In deze aflevering van Etymologica wordt aandacht besteed aan twee woorden die in het Nederlands zijn ontstaan (hokkeling en inpeperen), en een oud woord waarvan de uiteindelijke herkomst onzeker is (hommel voor de platennaam ‘hop’).
hokkeling zelfstandig naamwoord ‘eenjarig kalf’.
Mnl. Hokelinc alleen als geslachtsnaam geattesteerd; Nieuwnederlands Men hoort in schuur en stal de hokkelingen loeijen. [1769; WNT], Het stallen en opvoeden der kalven, hokkelingen, schotvaarzen, pinken enz. [1811; WNT].
Naam voor een eenjarig kalf vanwege de gewoonte om een rund van die leeftijd verder binnen een hok of schot groot te brengen, althans het nog niet “op de gemeene reepstal of koes te brengen” [1805; WNT], vgl. benamingen als schotkalf, -pink, -vaars en vandaar schot en schotter en ook schotteling ‘eenjarig varken’. Het zou dus zijn afgeleid van => hok. Overdrachtelijk kan het ook ‘groentje’ betekenen: Myn drie hokkelingen (iemands medespelers aan een quadrille-tafel: ”twee meisjes die pas uit den dop kwamen, en een jonkertje, dat niet veel ouder scheen”) [1732; WNT].
inpeperen ww. ‘betaald zetten, inwrijven’, meestal in de uitdrukking iemand iets inpeperen.
Vroegnieuwnederlands Die korte geneucht [t.w. van de wraak] werdt hem met sulck bitter ende langduyrende treuren weder inne ghepepert: dat hy van onmatigh berou … hem selve wilde dooden. [1564; WNT]; Nieuwnederlands Hoe zou ik hem dat liefdeloos denken over de Paapschen … hebben ingepepert. [1787; WNT], Juist zou hij den hoogleeraar over zijn Candidaats hebben aangesproken … De hoogleeraar vermoedde zulks en de verzuimde Collegia moesten ingepeperd worden. [1844; WNT]
Met hetbijwoord in als voorvoegsel afgeleid van het zwakke werkwoord peperen ‘met peper bestrooien’, of misschien rechtstreeks afgeleid van het zelfstandig naamwoord => peper. Het werkwoord werd oorspr. van vlees gezegd: het vlees rondom met peper bestrooien om het smakelijk te maken of om het langer te kunnen bewaren. Het komt tegenwoordig bijna alleen voor in de figuurlijke uitdrukking. Het oorspronkelijke denkbeeld bij deze uitdrukking is geweest, dat door het inpeperen iets voor iemand werd bewaard om hem er (later) van te doen lusten, vgl. => opzouten.
hommel 2 zelfstandig naamwoord ‘hop (Humulus lupulus L )’.
Oudnederlands humilo // homlon. ’hop’ [ca. 1100; ONW] en in de plaatsnaam Hunluncam [1094; ONW] Humluncamp, plaats bij Arras, Noord-Frankrijk; Middelnederlands Een zac met hoemelen [1351-1400; MNW]; Vroegnieuwnederlands hommel, vet. Fland. j. hoppe (hoppekruyd), lupus salictarius [1599; Kil.]; Nieuwnederlands De hommel pertsen, … scheren, plukken [1892; WNT].
De vorm uit ca. 1100 is gereconstrueerd op basis van ofra. homlon ‘hop’, dat is overgenomen uit onl. *humilo ’hop’. Na syncope van de zwakke middenvocaal heeft de -u- zich al in het Oudnederlands tot -o- ontwikkeld (humlo > homlo), in welke vorm het woord met het suffix –on in het Oudfrans is overgenomen. Bij dit woord heeft in het Oudnederlands de syncope van de -i- plaatsgevonden voor er bij de -o- umlaut op kon treden. In West-Vlaanderen is het nog steeds de naam voor de hop. Het woord is te vergelijken met Oudnoors humli, Zweeds, Deens humle en Oudenegels hymele ‘hop’. Het heeft niets te maken met => hommel 1 ‘bij’, maar zou volgens sommigen van de Latijnse benaming humulus lupulus zijn afgeleid. Omgekeerd wordt ook wel vermoed, dat het Latijnse woord evenals Protoslavisch *xЪmelь is overgenomen uit het Germaans. De herkomst in het Germaans is onzeker en Kroonen (2013: 255) vermoedt daarom, dat het om een prehistorisch “Wanderwort” van oosterse herkomst gaat.
Jos van Hest zegt
In West-Vlaanderen is hommel niet alleen een naam voor de hop, maar ook voor het bier dat daarvan gebrouwen wordt.