In een door Marron Fort opgetekend verhaal komt de volgende Saterfriese zin voor: „In de Foarjier wud ’n oolde Trjaarske Gärslound umebreken.“ Dat betekent zoveel als: “In het voorjaar werd een oud stuk braakliggend land omgeploegd”. Interessant daarin is het woord „Trjaarske“.
Dat Friese „Trjaarske“ komt ook als „Tjaarske“ voor en navraag bij een groepje sprekers leert dat het woord vandaag de dag nog steeds wordt gebruikt. Het Duitse cognaat „Driesch“ is veel minder bekend. Het is waarschijnlijk verdrongen door „Brache“ en „Brachland“. Ook het Nederlandse „dries“ is geen gebruikelijk woord meer.
De etymologen die zich over de herkomst van deze woorden hebben gebogen, hebben geen overeenstemming kunnen vinden. J. de Vries bespreekt onder meer de mogelijkheid dat er het woord “drie” in zit. Daar is cultureel wat voor te zeggen, want de dries is al heel wat eeuwen deel van het drieslagstelsel: eens in de drie jaar ligt een veld braak. Taalhistorisch lijkt er ook veel voor te spreken: de woorden voor drie hebben immers in het Fries een [t] en in het Nederlands een [d] aan het begin. Het Duitse “Driesch” zou in dat geval, vanwege het vocalisme, een Nederlands leenwoord zijn.
Onomstreden is die verklaring niet. In de etymologische woordenboeken wordt “Trjaarske” ook in verband gebracht met “verdriet” en een gedeeld betekenisaspect “uitputting”. Nog weer een andere denkrichting is een verband met woorden voor kruimels of met groeien. Ten slotte lijkt het idee dat de woorden met „draaien“ verwant zouden zijn redelijk wat aanhang te hebben. Het gemeenschappelijke betekenisaspect zou dan zitten in het omkeren van de grond met een ploeg. Dat zou te verklaren zijn uit het onderploegen van onkruidremmers annex groenbemesters zoals gras en klaver.
Interessant is dat J. de Vries in zijn etymologisch woordenboek de Friese vertaalequivalenten “treesch”, “tresk”, “treaske” en “traask” noemt, helaas zonder aan te geven over welke vorm van het Fries het gaat. De vorm “treaske” kan op basis van de spelling eigenlijk alleen maar Westerlauwers Fries zijn, maar ik ben die vorm nog nooit ergens tegengekomen. “Treesch” zou afgaand op de spelling een vastewaldialect van het Noordfries moeten zijn, maar ook die vorm heb ik niet kunnen vinden. Ook “tresk” en “traask” heb ik tot nu toe vergeefs gezocht. Waar De Vries deze vormen heeft gevonden, kan ik dus helaas niet nagaan. Misschien kan iemand anders wat licht over deze kwestie laten schijnen?
Met dank aan Bouke Slofstra, die me op deze puzzel opmerkzaam heeft gemaakt.
Karel F. Gildemacher zegt
Trisk (trisken) wie wol bekend yn it Westerlauwerske Frysk ( en no noch yn wyk yn Drachten). Yn myn nij boek Taal van het Friese landschap skriuw ik der wol oer
Henk Bloemhoff zegt
In Jaorboek Nedersaksisch 4 (2023) schreef ik uutvoerig over de Nedersaksische vormen dros, drös, dreuis en meer, vere femilie van de Saterfriese vorm dus. Uut Stellingwarf, Drenthe, Overiessel mit naeme. Mit literetuurverwiezings, ok naor Duutse literetuur. Dit alles n.a.v. een tal vienplakken in Stellingwarf die de heer G. Mast me gaf. Digimeugelikhied, zie vanof p. 6: https://www.henkbloemhoff.nl/wp-content/uploads/2023/08/drosse-in-Stell-13-augustus-2023-3.pdf