Vorige week vertelde Sholeh Rezazadeh tijdens haar schrijversbezoek aan onze school hoe oprecht verbaasd ze was toen ze erachter kwam dat ‘ons centraal eindexamen’ op de middelbare school geen poëzie bevat. In bredere zin verbaasde ze zich er sowieso over dat poëzie zo weinig in de Nederlandse samenleving verweven zit. Dat was zij anders gewend.
Niet lang daarna las ik het vurige betoog van Henrik Laban (masterstudent Nederlands) dat in Trouw verscheen. “Poëzieonderwijs is geen bonus maar basisbehoefte,” luidde de titel van zijn tekst.
Aan het eind van deze zelfde week zag ik in de supermarkt (!) in een bak met afgeprijsde boeken de dichtbundel van Lucas Rijneveld waar een schreeuwerige rondrode sticker mij liet weten dat ik dit recente werk (2022!) voor €5,99 mee kon nemen. Hier viel mij verbazing ten deel.
Afgelopen week heb ik genoten van Rijnevelds dichtkunst in Komijnsplitsers. Wat een zeggingskracht gaat ervan uit.
In de bundel zelf, aan de gedichten vooraf, staat omschreven: “In acht afdelingen onderzoekt Rijneveld wat het betekent om te wonen: in een huis, in jezelf en in verhoudingen tot anderen. Wie of wat heb je nodig om een compleet mens te zijn?
In een van de gedichten wordt verhaald over het verlangen één ruimte te zijn; iemand zoekt een brandtrap uit deze dag, trekt in plaats van een grijs vest een jongen aan.
De vrees om iemand te worden die de ander niet kan hebben – ‘om de verkeerde mens om je beenderen te vormen’ – vormt het grootste gevaar voor het maar al te herkenbare en hoopvolle verlangen naar groei.”
Na lezing van een groot deel van de inhoud was ik onder de indruk. Ik wil zoiets dan het liefst meteen iedereen om mij heen onder de neus duwen: “Moet je zien!” “Lees dit!” …terwijl ik weet dat dat subtieler moet.
Het zette mij aan het denken. Waarom voel ik vaak zo’n weerstand als het gaat om lessen over poëzie? Ik ben toch docent Nederlands? Ik wil toch overbrengen wat er kan met taal? Waarom doe ik in mijn onderwijs niet veel meer met poëzie? En toen -nu dus- dacht ik: omdat ontleden en uitleg gedichten vernietigt, of op zijn minst genadeloos aanrandt. Omdat ik het een te zwaar middel vind, alsof ik oorlog ga voeren op het terrein van een ander. Dát wil ik er niet mee doen. Ook niet: checken of het begrepen is. Dat wordt vaak wel verwacht (in het onderwijs). “Poëzie kan je goed toetsen,” zeggen mensen die willen toetsen over metrum en soorten rijm, misschien nog wat over kennis van klassieke dichters.
Ik wil poëzie niet meten en toetsen. Niet zo. Poëzie moet je voelen. En voor gevoel in combinatie met taal mag best wat meer ruimte zijn (in het onderwijs). Voor gevoel toelaten. Dát is wat woorden kunnen in poëzie. Dat onzegbare gevoel op papier zetten, herkenning vinden, het gevoel van een ander raken…
Ja, ik ga voor meer poëzie in mijn lessen! Deze bundel krijgt in ieder geval een plek.
Ja, poëzie moet en kan je voelen, maar dat wil niet zeggen dat je er niets over kan zeggen. Ik heb tijdens mijn studie Nederlands MO-A en MO-B in Utrecht en Rotterdam met veel genoegen colleges over poëzie gevolgd. Met name de cursus moderne poëzie bij B van Rein Bloem waren heerlijk. Het praten met elkaar over gedichten en de explicaties van Bloem zorgden voor veel meer waardering van tal van gedichten. Die werden zeker niet dood geanalyseerd maar zorgden voor meer inzicht en waardering.
Helemaal mee eens (persoonlijk), maar ik denk dat er een verschil zit tussen de student Nederlands en de gemiddelde leerling in het voortgezet onderwijs. Als je Nederlands studeert, heb je met je keuze voor de studie eigenlijk al gezegd interesse te hebben in (wat voor aspecten dan ook van) taal. Om jongeren in het voortgezet onderwijs te enthousiasmeren en stimuleren lijkt mij in eerste instantie het vrij associëren van belang, het daarover hebben met elkaar, het verwonderen over de mogelijkheden van taal, universele gevoelens herkennen in poëzie en ook zelf durven uiten van gevoel d.m.v. taal. Daarbij (of daarna) is (diepgaande) analyse natuurlijk niet verboden, maar door die dicht te timmeren in opdrachten en toetsen met steeds goed/fout-antwoorden, wordt poëzie er mijns inziens niet aantrekkelijker op voor de doelgroep..
Poëzie lezen en bespreken met leerlingen in de klas is een van de spannendste onderdelen van wat er binnen het vak Nederlands plaatsvindt. De tekst is meestal overzichtelijk in omvang. Ik zou in mijn les poëzie niet direct beginnen met de spelregels van het klassieke gedicht, dat kan gaandeweg wel aan de orde komen. Laat eerst een leerling het gedicht maar eens voorlezen. Dan komen er al enkele struikelblokken aan het licht. Daarover kan het gesprek met de klas beginnen. Poëzie is niet alleen emotie, maar is ook een uitnodiging tot denken (Willem Brakmen). Dat emotie en verstand beide en rol mogen spelen in het verstaan van poëzie heeft Rilke heel fraai verwoord: de dichter wil de werkelijkheid transformeren om haar in haar emotie te vatten.
Het is aan de docent om in gesprek te komen met zijn leerlingen over het gedicht. Daarbij is de keuze die hij maakt heel belangrijk. De wereld van Rijneveld leent is daar heel geschikt voor, maar zo zijn er nog veel meer hedendaagse dichters die de tijdgeest weten te raken. Neem bijvoorbeeld de teksten van Babs Gons. Heel belangrijk is dat de docent geen huiver toont, de tekst zelf goed doordacht heeft en zich er emotioneel door weet aangesproken. Enthousiasme en kennis van zaken die het gedicht omgeven, dragen bij tot de gedachte van F.R. Leavis: poëzie lezen is het realiseren van een complexe ervaring. In die zin zijn de woorden van Mallarmé veelzeggend: een gedicht is een geheim waarvan de sleutel door de lezer gevonden moet worden.
Mijn levenslange ervaring met poëzie lezen heeft me geleerd dat leerlingen, cursisten heel graag willen meegaan in het ontdekken van het levensraadsel. Daarin spelen de plaats van de woorden ten opzichte van elkaar, hun gelaagdheid, hun afwijking van de gebruikelijke betekenis een belangrijke rol. Dat alles moet gezien worden tegen de achtergrond van het besef dat de dichter heeft geprobeerd in taal tot uitdrukking te brengen wat niet goed te vertolken is. Hij heeft zich vaak in allerlei bochten moeten wringen om het raadsel tot klaarheid te brengen. Wij lezers helpen hem vervolgens een handje daarbij. De zoektocht van ontrafeling was en is mij altijd tot een grote vreugde geweest, en dikwijls ook tot die van mijn leerlingen en cursisten. Volstrekt onbegrip sloeg dikwijls om in bewondering voor de tekst en de dichter. Gewoon gaan proberen, dus Monique! Deze tastende leeservaring laat zich heel goed onderbrengen in een aantal richtinggevende vragen naar vorm en inhoud zonder dat het altijd tot sluitende antwoorden leidt. Dat staat een afgewogen en onderscheidende waardering van de antwoorden niet in de weg. Aan de slag dus!
Dank voor deze mooie reactie.
Ja, die uitnodiging tot denken (Willem Brakman) neem ik graag aan.
Ik word hoe langer hoe meer enthousiast door alleen al na te denken over de vorm van het poëzie-onderwijs. Er is meer mogelijk dan waar mijn weerstand enige tijd blokkeerde ermee aan de slag te gaan (in de klas). Daarom ook dat ik het onder de aandacht breng: ik zie het belang van poëzie in het onderwijs absoluut (Henrik Laban), maar ik worstel met manieren van toetsing. Dat benauwt mij, maar het zou mij niet moeten weerhouden. Ja, ik wil met mijn leerlingen ontdekken, denken, ontrafelen.
Als dichter die regelmatig gastlessen geeft op scholen weet ik hoe lastig het is om poëziekennis te toetsen zonder er een feitenquizje van te maken. Wat nog het best werkt op het middelbaar onderwijs is denk ik het analyseren van een gedicht met de open vraag om er zoveel mogelijk uit te halen, te beginnen met metrum, rijm, enjambementen, naar metaforen, inhoud, context, tot persoonlijke interpretatie. Een kort opstel over een gedicht schrijven dus.
Natuurlijk is zélf poëzie schrijven fantastisch, maar dan is er vaak te veel onderling verschil (sommige leerlingen weten meteen wat ze willen schrijven en anderen komen niet verder dan rijmpjes). Daar zou ik de enthousiaste leerlingen verwijzen naar de instagram dicht ‘community’
Mooi, dank voor deze suggesties! Een feitenquizje is exact wat ik wil vermijden. Zo’n soort opstel klinkt niet gek. Daar is zeker wat van te maken.
De insta-community is mij (nog) onbekend.
Ik blijf Poëzie schrijven en vooral voordragen. Een demensie méér toevoegen om mijn eigen poetica te duidelijk te maken. Het blijft een uitdaging.
Guillaume Pool! Dat is prachtig, de extra dimensie door de voordracht.
Lang leve de poëzievitrine in Groningen waardoor ik dit gedicht ken:
“Verzoening
Vandaag wil ik met je dansen
op blote voeten rondom de doornenkroon van verwerkt verdriet
zonder een beroep hoeven te doen op Nyame, de almacht
Vandaag wil ik met je dansen
de verzoening verstikken in liefde
op blote voeten die ons overeind houden
om bij de opstanding de beulen
in de ooghoeken te kunnen zien kwijnen voor de spiegel
Zet je tanden in de koude oliebol van gisteren
met de geur van ranzig vet en al
onder een verkouden neus
Leef met de bijter
leef met de oliebol
leef met de toeschouwer
dans eindeloos en geef de pijn aan de wind”
Dank.
Zaken als rijm, metrum, alle vormen van beeldspraak, en alles wat tot de theorie van de poëzie wordt gerekend (dan welk aangewend), zijn deuren om de ruimtes te openen die zich achter de gevel en de wanden van een gedicht bevinden. Je kunt al die prosodische verschijnselen heel goed onderwijzen, en voor het lezen van poëzie zijn ze meer dan zomaar nuttig, namelijk noodzakelijk. Ze zijn min of meer een verlengstuk van het alfabet, of anders gezegd vormen een onderdeel van het poëtische alfabet. Je kunt ze onderrichten, en dus ook toetsen. Maar als je je leerlingen het alfabet leert opzeggen en daarna stopt met je cursus, kunnen ze nog niet lezen. Toetsen van prosodische kennis heeft zo, volgens mij, alleen zin om te testen of je onderricht is aangekomen en heeft geen functie in het stimuleren van belangstelling voor poëzie (of zelfs maar in het toetsen van die belangstelling), en zegt niets over iemands leesvaardigheid wat betreft poëzie.
Inderdaad. De vraag (mijn vraag) is dus: hoe bevorder je dat laatste?
Ik zou flauw kunnen zijn en het houden bij: ik ben geen docent Nederlands. De tendens van mijn bovenstaande reactie is dat onderricht in die te toetsen zaken onvermijdelijk onderdeel zijn van het antwoord op je vraag, maar ook onvermijdelijk niet meer dan dat, een onderdeel. Mijn eerste suggestie is (om toch niet enkel flauw te zijn): doen! Een open deur, maar er zijn zat docenten die zo ver al niet komen. Wel lijkt het me positief dat je leeft met die vraag. Elk antwoord begint met het stellen van de vraag.
Misschien een voorzichtige suggestie: er iemand bijhalen die kan vertellen wat er de meerwaarde van is om poëzie te lezen. En misschien ben je zelf die iemand. Dit is nog steeds vaag of nogal ruim, maar ik kan me indenken dat het wat interesse wakker maakt als iemand vertelt wat het lezen van poëzie hem of haar doet. Jouw bespreking van Lucas Rijneveld in dit artikel vind ik een sprekend voorbeeld. Mijn interesse (in dit geval voor de genoemde bundel) is meteen gewekt.
Ik twijfel hier eigenlijk aan, zonder de waarde van onderwijs in poëzie-analyse trouwens te willen ontmoedigen. Is het niet eerder zoals met muziektheorie of taalkunde? Je hoeft volgens mij niet te weten wat een jambe is om je door het ritme van een gedicht te laten bezweren, zoals je niet hoeft te weten wat een vierkwartsmaat is om erop te kunnen dansen. Daar is een soort ontvankelijkheid voor nodig die je, inderdaad, denk ik moeilijk kunt onderwijzen — laat staan toetsen — behalve door blootstelling en aanstekelijk enthousiasme.
Mooi, dank voor deze vergelijking.
Blootstelling (zo divers mogelijk) en enthousiasme staan sowieso genoteerd .