Vijftig canonteksten in de klas (6)
‘Reynaert de vos’ is een van de vensters van de Canon van Vlaanderen. Ons nationale dierenepos wordt daar als volgt omschreven: ‘Van den vos Reynaerde is een van de oudste teksten in het Nederlands. Door de flitsende humor, de vaak obscene dubbelzinnigheden en de wellustige wreedheid werden de avonturen van Reynaert ontzettend populair. En dat zijn ze tot vandaag gebleven.’ (De Canon van Vlaanderen in 60 vensters, p. 70.)
De Reynaert heeft zowel in de Vlaamse als in de Nederlandse scholen een vaste plaats verworven. Maar hoe kunnen we de leerlingen van het voortgezet onderwijs in Nederland en van het secundair onderwijs in Vlaanderen winnen voor het oorspronkelijke verhaal en hoe kunnen we hen duidelijk maken dat dit een veelvoudig gelaagde tekst is?
Het spreekt vanzelf dat die leerlingen geen Middelnederlands hoeven te kunnen lezen om met het oorspronkelijke verhaal kennis te maken. Er zijn talloze bewerkingen van het verhaal voor jeugdige lezers op de markt. Maar met een prentenboek moet je natuurlijk niet in de klas aan komen zetten, want dan krijg je meteen van je leerlingen te horen dat ze al veel te oud zijn voor dergelijke ‘kinderachtigheden’. Het probleem met de Reynaert in de bovenbouw is, dat leerlingen zich soms ‘geïnfantiliseerd’ voelen, omdat ze als kind al vaak genoeg met dit dierenverhaal kennis hebben gemaakt. We zullen dus met een vertaling of bewerking op de proppen moeten komen, die uitdagend genoeg is om hen nog te kunnen motiveren. Wellicht is het beter om het verhaal in de onderbouw links te laten liggen om te voorkomen dat ze in de bovenbouw al meteen reageren met: ‘Krijgen we nu alweer les over die onnozele vos!’, of ‘Sprekende dieren, dat is goed voor kinderen, maar niet meer voor ons!’ of iets dergelijks. We zullen ook onze werkvormen zodanig moeten kiezen, dat we echte belangstelling en leeshonger kunnen opwekken voor een verhaal, dat ze al zo vaak gehoord hebben en waarvan ze denken, dat het hen niets nieuws meer te bieden heeft. Naar onze mening hoort het werk ook helemaal niet thuis in het basisonderwijs. Laat kinderen genieten van dierensprookjes, fabels van Aesopus, verhalen van Toon Tellegen, Vos en Haas, Dolfje Weerwolfje en dergelijke, maar reserveer de Reynaert voor de leeftijd waarop de leerlingen de dubbele bodems van het werk kunnen begrijpen en appreciëren, dat wil zeggen vanaf 14-15 jaar.
Ons voorstel bestaat erin, dat de leraar eerst een voorproefje geeft van de gelaagdheid, de dubbelzinnigheid en de subtiele humor van de Reynaert en de leerlingen daarna pas, zodra ze voldoende beseffen dat het werk veel méér te bieden heeft dan een flauw verhaaltje over sprekende dieren, aan het werk zet om zelf te ontdekken, dat er zoveel méér tussen de regels te lezen valt.
De eerste fase van dit leermiddel bestaat uit het ‘interactief’ voorlezen van een of meer fragmenten uit het begin van het verhaal. Pas als de leerlingen voldoende gemotiveerd zijn, kunnen ze de tekst zelfstandig gaan lezen in een vertaling, die hen voldoende uitdaagt. Veel hangt natuurlijk af van de leeftijd en de studierichting. Voor leerlingen uit de dubbele of arbeidsmarktgerichte finaliteit of het vmbo lijkt een eenvoudige bewerking voor volwassenen voldoende, maar leerlingen uit de doorstroomfinaliteit of havo/vwo hebben recht op een vertaling, die de bedoeling en de betekenis van de oorspronkelijke tekst zo goed mogelijk weergeeft.
We overlopen even enkele recente vertalingen en bewerkingen. Om te beginnen is er de editie van Hubert Slings (1999). Die bevat lange fragmenten in vertaling en interessante achtergrondinformatie. De prozavertaling van André Bouwman en Bart Besamusca (2007) is heel betrouwbaar en bovendien gratis online beschikbaar. De navertelling van Koos Meinderts (2018) is eigenlijk bedoeld voor kinderen, maar omdat die buitengewoon grappig is en uitermate geschikt om voor te lezen, kan ze ook in het voortgezet onderwijs diensten bewijzen. En dan zijn er nog twee recente vertalingen op rijm, die we willen aanbevelen: Ard Posthuma en René Broens (beide van 2020). De meest recente vertaling van Bas Jongenelen (2024) is niet-literair, maar regel-per-regel en downloadbaar als pdf. Ten slotte zijn er nog twee hedendaagse navertellingen, die we totaal ongeschikt vinden voor dit leermiddel. De recente prozabewerking van Katharina van Cauteren, Rik van Daele en Patrick Bernauw (2018) volgt de grote lijnen van het verhaal, maar is eigenlijk een Vlaamse parodie. De bewerking van Marianne Vonck (2024) is ongeschikt voor het voortgezet onderwijs wegens de doelgroep (NT2-leerders op A2-niveau).
Behalve vragen en opdrachten voor de leerlingen bevat ons leermiddel ook een uitvoerige tekst met achtergrondinformatie voor de leraar, die zelf kan beslissen welke gegevens en afbeeldingen hij daaruit wil delen met zijn leerlingen. Het onderstaande overzicht van de doelstellingen laat zien welke thema’s in onze lessen aan de orde komen: het antropomorfisme, de parodie en de kritiek op de Arthurroman, de overeenkomsten met ‘De hooiwagen’ van Jeroen Bosch en met de middeleeuwse voorstelling van het ‘Rad van Fortuin’, het profiel van de trickster en de gemakkelijk te actualiseren maatschappijkritiek. Die thema’s kunnen ook verdeeld worden over vijf groepjes leerlingen (met bv. drie doelstellingen per groepje) in een arbeidsverdelend groepswerk. Voor de organisatie daarvan verwijzen we naar didactische publicaties over groepswerk in het onderwijs.
Door middel van de vragen en de opdrachten streven we in het leermiddel de volgende doelstellingen na:
- De leerlingen kunnen de inhoud van het verhaal in een 40-tal regels samenvatten.
- De leerlingen kunnen de dieren die in het verhaal optreden kort karakteriseren.
- De leerlingen kunnen de structuur van het verhaal weergeven in een schema.
- De leerlingen kunnen verklaren waarom het verhaal zich afspeelt in een dubbelzinnige wereld van menselijk samenleven en dierlijk gedrag.
- De leerlingen kunnen vijf voorbeelden geven van het functionele gebruik van de specifieke eigenschappen van de dieren in het verhaal.
- De leerlingen kunnen de figuren van Nobel, Grimbeert, Bruun, Belijn en Cuwaert karakteriseren.
- De leerlingen kunnen hun eigen houding bepalen tegenover Reynaert en hun sympathie voor Reynaert verklaren.
- De leerlingen kunnen aantonen dat Willem in zijn werk een Arthuriaans verwachtingspatroon opbouwt.
- De leerlingen kunnen met behulp van hun voorkennis over de inhoud en de structuur van de Arthurroman (zie het leermiddel over de Walewein) aantonen dat Van den vos Reynaerde een parodie op de Arthurroman is.
- De leerlingen kunnen het verschil aanwijzen tussen de finale hofscène in de Arthurromans en het slot van het verhaal.
- De leerlingen kunnen Van den vos Reynaerde interpreteren als een toepassing of illustratie van het middenpaneel van ‘De hooiwagen’ van Jeroen Bosch en van de middeleeuwse voorstelling van het ‘Rad van Fortuin’.
- De leerlingen kunnen aantonen dat de dichter in het werk voortdurend blijk geeft van een subtiel spel van ‘geniale dubbelzinnigheid’.
- De leerlingen kunnen het profiel van de ‘trickster’ op Reynaert toepassen.
- De leerlingen kunnen een robotfoto van de auteur samenstellen.
- De leerlingen kunnen uitleggen welke visie Willem heeft op de mens en de maatschappij van zijn tijd en overeenkomsten daarvan aanwijzen in onze eigen tijd.
Ten slotte nog dit. Het verhaal over de ‘gecastreerde neus’ willen we de leerlingen niet onthouden. Het zal hen duidelijk maken, dat ze ten aanzien van de Reynaert in het verleden al te vaak als ‘onnozele kinderen’ zijn behandeld!

Referenties
Bouwman, A. & Bart Besamusca, ‘Over de vos Reynaert. Een prozavertaling van Van den vos Reynaerde’. In: Tiecelijn, jaargang 20, 2007. Gratis te downloaden op de DBNL
Broens, R., Reinaert de Vos. Vertaling en nawoord R. Broens. Amsterdam: Stichting Voetnoot, 2020. Zie:
Van Cauteren, K., R. van Daele & P. Bernauw, Reynaert de Vos door Willem die Madocke maecte. In eenentwintigste-eeuwse samenwerking met Katharina van Cauteren, Rik van Daele en Patrick Bernauw. Met illustraties van Joris Snaet. Antwerpen: Phoebus Foundation, 2018. Zie onze bespreking op Neerlandistiek:
De Canon van Vlaanderen in 60 vensters. Gent: Borgerhoff & Lamberigts, 2023.
Jongenelen, B., Vertaling van ‘Vanden vos Reynaerde’. Hier te downloaden als pdf:
Meinderts, K., De schelmenstreken van Reinaert de Vos. Bewerkt door K. Meinderts. Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren, Amersfoort, 2018.
Posthuma, A., Reynaert de vos. Uit het Middelnederlands vertaald door Ard Posthuma. Groningen: Kleine Uil, 2020. Zie:
Vonck, M., Iedereen Reynaert. Van den vos Reynaerde bewerkt voor prille taalleerders. Illustraties: Kato Beirnaert. Sint-Niklaas: Reynaertgenootschap, 2024. Zie onze bespreking op Neerlandistiek:
Doelstelling 7 begrijp ik niet. Leerlingen moeten hun eigen houding bepalen, maar die houding moet er wel een van sympathie zijn. Mijn ervaring is dat veel leerlingen Reinaert helemaal niet zo sympathiek vinden en gelijk hebben ze: het is een manipulatief mannetje dat zich vrolijk maakt over zijn slachtoffers. De ultieme vertegenwoordiger van de mercantiele burgerij die opkwam in de dertiende eeuw. Inmiddels – doelstelling 15 – zit hij in het Witte Huis.
Ook doelstelling 12 vind ik problematisch: leerlingen moeten een waardeoordeel ‘aantonen’. Het veronderstelt dat ze waarden als subtiliteit en dubbelzinnigheid onderschrijven. Volgens mij kun je ze duidelijk maken dat anderen die waarden aan het werk toekennen, maar je kunt ze die waarden niet opdringen.
Bedankt voor je reactie. 7 is eigenlijk een dubbele doelstelling. Die had moeten luiden: De leerlingen kunnen hun houding tegenover Reynaert bepalen en uitleggen waarom ze hem al dan niet sympathiek vinden. Ik ging er a fortiori van uit dat ze hem sympathiek zouden vinden, maar dat hoeft niet zo te zijn. De vergelijking met de bewoner van het Witte Huis ligt voor de hand. Denk ook aan diens uitspraken over ‘fake news’ en ‘alternative facts’.
Achter doelstelling 12 zit inderdaad de aanname, dat meervoudige gelaagdheid en dubbelzinnigheid positieve kenmerken zijn van literatuur. Dat is voor leerlingen wellicht niet vanzelfsprekend. Maar kenmerkend voor waardevolle literatuur is nu eenmaal dat het werk voor verschillende interpretaties vatbaar is. Precies daarom verschijnen er telkens weer nieuwe artikelen en boeken over de Reynaert en zijn de interpretatoren het vaak oneens. Typisch voor gote literatuur is immers het feit dat ‘het laatste woord’ er nooit over gezegd zal zijn.
P.S. Ik heb genoten van de lectuur van je ervaringen als ‘bijzitter’ op je weblog.
Meervoudige gelaagdheid en dubbelzinnigheid zijn feitelijk vast te stellen. Wanneer je van een leerling vraagt om dat subtiel en geniaal te vinden, vraag je hem of haar andermans waardeoordeel te reproduceren. Wat mij betreft kan dat nooit een doelstelling zijn van literatuuronderwijs.
Is het ontwikkelen van de literaire smaak geen doelstelling van het literatuuronderwijs, m.a.w. het leren waarderen van echte literatuur? Wat is de meerwaarde van een literaire tekst? Volgens de literatuurwetenschap is de gelaagdheid een kenmerk van literatuur op grond waarvan teksten herkend worden als literair én positief beoordeeld worden. Hetzelfde gebeurt ook in het vak kunstgeschiedenis. De hoofddoelstelling van dat vak is niet alleen leerlingen te laten kennismaken met kunst, maar ook hen echte kunst te leren herkennen en waarderen. Dat is toch geen indoctrinatie? Volgens mij is dit een legitieme doelstelling van elke vorm van kunstonderwijs, waartoe ik ook het literatuuronderwijs reken.
Aan gelaagdheid valt literatuur niet te ‘herkennen’. Er bestaan perfecte gelaagde teksten die niettemin stomvervelend zijn. Er bestaan perfect literaire teksten waaraan weinig gelaagdheid valt te ontdekken. Hoe gelaagd is het Egidiuslied?
Wat mij betreft doen we in het literatuuronderwijs interpretatievoorstellen en handelingsvoorstellen: een uitnodiging om een tekst op een bepaalde manier te waarderen. Kwaliteit valt niet aan te tonen en al helemaal niet te ‘bewijzen’ – een term die ik u elders heb zien gebruiken. Op zijn hoogst bestaat er een grote consensus over kwaliteit, maar van die consensus kun je altijd afwijken. Reinaert mag een naar, manipulatief mannetje zijn, de vertegenwoordiger van een nietsontziende moraal, en er valt prima te beargumenteren dat bij alle gelaagdheid de populariteit van het verhaal toch vooral berust op ‘lach-of-ik-schiet’-humor. Zie de motivatie van de canonontwikkelaars.
Tolstoi vond Shakespeare maar een prutser. Had hij geen verstand van ‘echte kunst’?
Het gaat volgens mij in onze (interessante) discussie over twee onderwerpen. Het eerste onderwerp is literair-wetenschappelijk: wat kenmerkt een tekst als literair en dus waardevol? De gelaagdheid is maar één van de vele kenmerken natuurlijk. Voor het Egidiuslied geldt dit kenmerk inderdaad niet. Maar die tekst bezit andere kwaliteiten, die hem tot literatuur bestempelen. Ten aanzien van al die kenmerken bestaat er een grote consensus. Het privé-oordeel van Tolstoi doet eigenlijk niets ter zake. Het is een feit dat het werk van Shakespeare al honderden jaren door miljoenen literatuurspecialisten wordt gewaardeerd.
Het tweede aspect van onze discussie is didactisch: mag (of moet) je leerlingen laten zien waarom bepaalde werken al eeuwen lang mooi gevonden worden en mag je hen op die manier ook een soort ‘literair onderscheidingsvermogen’ proberen bij te brengen? Leerlingen worden op school verplicht om bepaalde teksten te lezen. Ik wil hen daarvoor motiveren door hen erop te wijzen, dat ze die niet alleen moeten lezen, omdat ze behoren tot de canon en dus al eeuwen waardevol gevonden worden. Die werken vertonen ook bepaalde typisch literaire kenmerken en die kenmerken zijn ook min of meer tijdloos en universeel. Daarom vind ik het belangrijk dat mijn leerlingen daarmee kennismaken. Hopelijk zijn we het daarover eens.
De literatuurwetenschap inventariseert en systematiseert wat lezers doen: miljoenen – was dat maar waar trouwens – privélezers. Smaakontwikkeling betekent dat je een persoonlijke smaak ontwikkelt en die weet te rechtvaardigen. Om dat te kunnen doen moet je op de hoogte zijn van de canon en van de argumentatie op grond waarvan werken in de canon worden opgenomen. Maar geen lezer en geen leerling hoeft die argumentatie als ervaringsfeit te reproduceren. Liever niet zelfs: het zou betekent dat de canon verstart en daarmee de cultuur waarvan die canon deel uitmaakt. Ook Van den vos Reynaerde blijft alleen maar leven als lezers nieuwe kwaliteiten en nieuwe betekenissen in het werk ontdekken.
En verder geloof ik dat de literatuurwetenschap al enige decennia geleden is afgestapt van het idee dat literaire kenmerken tijdloos en universeel zouden zijn. Ook Shakespeare is in de loop der eeuwen op heel verschillende gronden gewaardeerd. Of niet gewaardeerd. Tijdloosheid is een negentiende-eeuwse illusie.