• Door naar de hoofd inhoud
  • Skip to secondary menu
  • Spring naar de eerste sidebar
  • Spring naar de voettekst
Neerlandistiek. Online tijdschrift voor taal- en letterkunde

Neerlandistiek

Online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek

  • Over Neerlandistiek
  • Contact
  • Homepage
  • Categorie
    • Neerlandistiek voor de klas
    • Vertelcultuur
    • Naamkunde
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Archief
    • 10 jaar taalcanon
    • 100 jaar Willem Frederik Hermans
  • Jong Neerlandistiek
  • Frisistyk
  • Mondiaal

Etymologica: De gudde in dienst der goden

12 mei 2025 door Olivier van Renswoude 6 Reacties

Verspreid in de Germaanse wereld zijn oordnamen die herinneren aan de gudde, een heidense geestelijke uit lang verleden dagen. De aanduiding is afgeleid van god en lijkt ook verdacht veel op een oud woord voor doopgetuigen.

Vele opzichten

We weten dat onze heidense voorouders hier in goden en elven en dwergen en andere bovenzinnelijke wezens geloofden en daar allerhande verhalen over hadden, thans lang verloren. We weten dat ze die geesten onder meer op open plekken in bossen eer bewezen en wapentuig en ander goed in veen en stroom offerden, dat ook elders menige daad en handeling met plechtigheid gebeurde en dat ze op vele wijzen zochten vruchtbaarheid en voorspoed te winnen en telkens weer tegenspoed af te wenden en de toekomst te voorspellen.

Sterke schakels in deze oude beoefening, hoog en laag, waren de wichelaars en waarzegsters en de wijders, plechtleiders en hoeders van heiligdommen. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus meldt rond het jaar 100 in zijn bekende werk over de Germanen dat die het lot duiden middels gemerkte twijgjes die lukraak op een wit doek gegooid zijn, door een sacerdōs cīvitātis ‘geestelijke van de stam’ bij openbare aangelegenheden en door het hoofd van de sibbe in besloten gevallen.

Hij schrijft dat een sacerdōs tezamen met de koning of stamhoofd een wagen begeleidt die getrokken wordt door bijzondere witte rossen en hoe ze dier hinniken en briesen nauw toehoren, want de edelen en sacerdōtēs zien zichzelf slechts als dienaren maar deze rossen als vertrouwelingen van de goden. Hij meldt ook een bijzondere plechtigheid rond de godin Nerthus op een eiland in de zee, waar in een heilig bos haar gewijde wagen staat. Alleen een sacerdōs is toegestaan deze ook maar aan te raken en hij begeleidt haar met het grootste ontzag terwijl ze door koeien voortgetogen wordt.

Het zijn volgens Tacitus de sacerdōtēs die bij Germaanse volksvergaderingen de stiltes gebieden en als enige bevoegd zijn om krijgers te straffen of binden of zelfs maar te geselen. Deze verweving van recht en godsdienst wordt gestaafd door oude Germaanse woorden, zoals Latijnse aanduidingen als sacerdōs in zowel heidens als joods en christelijk verband later vertaald werden met o.a. Oudengels ǽweweard en Oudhoogduits êowarto, beide ‘wethoeder’ en overigens gelijk aan de Nederlandse naam Eward. In dezelfde geest zijn Oudfries ásega en Oudsaksisch êosago, beide ‘wetzegger’, ter aanduiding van wetsgeleerden binnen het Germaanse gewoonterecht.

Bestuur

In middeleeuws Noorwegen en IJsland was het de zogenaamde goði die een dergelijk rechtsgebonden ambt bekleedde. Hij hield een hof ‘heiligdom’, werd daarom ook vaak een hofgoði genoemd, maar was tegelijk de wereldlijke bestuurder van zijn onmiddellijke omgeving, zijn goðorð, en vandaar ook nauw betrokken bij de landelijke rechtspraak. Kenmerkend is de beschrijving van één zo’n man in het Landnámabók, dat verhaalt hoe in de 9e en 10e eeuw op het eiland menige Noor neerstreek:

Þórhaddr enn gamli var hofgoði í Þrándheimi á Mæri. Hann fýstisk til Íslands ok tók áðr ofan hofit ok hafði með sér hofsmoldina ok súlurnar; en hann kom í Stǫðvarfjǫrð ok lagði Mærinahelgi á allan fjǫrðinn ok lét øngu tortíma þar nema kvikfé heimilu.

Þórhaddr de oude was hofgoði in Trondheim in Mære. Hij wilde naar IJsland en haalde tevoren het hof neer en bracht de hofaarde en de zuilen met zich mee; hij kwam naar Stǫðvarfjǫrðr en legde de vrede van Mære over de hele fjorð en liet men er niets doden behalve vee van de hoeve.

Onder de kerk van Mære zijn de resten van een gebouw uit die tijd gevonden en daarin gestalten van bladgoud, aanwijzingen dat daar in heidense tijden inderdaad een wereldlijke en geestelijke machtskern was. Het is in de overlevering een van meerdere voorbeelden van een goði die Noorwegen verlaat, ook om het bewind van koning Haraldr I, en in IJsland een nieuw heiligdom opricht. Dat kon overigens ook aan een enkele god gewijd zijn, zoals in het geval van Hrafnkell Freysgoði, oftewel de goði van Freyr. Zulke verhalen zijn echter lang na de bedoelde tijd opgeschreven en de mate van hun waarheid is vaak moeilijk na te gaan.

Nochtans wordt in de naslagwerken algemeen aangenomen dat goði een afleiding van goð ‘(heidense) god’ is. Daarnaast bestond de vorm gyðja, gebruikt in de zin van ‘vrouwelijke geestelijke’ maar ook ‘godin’. Tezamen beantwoorden ze aan een Oostgermaanse vorm: Gotisch gudja. Die wordt in de vierde-eeuwse vertaling van de bijbel steevast gebruikt ter omzetting van Grieks hiereús ‘priester, offermeester’ en (al dan niet met toevoeging) arkhiereús ‘hoge priester’. Deze drie Germaanse woorden zijn tot drie verschillende voorlopers te herleiden: mannelijk *gudô en *gudjô en vrouwelijk *gudjōn.

Dichterbij

Westgermaanse evenknieën zijn niet te vinden—behalve in oordnamen. Als we uitgaan van *gudjô verwachten we een Oudsaksisch *guddio en die zien we zowaar in tweede naamval in Guddianstede (9e eeuw) ‘plek van de geestelijke’. Geleerden hebben deze vereenzelvigd met twee verschillende oorden in het oosten van Nedersaksen: Gadenstedt bij Braunschweig en Göddenstedt bij Uelzen, al lijkt die tweede beter overeen te komen. Verder naar het zuiden in Middelduits gebied is het woord ook te ontdekken in Guddenstein (10e eeuw) ‘steen van de geestelijke’, nu Güsten bij Maagdenburg in Saksen-Anhalt. De steen in dezen, kennelijk een zwerfsteen uit de ijstijd, staat als een Denkmal bij het oude kerkhof daar en wordt heden ook een menhir genoemd.

West overzee zou hetzelfde *gudjô zich klankwettig tot een Oudengels *gydda ontwikkeld hebben en inderdaad prijkt die in tweede naamval in Gyddandene (10e eeuw) ‘dal van de geestelijke’. Die naam heeft het niet tot onze tijd gered maar het dal bevond zich vlakbij Gydley (16e eeuw), nu Gidley Farmhouse te Peasemore in Berkshire. Die naam is wel dezelfde samenstelling als Guddelegh (1200), nu Gidleigh bij Exeter in Devon. Het woord ley/leigh is een voortzetting van Oudengels léa/léah ‘open plek in het bos; weide’, een evenknie van ons Nederlands lo, en werd ook met godennamen verbonden, zoals in Wódnesléa (12e eeuw), nu Wensley in Derbyshire, en Dunreslo (12e eeuw), nu Donderslag in Belgisch-Limburg.

Sommige geleerden gaan ervan uit dat het in de bovenstaande gevallen niet om het woord voor ‘geestelijke’ gaat maar een mansnaam in de vorm van Oudsaksisch *Guddio en Oudengels *Gydda. Het moet echter gezegd worden dat zo’n mansnaam nergens in enige overlevering terug te vinden is en, als hij bestond, uiteindelijk op datzelfde woord terug zou moeten gaan.

De lieden van de geestelijke

Opmerkelijk is dat het woord ook vaak de grondslag was voor een afleiding met het achtervoegsel *-ing- ter aanduiding van toebehoren en afstamming. In Duitsland zijn dat Guddinga (10e eeuw) bij Aken en Guddingon (10e eeuw) bij Senden, beide in Noordrijn-Westfalen, en Guddingen (11e eeuw) bij Hildesheim en Göddingen (nu) bij Bleckede, beide in Nedersaksen. Die laatste ligt overigens niet ver van het reeds genoemde Göddenstedt. En wederom west overzee zijn het Gyddinge (13e eeuw), nu Great en Little Gidding in Cambridgeshire, Geddingge (12e eeuw), nu Geddinge/Giddinge in Kent, en Gedding (nu) en Giddincgford (10e eeuw), nu Gifford’s Hall, beide in Suffolk. Deze vormen zijn in lijn met de klankwettige ontwikkeling van de Oudengelse y in een Engelse i of e.

In onze eigen streken gaat het om Gutdingahem (10e eeuw) in Vlaanderen, een samenstelling met hêm ‘heem, thuis’. Over de genauwe vereenzelviging met een huidige vorm is geen enigheid, maar voor de hand ligt Guddegem te Wommelgem in Antwerpen. Dit is in de buurt van Hove, een verbuiging van hof, dat hier destijds wel eens in de betekenis ‘heiligdom’ bedoeld kon zijn, net als Oudnoords hof en Oudengels hof. Maar dichterbij nog is Thisingheim (9e eeuw), nu Dieseghem, een plek waar vroeger recht gesproken werd. De samenstelling is gelijk aan Dijsegem (nu) te Merelbeke in Oost-Vlaanderen.

Dit is van enig belang gezien het verband tussen heidense geestelijken en rechtsgang, want de geslachtsnaam daarin is goed te duiden als een afleiding van de Germaanse godennaam *Þinhsô, die anderszins verbogen voortleeft in Middelnederlands dijssendach en nu gewestelijk Nederlands dijsendag. Een verbuiging van de nevenvorm *Þingesô schuilt in Middelnederlands dinxendach en vandaar Nederlands dinsdag. Deze dagnamen zijn ontstaan als vertalingen van Latijn diēs Mārtis ‘dag van Mars’ vanuit de gewoonte van Romeinen en Germanen om elkaars goden te vereenzelvigen.

De naam staat in derde naamval ook in de verbinding Marti Thincso op een wijsteen die in de derde eeuw bij de Muur van Hadriānus opgericht werd door Germaanse strijders uit Twente in dienst van Rome. Hij is verwant aan geding en ding, dat vroeger ‘rechtszaak’ en ‘volksvergadering’ betekende. Eigenlijk was het een bijnaam, want deze Germaanse god heette oorspronkelijk *Tīwaz ‘Hemelse, God’, voortgezet als Oudnoords Týr en in tweede naamval in onder meer Engels Tuesday en Fries tiisdei. Hij was de oorspronkelijke Vader Hemel, de Grote Schikker, in het latere heidendom meer in verband met oorlog vereerd. Wij zouden hem nu *Tuw of *Tij noemen, met bijnaam *Dijs of *Dings.

Doop

Maar terug naar het Germaanse woord voor ‘geestelijke’. Er zijn zoals gezegd twee mannelijke vormen: 1. *gudô als voorloper van Oudnoords goði; 2. *gudjô als voorloper van de vormen in de Oost- en Westgermaanse talen. Beide zijn afgeleid van *gudą ‘god’, dat door de kerk geschikt voor eigen gebruik geacht werd, een woord kennelijk zonder al te ongunstige lading voor zendelingen destijds.

Nu wil het dat *gudô en een vrouwelijke tegenhanger *gudōn ook passen als voorlopers van o.a. Oudhoogduits gota ‘doopmoeder’ en Middelhoogduits gote ‘doopmoeder’ en göte ‘doopvader’ (zie noot), alsook Middelnederduits gode ‘doopvader’ en Middelnederlands goede ‘doopmoeder’, waarvan de laatste aan goed aangepast is. Het Etymologische Wörterbuch des Althochdeutschen stelt dat dit geen toeval is en dat deze woorden voor doopgetuigen uit de heidense tijd stammen. Hadden onze heidense voorouders dan doopgetuigen? Deden zij aan dopen? Niet noodzakelijk, want de betekenis ‘doopgetuige’ kan een latere ontwikkeling zijn.

We weten dat het onder de Germaanse adel in de vroege middeleeuwen vaak voorkwam dat men een ouderlijke band met andermans kind aanging, onder andere in verband met het plechtige eerste uitrusten met wapens of knippen van haar. Zo zond de Frankse hofmeier Karel de Hamer in de achtste eeuw zijn zoon Pepijn voor diens knippen naar de Langbaardse koning Liutprand, die daarmee “als een vader voor hem gemaakt werd” en de jongen daarna met rijke geschenken weer terugzond. De Romeinen kenden een vergelijkbare band, tussen een patrōnus ‘beschermheer’ (afgeleid van pater ‘vader’) en zijn cliēns ‘beschermeling’.

Het is bij voorbaat aannemelijk dat zulke plechtigheden ook betrekking tot de goden hadden, dus wellicht was de ‘vader’ (of ‘moeder’) in dezen in wisse zin ook gelijk een *gudô ‘geestelijke’ voor het kind. Of omgekeerd, het kwam voor dat de *gudô ‘geestelijke’ een of meer kinderen onder zijn hoede nam en lang begeleidde. De aanduiding bleef toen de oude plechtigheden na de kerstening ingeruild werden voor een nieuwe: de doop. En ook de verantwoordelijkheid bleef: de doopgetuige diende zorg te dragen voor de geestelijke ontwikkeling van het gedoopte kind.

Een andere waterwijding

Dat gezegd hebbende, er zijn sterke aanwijzingen dat er in de Germaanse wereld, of tenminste delen ervan, reeds een heidense ‘doop’ bestond. In de Oudnoordse overlevering wordt menigmaal gesproken over het plechtige ausa vatni ‘besprenkelen met water’ van kinderen wanneer die hun naam krijgen. Zo goot de reeds genoemde Noorse koning Haraldr I water over zijn kleinzoon en gaf hem zijn eigen naam. In veel andere gevallen was het echter de vader zelf die het deed.

Over de herkomst en zelfs het daadwerkelijke bestaan van deze vroegere zede blijven de meningen verdeeld. Bewijzen buiten de overlevering ontbreken en de schrijvers zelf waren christenen die verhaalden van gebeurtenissen lang voor hun tijd. Het is evenwel te gemakkelijk om hen rechtuit van verzinning te verdenken. Iets aannemelijker is dat deze zede langs een of andere weg uit de christelijke doop ontstaan is, of erdoor beïnvloed, maar tegen die gedachte weegt het bezwaar dat de christelijke doop in de Oudnoordse overlevering steevast skíra ‘zuiveren’ en kristna ‘kerstenen’ heette, nooit ausa vatni.

Voor tekenen van een inheemse waterwijding in de zuidelijke delen van de Germaanse wereld is ondertussen herhaaldelijk gewezen op wat paus Grēgorius III in het jaar 732 schreef. Die antwoordde op een inmiddels verloren brief van de zendeling Bonifātius dat elk die “door de heidenen gedoopt is” opnieuw gedoopt moet worden in naam van de Drie-eenheid. Maar was dit werkelijk een heidense doop of was het een poging tot christelijke doop door heidenen?

Belangwekkender is wat we lezen in het wetboek der westelijke Franken, de Lēx Salica, die rond het jaar 500 opgeschreven is vanuit oudere mondelinge overlevering, voor het overgrote deel Germaans gewoonterecht. Deze Franken, oorspronkelijk afkomstig uit de Lage Landen, hadden niet lang tevoren Frankrijk gesticht. In hoofdstuk XXIV staat dat er een boete van vierduizend dēnāriī oftewel honderd solidī staat op het doden van een kind als dat nog in de baarmoeder zit of nog geen naam heeft, met de toevoeging “binnen negen dagen na de geboorte” in latere uitgaven van de Lēx. Op het doden van een ouder kind staat een aanzienlijk hogere boete.

En vandaar wees Konrad Maurer in zijn onderzoek naar de waterwijding op de elfde-eeuwse Oudengelse Norðhymbra préosta lagu ‘wet van Northumbrische priesters’. Volgens deze moet ieder kind binnen negen dagen gedoopt zijn en geldt er voor die tijd wel een kerkelijke boete maar geen wereldlijke straf als het ongedoopte kind door verwaarlozing komt te overlijden. Vergelijkbare wetten in Engeland en elders schrijven andere tijdsbestekken voor. Volgens de zevende-eeuwse geboden van koning Ine van Wessex bijvoorbeeld moet een kind binnen dertig dagen gedoopt zijn.

Maurer stelde dat de genoemde Frankse wet kaum christlichen Ursprunges sein kann en dat de Lēx Salica als geheel lijkt te stammen uit de tijd dat de Franken nog heidenen waren. Hij achtte het een redelijke aanname dat in dezen een heidense plechtigheid in verband met naamgeving verondersteld werd. Dat ware ook in lijn met wat de eerste Frankenkoning Chlōdovech rond het jaar 500 volgens Grēgorius van Tours gezegd zou hebben tegen zijn christelijke vrouw Chlōthilde toen hun oudste zoon kort na diens doop stierf: “als de jongen in naam van mijn goden gewijd ware had hij gewis geleefd; maar nu, omdat hij in naam van jouw god gedoopt is, kon hij geheel niet leven.” Van heidense besprenkeling is in deze bronnen evenwel geen blijk.

Godouders

We keren nog even terug naar de doopgetuigen. Volgens de taalkundige Theodor Frings zijn de bovengenoemde woorden als Oudhoogduits gota ‘doopmoeder’ geen evenknieën van de woorden voor heidense geestelijken maar slechts koosvormen van woorden die opduiken als Oudengels godfæder en godmódor, Oudnoords guðfaðir en guðmóðir, verouderd Nederlands godvader en godmoeder en later nog Westvlaams govaar (een vorm die overigens uit ouder *godevader ontwikkeld moet zijn). Deze woorden zouden dan over het vasteland verspreid zijn door Engelse zendelingen.

Het is echter opvallend dat nergens in de Duitse landen iets als Gottvater en Gottmutter ter aanduiding van doopgetuigen overgeleverd is en dat de oudste vorm, Oudhoogduits gota, juist opduikt in delen bezuiden het werkgebied van de Engelse zendelingen. Vandaar heeft Reiner Hildebrandt het omgekeerde betoogd: godfæder en godmódor zijn met evenknieën van het oorspronkelijk heidense Oudhoogduits gota samengesteld, wellicht ter verduidelijking omdat de uitgangen die geslacht onderscheidden teveel versleten waren. Ze zijn zo te vergelijken met peetoom, peettante en petemoei, verlengingen van de van oorsprong Latijnse woorden peter en peet ‘doopgetuige’.

Besluit

Eer de christelijke priester hier zijn werk deed heerste in het heidendom der Germanen de *gudjô. Zijn aanduiding zou in onze taal gudde luiden en is wel afgeleid van *gudą ‘god’, een woord dat door de kerk overgenomen werd. Wat zijn verantwoordelijkheden waren zal voor elke streek en tijd verschillend geweest zijn, maar op grond van oude bronnen en vergelijkingen is het aannemelijk dat zijn ambt ook met de rechtsgang verweven was.

Aan hem herinneren een aantal oordnamen in Duitsland, Vlaanderen en Engeland, al wordt in de helft daarvan streng genomen naar zijn telgen verwezen, de Guddingen. En het lijkt erop dat zo’n geslacht in een geval in Vlaanderen niet ver leefde van een met de naam Dijsingen, mensen die kennelijk bijzonder nauw verbonden waren met de oude god van hemelse schikking en vandaar het recht.

Naast *gudjô bestond een vorm *gudô als voorloper van niet alleen Oudnoords goði ‘heidense geestelijke en bestuurder’ maar ogenschijnlijk ook enkele Westgermaanse woorden voor ‘doopgetuige’. Mogelijk speelde hier ooit een tussenbetekenis ‘geestelijk ouder’, een begrip waar de Germanen reeds bekend mee waren in verband met heidense (in)wijdingen van kinderen, ook borelingen. Van deze behelsde de plechtige naamgeving een besprenkeling met water volgens de Oudnoordse overlevering.

Overigens is er buiten oordnamen wellicht toch één voortzetting van *gudjô in de Westgermaanse talen: Drents gudde ‘domkop’. Dit woord, ook gebruikt als schimpnaam voor de inwoners van het dorp Zeegse, moet anders een duiding ontberen. Het is goed denkbaar dat een oud woord voor heidense geestelijken na de kerstening niet overal verdween, te minder in afgelegen streken, maar wel in ongunstige richting van betekenis verschoof.

Noten

1. Een ± 5e-eeuws Oernoords ᚷᚢᛞᛁᛃᚨ op de steen van Nordhuglo in Noorwegen wordt doorgaans gelezen als gudija en vaak genoemd als een voortzetting van Germaans *gudjô. De betekenis is echter onwis en volgens Mees (2020) is de inkerving beter te lezen als een mansnaam Gu(n)þija.
2. Middelhoogduits göte ‘doopvader’ naast gote ‘doopmoeder’ dankt zijn omluid aan de vroegere i in de mannelijke n-stamverbuiging, in dit geval Oudhoogduits *goto, 2e/3e naamval *gotin. Zo Erhard (2025).

Verwijzingen

Casemir K. & U. Ohainski, Niedersächsisches Ortsnamenbuch (NOB), Teil VIII: Die Ortsnamen des Landkreises Peine (Bielefeld, 2017)

Cleasby, R. & G. Vigfússon, An Icelandic-English Dictionary (Oxford, 1874)

Eckhardt, K.A. (Ed.), Pactus Legis Salicae (Hannover, 1962)

Ekwall, E., The Concise Oxford Dictionary of Englich Place-names, Fourth Edition (Oxford, 1991)

Erhard, F.M.C., Lexikographische Studien zum Umlaut im Oberdeutschen: an ausgewählten Beispielen aus dem Material des Bayerischen Wörterbuchs (BWB) (Dissertation) (München, 2025)

Fischer Drew, K., The Laws of the Salian Franks (Philadelphia, 1991)

Förstemann, E., Altdeutsches Namenbuch, 1. Band: Personennamen, 2. völlig umgearbeitete Auflage (Bonn, 1900)

Förstemann, E., Altdeutsches Namenbuch, 2. Band: Orts- und sonstige geographische Namen, 1. Hälfte: A – K, 3. völlig neu bearbeitete, um 100 Jahre (1100–1200) erweiterte Auflage (Bonn, 1918)

Frings, Th., Germania Romana I, 2. Aufl. besorgt von G. Müller (Halle, 1966)

Green, D.H., Language and History in the Early Germanic World (Cambridge, 2002)

Grimm, J. & W., Deutsches Wörterbuch, 16 Bde. in 32 Teilbänden (Leipzig 1854-1961)

Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (1960)

Hildebrandt, R., “Germania Romana im Deutschen Wortatlas. II. Die Bezeichnungen der Patenschaft”, in H. Munske e.a. (Ed.), Deutscher Wortschatz: Lexikologische Studien. Ludwig Erich Schmitt zum 80. Geburtstag von seinen Marburger Schülern (1988), blz. 661–76

Hultgård, A., “Wasserweihe”, in Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, Band 33 (2006), blz. 309–12

Kluge, F. & E. Seebold, Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, 24., durchgesehene und erweiterte Auflage (2002)

Kocks, G.H., Woordenboek van de Drentse dialecten, I-II (Assen, 1996–2000)

Lühr, R. e.a., Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen, Band V: gâba – hylare (Göttingen, 2009)

Lynch, J.H., Godparents and Kinship in Early Medieval Europe (New Jersey, 1986)

Maurer, K., “Ueber die Wasserweihe des germanischen Heidenthumes”, in BAdW, Abhandlungen 15,8, Abth. 3 (München, 1881)

Mees, B., “Sievers’ Law and the Skåäng Stone”, in Journal of Germanic Linguistics 32-4 (2020)

Perkow, U., Wasserweihe, Taufe und Patenschaft bei den Nordgermanen (Dissertation) (Hamburg, 1972)

Schjødt, J.P. e.a., The Pre-Christian Religions of the North: History and Structures (Turnhout, 2020)

Sledsens, A., Wommelgem door de eeuwen heen. Tweede bijdrage tot de geschiedenis van Wommelgem (Boechout, 1965)

Tacitus, P.C., Germania, translated with introduction and commentary by J.B. Rives (Oxford, 2002)

Vries, J. de, Altgermanische Religionsgeschichte, I-II, 3. unveränderte Auflage (Berlijn, 1970)

Walther, S.H., “The Dipping of Newborn Babies in Cold Water: A Pre-Christian Germanic Religious Ritual Transmitted by Greek Authors?”, in S.H. Walther e.a. (Eds.), Res, Artes et Religio. Essays in Honor of Rudolf Simek (Leeds, 2021), blz. 631–44

Dit stuk verscheen eerder op Taaldacht

Delen:

  • Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend) Print
  • Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend) E-mail
  • Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend) Facebook
  • Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend) WhatsApp
  • Klik om te delen op Telegram (Wordt in een nieuw venster geopend) Telegram
  • Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend) LinkedIn

Vind ik leuk:

Vind-ik-leuk Aan het laden...

Gerelateerd

Categorie: Artikel Tags: Etymologica, etymologie, taalkunde

Lees Interacties

Reacties

  1. Dols zegt

    13 mei 2025 om 11:07

    >We weten dat onze heidense voorouders hier in goden en elven en dwergen en andere bovenzinnelijke wezens geloofden

    EH? waarom ‘heidens’? Wat betekent dat woord? Dat woord wordt toch alleen gebruikt door iemand die zich Christen noemt? Maar hoort dat getuigenis hier in een wetenschappelijk blog? Daarbij: de moderne religies (Christendom, Islam, Jodendom, religies in india) geloven nog steeds goden, half-goden (dat is: heiligen), engelen, duivels, geesten, en noem maar op. Dat zijn allemaal bovenzinnelijke wezens.

    Beantwoorden
    • Olivier van Renswoude zegt

      13 mei 2025 om 12:53

      In herkomstkundige en dergelijke werken, zoals bijvoorbeeld het hierboven aangehaalde Etymologische Wörterbuch des Althochdeutschen, zijn Nederlands heidens, Duits heidnisch en Engels pagan gangbare verwijzingen naar Germaanse en andere voorchristelijke godsdienstigheid.

      Het punt over bovenzinnelijke wezens was niet dat men daarin geloofde maar welke wezens dat waren: goden (meervoud), elven, dwergen enzovoort.

      Beantwoorden
      • Dries TYS zegt

        26 mei 2025 om 08:25

        Ik gebruik zelf altijd pre-Christelijk

        Beantwoorden
  2. Engelbert van Duijnhoven zegt

    14 mei 2025 om 10:43

    In woon in Randers (Denemarken) waar de rivier de “Gudenaa” (oude spelling, nieuwe spelling is “Gudenå”, beide uitgesproken als “goedeno” (waarbij de “o” uitgesproken wordt als iets tussen de “a” (van kat) en de o van kot). Het Deense “Gud” betekent “God”.

    Beantwoorden
    • Olivier van Renswoude zegt

      14 mei 2025 om 12:32

      Te vergelijken met Åsnen, de naam van een groot meer in Småland, Zweden, volgens Hellquist een afleiding van ås ‘godheid’ (Oudnoords áss), ook blijkens vroegere namen van enkele inhammen, eilanden en stromen daar, waaronder Odensjön, Frösö, Torsån en Blotviken (met blot ‘offer’).

      Beantwoorden
  3. J de Leeuw zegt

    17 mei 2025 om 11:04

    Goed artikel, maar mag eindelijk de term ‘heiden’ wat wetenschappelijker vervangen worden door ‘voor-christelijk’ in historisch verband, of ‘niet-christelijk’ in eigentijds verband?

    Beantwoorden

Laat een reactie achterReactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

Primaire Sidebar

Gedicht van de dag

Gerrit Achterberg • Noordeinde

Ik loop in doodvacantie door den Haag.
Het uitgestalde wordt mijn eigendom.
De dorst naar u slaat op de wereld om
zonder dat ik de dingen overvraag.

➔ Lees meer

Bekijk alle gedichten

  • Facebook
  • YouTube

Chris van Geel

BIJEN

Als ik mij buk naar takken die ik raap,
naar honing die de grond van bloemen is,
ik die de tuin inloop, schrikken zij niet.

Verknocht als zij aan wat ze doen, verdiep
ik mij in wat ik breek, verzet hun zoemen
van bloem naar bloemen op begane grond.

Bron: Vluchtige Verhuizing, postuum verschenen, 1975

➔ Bekijk hier alle citaten

Agenda

26-29 juni: Dichters in de Prinsentuin 2025

26-29 juni: Dichters in de Prinsentuin 2025

18 juni 2025

➔ Lees meer
Een rijk leven: afscheidsrede Johan Koppenol, VU Amsterdam

Een rijk leven: afscheidsrede Johan Koppenol, VU Amsterdam

17 juni 2025

➔ Lees meer
3 juli 2025: afscheidssymposium Johan Koppenol

3 juli 2025: afscheidssymposium Johan Koppenol

17 juni 2025

➔ Lees meer
➔ Bekijk alle agendapunten

Neerlandici vandaag

Geen neerlandici geboren of gestorven

➔ Neerlandicikalender

Media

Het culturele landschap van Frits van Oostrom

Het culturele landschap van Frits van Oostrom

19 juni 2025 Door Redactie Neerlandistiek Reageer

➔ Lees meer
De internationale positie van het Engels

De internationale positie van het Engels

14 juni 2025 Door Marc van Oostendorp Reageer

➔ Lees meer
Inspiratiesessies in het Universitair Museum Utrecht

Inspiratiesessies in het Universitair Museum Utrecht

11 juni 2025 Door Redactie Neerlandistiek Reageer

➔ Lees meer
➔ Bekijk alle video’s en podcasts

Footer

Elektronisch tijdschrift voor de Nederlandse taal en cultuur sinds 1992.

ISSN 0929-6514
Bijdragen zijn welkom op
redactie@neerlandistiek.nl
  • Homepage
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Over Neerlandistiek
  • De archieven
  • Contact
  • Facebook
  • YouTube

Inschrijven voor de Dagpost

Controleer je inbox of spammap om je abonnement te bevestigen.

Copyright © 2025 · Magazine Pro on Genesis Framework · WordPress · Log in

  • Homepage
  • Categorie
    • Voor de klas
    • Vertelcultuur
    • Naamkunde
  • Archief
    • 10 jaar taalcanon
    • 100 jaar Willem Frederik Hermans
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Jong Neerlandistiek
  • Frisistyk
  • Mondiaal Neerlandistiek
  • Over Neerlandistiek
  • Contact
 

Reacties laden....
 

    %d