.
Robbert-Jan Henkes zegt
Heel interessant, en het is iets dat je taalgevoel je ook wel ingeeft (‘dat je op je klompen aanvoelt’), dat al het gehannes met grammaticaal kloppende geslachtelijke verwijzingen van bovenaf opgelegd is – anders was het niet zo moeilijk! (QED) Goed om te weten ook om in het geweer te brengen tegen wijsneuzende persklaarversmurfers en wat diens dier her en der zijns haars weegs meer zijen mogen wezen: ‘zijn’ is genderneutraal, hoor!
Yoïn van Spijk zegt
Twee correcties: de geslachtelijke verwijzingen zijn niet van bovenaf opgelegd maar op een natuurlijke manier zo gegroeid, en ‘zijn’ wás genderneutraal. Tegenwoordig is het mannelijk en onzijdig. Etymologie gaat over het verleden van de woorden, niet over de “ware” betekenis – ongeacht wat de naam ‘etymologie’ doet vermoeden. Mijn stuk is dan ook geen pleidooi.
Evert van den Berg zegt
In de omgeving van Heerde (Oost-Veluwe), waar ik vele jaren docent Nederlands was, heb ik uit de mond van dialectsprekers herhaaldelijk verwijzingen naar dochters met hij gehoord.
Yoïn van Spijk zegt
Ja, dat is een interessant fenomeen, dat je ook in het Oost-Brabants en Limburgs vindt. In sommige dialecten wordt zelfs ‘het’ gebruikt. Joske Piepers promoveert binnenkort op wat er in het Limburgs mee gebeurt. Het is overigens wel pas relatief laat ontstaan: in de middeleeuwen waren ‘hij’ en zijn streektaalequivalenten nog uitsluitend mannelijk, voor zover we weten.
Herma van den Brand zegt
Ik heb “zijn” nooit als genderneutraal ervaren, maar dat zal wel komen omdat ik vrouw ben.