‘Een keuze uit eigen werk’, staat op het omslag van Vonne van der Meers bundel De verhalen uit 1997. In boekvorm waren er op dat moment twee verhalenbundels van de schrijver verschenen: het debuut Het limonadegevoel & andere verhalen in 1985 en Nachtgoed uit 1993. Die bundels zijn allebei bijna integraal opgenomen in De verhalen. Uit Limonadegevoel is het verhaal ‘Rook’ weggelaten, dat gaat over een regisseur die te maken krijgt met een stalkster, en uit Nachtgoed ‘Een man uit München’, over een vrouw die zich in een vreemde stad verheugt op een theateravondje omdat haar is voorgespiegeld dat ze de in de loge een aantrekkelijke man zal treffen, en ‘De vraag’, over een keurige docente die een erotische droom heeft die je queer zou kunnen noemen. De verhalen uit Limonadegevoel worden in De verhalen in de oorspronkelijke volgorde afgedrukt, de verhalen uit Nachtgoed zijn gehusseld.
De Van der Meerologie is er nog niet uit waarom precies deze verhalen niet tot de keuze behoorden. ‘Rook’ en ‘De vraag’ zijn minder realistisch dan veel andere verhalen, maar er zijn andere verhalen die zich eerder in een droom lijken af te spelen (‘Het zingen, de water, de peen’ gaat over een jongen die blijft volharden in een steeds particulierder geloof in Sinterklaas). ‘Rook’ en ‘München’ gaan over het theater, maar het theater is in Van der Meers werk nooit ver weg. Misschien vond Van der Meer deze drie verhalen alle drie wat minder dan de rest. Ze zijn alle drie in ieder geval wat minder strak.
Ook waarom de verhalen uit Nachtgoed gehusseld zijn is stof voor een toekomstig proefschrift.
Aanklacht
De twee verhalen die toegevoegd zijn werpen wel een nieuw licht op de andere verhalen. Tussen de verhalen uit Limonadegevoel en die uit Nachtgoed staat het verhaal ‘Zwerfkat’ dat blijkens de verantwoording aan het eind eerder was verschenen in de Margriet. Aan het eind van de hele bundel staat ‘Bericht uit de bezemkast’, dat eerder was verschenen in Tirade. Van der Meers bijzondere talent maakt dat ze een van de weinige Nederlandse schrijvers is die net zo goed voor Margriet kan schrijven als voor Tirade.
Allebei de nieuwe verhalen gaan over omkijken naar elkaar. In ‘Zwerfkat’ vinden de dochters van de verteller een slapende ‘heks’ op de stoep van de buren – het blijkt te gaan om de weggelopen dochter, die is gaan zwerven, maar af en toe terugkeert om op de stoep te slapen. Gaandeweg wordt duidelijk dat de verteller zelf een poes heeft gehad (‘zwart met witte sokken’) die eveneens is weggelopen. Waarom lopen mensen en poezen bij je weg? Is de terugkeer, is op je stoep komen slapen, niet altijd een aanklacht?
Oeuvre
‘Bericht uit de bezemkast’ gaat over een oude dame. Het verhaal speelt zich af in de jaren 2030, dus in de toekomst (die toen de bundel verscheen nog iets verder weg lag dan nu), maar hij is veel politieker dan de andere verhalen en gaat duidelijk over de discussie over euthanasie zoals die aan het eind van de eenentwintigste eeuw werd gevoerd. De oude dame is na een ongelukkige val in een ziekenhuis of verpleeghuis binnengekomen en ze wordt door het personeel en door haar kinderen langzaam maar zeker euthanasie aangepraat. Ze is immers al ouder dan 85!
Door een paar hints in het verhaal kun je vermoeden dat de dame dezelfde is als de moeder uit Van der Meers allereerste verhaal, ‘Afscheid van Phoebe’, die een kind moet baren dat in haar buik overleden is. Die moeder in het eerste verhaal lijkt me minder eenzaam dan de vrouw in het laatste verhaal, ook al heeft de eerste alleen dat dode kind en de laatste inmiddels twee volwassen zoons. Maar die laatste heeft aan het einde de genade van het kruis – ‘Bericht uit de bezemkast’ is het meest expliciete verhaal uit Van der Meers oeuvre tot 1997. Aan het eind licht de vrouw in een anonieme kamer in het verpleeghuis, waar eerder heel lang een ander heeft gelegen:
Op de gang brandde licht en dat viel op de muur naast de wastafel. Op de plek waar ooit een kruis gehangen had, lichtten nu twee smalle strepen op, een verticale en een horizontale, Terwijl ik ernaar keek, voelde ik mijn onrust verdwijnen.
Bezemkast
Zowel in ‘Afscheid van Phoebe’ als in ‘Bericht uit de bezemkast’ is er een verpleger. In het eerste verhaal biedt hij de vrouw tijdens haar nood zijn hand aan die ze na aarzeling aanvaard. In het laatste verhaal zegt de vrouw dat de man weg kan gaan.
Misschien heeft Van der Meer De verhalen bedoeld als een lijn naar het geloof. Ze was toen de bundel verscheen nog niet zo heel lang geleden bekeerd. Misschien verklaart dat de andere ordening van de verhalen, en waarom er sommigen aan zijn toegevoegd. Wat steeds terugkeert in die verhalen: de fascinatie voor de ander, voor de volslagen onbekende, die zijn hand naar je uitsteekt. Die ander was in de jaren tachtig nog een mens, maar die mens werd gaandeweg minder nodig omdat er een Ander kwam.
Dat bracht de schrijver Van der Meer overigens in een lastig parket. Een passage als de bovenstaande balanceert op de grens van de kitsch, zoals misschien wel alles wat iemand over haar geloof wil schrijven. Ook als geheel vind ik ‘Bericht uit de bezemkast’ eigenlijk minder dan pakweg het gesneuvelde ‘Een man uit München’: er wordt te veel stelling genomen (oh, kijk onze wereld eens moordzuchtig worden onder het mom van euthanasie) en te weinig gezocht. Terwijl het München-verhaal gaat over een man die uiteindelijk niet komt, of toch wel, is er in de bezemkast een echte Aanwezigheid.
Al luidt de allerlaatste zin van het verhaal, en daarmee van de bundel, gelukkig wel met een open deur:
Ik keek naar het kruis van licht, en zei: dat hij kon gaan en niet terug hoefde te komen. En of hij zo goed zou willen zijn de deur open te laten. Ja, zo op een kier was het goed.
Laat een reactie achter