Vorig jaar viel me voor het eerst op dat iemand “hoogleraar” anders beklemtoonde dan ik. Het ging om een studente ergens achter in de twintig en ze legde de klemtoon op “hoog”.
Toevallig zaten we op dat moment in een college over taalverandering, dus we thematiseerden het even. Er was nog een jongedame in de zaal die de klemtoon op “hoog” legde. De overige studenten beklemtoonden net als ik “leraar”. Na dat college ging het zoals het altijd gaat als een mens iets is opgevallen: ik hoorde de variant met het beklemtoonde “hoog” overal, steeds uit jonge monden.
De klemtoon van die jonge mensen is de verwachte klemtoon in het Nederlands. Immers: “hoogleraar” is duidelijk herkenbaar als een samenstelling van twee bestaande Nederlandse woorden: “hoog” en “leraar”. In dat soort samenstellingen valt de klemtoon in de regel op het eerste lid. Denk maar aan “HOOG-bouw” en “TENNIS-leraar”.
Het kan wel anders, maar dan moet je aanleren dat het anders moet en je moet dat ook nog onthouden. In mijn Nederlands is dat bij “hoogleraar” blijkbaar gebeurd. Ik zeg zelfs weleens “hoo-chleraar”, met de medeklinkers mooi bij elkaar in de tweede lettergreep. Dat laat zien dat dat woord voor mij sterk gelexicaliseerd is: ik hoef er niks aan op te bouwen, het ligt als een kant-en-klaar pakketje in m’n mentaal lexicon. Dat is ook niet zo verbazend, “hoogleraar” is een woord dat ik al decennia lang heel geregeld om me heen hoor. Uiteraard heb ik dat met klemtoon en al overgenomen. Gekker is dat er ergens in het verleden mensen moeten zijn geweest die voor het eerst de klemtoon op “leraar” hebben gelegd. Geweldig lang geleden kan dat niet gebeurd zijn, want “hoogleraar” is een jong woord. Nicolaas van Wijk vertelt me op etymologiebank.nl dat het pas in de 18e eeuw ontstaan is.
In kranten uit de de vroege 18e eeuw werd het toen nog gloednieuwe woord opvallend vaak met een koppelteken geschreven: “Hoog-Leraar”, terwijl in dezelfde tekst samenstellingen als “Burgemeester”, “Boekdrukker” en “Boekverkopers” aan elkaar worden geschreven. Dat kan erop wijzen dat het woord toen niet als een gewone samenstelling werd gevoeld.
Een gek woord is het dan ook zeker. Het Nederlands is er namelijk niet wild op om van een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord een nieuw zelfstandig naamwoord te vormen. Het Duits is dat wel en woorden als “hoogbouw” en “hoogspanning” zijn dan ook immigranten uit oostelijker streken. Voor “hoogleraar” geldt dat niet.
Een woord dat al veel langer deel uitmaakt van het Nederlands, is “hogeschool”, eveneens met de klemtoon op het tweede lid, maar dat is hier wel te begrijpen. “Hoge” heeft immers een verbuigings-e en “hogeschool” is vermoedelijk een gelexicaliseerde woordgroep. De naslagwerken vertellen me dat dat in het verleden een variant “hoogschool” had. Dat woord heb ik nooit gehoord en ik kan ook nergens vinden waar daarin de klemtoon heeft gelegen, maar stel dat “hoogschool” onder invloed van “hogeschool” ook de klemtoon op het tweede lid had, dan zou “hoogleraar” weleens naar analogie daarvan ook op het tweede lid beklemtoond kunnen zijn. Immers: een hoogleraar werkte op een hogeschool – het huidige onderscheid tussen een (Nederlandse) universiteit en een hogeschool is een bedenksel uit de late twintigste eeuw.
Resteert nog de vraag waarom die twee studentes het reguliere klemtoonpatroon gebruiken en niet de gelexicaliseerde versie met de klemtoon op het tweede lid. Ze moeten ergens te weinig voorbeelden hebben gehad die ze tot de conclusie konden nopen dat de klemtoon op “leraar” thuishoorde. Dat komt misschien wel door die scheiding tussen universiteiten en hogescholen. Deze jongedames studeerden namelijk aan een hogeschool en daar lopen geen hoogleraren rond. Waarom zou je dan over die mensen praten?
Peter Debrabandere zegt
Een vergelijking met de uitspraakgewoonten in Vlaanderen zou hier ook niet misstaan. In Vlaanderen wordt “hoogleraar” wel vaker met de klemtoon op “hoog” uitgesproken. En dat is geen alleenstaand geval. Het geldt voor meer samengestelde zelfstandige naamwoorden die in Nederlands traditioneel de klemtoon krijgen op het tweede lid van de samenstelling: “stadhuis”, “hogeschool”, “burgemeester”, “boerendochter”, “boerenbruiloft”, “hansworst”, “hazewind”, “hagedis” (al is het beeld dat het hier eventueel om eens samenstelling gaat, niet duidelijk), “vrijgezel”.
Henk Wolf zegt
In reactie op Peter Debrabandere: bedankt voor de interessante aanvulling. Voor alle duidelijkheid: bij deze studentes was er met hoge waarschijnlijkheid geen sprake van beïnvloeding uit het zuiden van het taalgebied. Beiden waren geboren en getogen in Noordoost-Nederland. Ik vermoed dat sprekers in beide regio’s onafhankelijk van elkaar iets doen wat al in het vat brouwde, namelijk de klemtoon daar leggen waar het systeem hem wil hebben.
Jan Uyttendaele zegt
De klemtoon in hoogleraar is inderdaad atypisch. In alle mij bekende samenstellingen met hoog ligt de klemtoon op hoog: hoogbegaafd, hoogdringend, hoogopgeleid, hoogseizoen enz. Het woord ‘hoogleraar’ is bovendien geen hoogfrequent woord, zeker in Vlaanderen niet, waar een ‘hoogleraar’ meestal een ‘professor’ wordt genoemd. ‘Professor’ is in het Nederlands alleen een aanspreekvorm. Maar in Vlaanderen (wellicht onder de invloed van het Frans) is het ook een functieaanduiding, bv. in: Hij is professor aan de KU Leuven. (Vergelijk met het Frans, waarin men zegt: Il est professeur à la Université de Bruxelles.)
Ynze Baumfalk zegt
Vergelijk nog: hoogheemraad(schap), met klemtoon op HEEM.