Ik neem mijn hoed af voor Hans Ulrich Jessurun d’Oliveira, de laatste nog levende redacteur van Merlyn en, onder andere omdat hij geen beroepslezer is, althans niet van gedichten, misschien wel de allerbeste lezer die we hebben. Hij laat het zien in zijn nieuwe boek Speuren in Lucebert, een update van zijn eerdere Luceberts zoekend oog.
Het boek verzamelt essays die Jessurun d’Oliveira in de afgelopen zestig (!) jaar schreef over Lucebert, beginnend met een interview uit 1959 en eindigend met een opstel dat hij dit jaar voltooide. “Hij is dan misschien niet mijn held of levensgids,” schrijft Jessun d’Oliveira over Lucebert, “maar wel beschouw ik hem als een van de grootste en meest aansprekende dichters van na de Tweede Wereldoorlog.”
Toevoegen
Door al deze stukken na elkaar te lezen valt pas op hoezeer de schrijver zijn talent als jurist heeft gelezen: nuchter, rationeel, met opgestroopte mouwen – niets blijft verborgen. In de eerste jaren las hij op die manier de gedichten en liet zien dat ze niet zo ontoegankelijk waren als altijd werd gedacht. De laatste jaren buigt hij zich over het inmiddels veelbesproken oorlogsverleden van de dichter en laat zien dat er daar misschien minder reden is om ons heel erg op te winden: Lucebert ging niet vrijwillig naar Duitsland, die nazikreten in zijn brieven zijn heel geïsoleerde kreten van iemand die in de war was en zich trouwens ook subversief gedroeg tegen de Duitsers.
De artikelen uit de beginjaren doen nog steeds wat ze altijd hebben gedaan: ze verbazen door de manier waarop de lezer allerlei sluiers wegtrekt. Eerst hebben we een obscuur gedicht zoals ‘Tiran in ruste‘. Dan komt de criticus en die laat zien hoe hij het gedicht leest, en legt daarbij heel precies uit waarom hij dat zo doet, welke conclusies hij trekt uit welke gegevens. Vervolgens heb je een interpretatie waaraan je zelf weer allerlei dingen kan toevoegen.
Stuiter
Hij geeft er bovendien zelf een metafoor bij, een van de beste metaforen die ik ken voor hoe ik zelf eigenlijk ook nog steeds een gedicht vooral zie (misschien omdat ik toen ik er rijp voor was Jessurun d’Oliveira heb gelezen):
Iedereen kent die glazen bollen waarin zich een huiveringwekkend idyllisch sneeuwlandschap bevindt, een vriendelijk dorpje met een kerk, rood kerstlicht achter ramen en galmgaten, een heel wereldje op sap. De kitsch druipt er van af en tot overmaat van ellende kan men in een handomdraai zorgen voor een extra witte kerst, een schouwspel dat – hoewel men het zelf teweeggebracht heeft – niet nalaat grote sereniteit en vooral een gevoel van onontkoombaarheid in het leven te roepen.
De manier waarop mijn hersencellen estafette spelen wil dat ik deze grote stuiters zo op gedichten vind lijken, dat ze er een beeld voor zijn geworden.
De ironische distantie die uit deze passage spreekt werkt heel goed in combinatie met de toon van Lucebert. Tiran in ruste wordt zo een tafereeltje in een grote stuiter, maar dat zonder iets af te doen aan het grootse dat Lucebert vaak had.
Pleidooi
Dat hij leest als een jurist legt Jessurun d’Oliveira zelf ook een aantal keer uit. Net zoals de rechtswetenschap misschien vooral rechtsgeleerdheid is, zo kun je discussiëren over het wetenschappelijk gehalte van de close reading, maar je moet je daardoor vervolgens niet uit het veld laten slaan. Juristen interpreteren vlijtig wetteksten en uitspraken van de Hoge Raad. Die laatste instantie hult zich daarbij, kennelijk, in stilzwijgen, ik neem aan omdat ieder commentaar van een wetgever vervolgens net zoveel gewicht zou kunnen krijgen als de oorspronkelijke tekst, en dat wekt verwarring in de hand. Jessurun d’Oliveira, lang een succesvol rechtsgeleerde, legt zijn houding tegenover gedichten ook zo uit – de dichter zwijgt als ware hij lid van de Hoge Raad. “Het geheim van de raadkamer is voor mij getransformeerd tot het beginselvaste zwijgen van de maker over zijn werk.”
Mij lijkt dat een zinnig uitgangspunt, misschien omdat ik taalkundige ben. In de meeste takken van taalkunde is er ook geen kwestie van dat degene die de betekenis van een zin onderzoekt aan de spreker van die zin gaat vragen wat hij eigenlijk betekent. Een gedicht is hoe je het ook bekijkt een taaluiting, en hem als zodanig behandelen is minstens een mogelijke manier van studeren. Dogmatisch moet je daarbij zijn, maar “dogmatische drijvers zijn wij nooit geweest in ons pleidooi voor ‘close reading'”.
Nuchter
Ook nu hij in de negentig is, leest Jessurun d’Oliveira kennelijk nog alles over Lucebert, zoals de vorig jaar verschenen studies van Ton den Boon, Marleen Slooff en Jan Oegema, over wie hij in zijn laatste stuk schrijft – nog altijd fris en beslist, met respect voor wat die schrijvers vertellen, zonder zich daardoor per se te laten overtuigen. Hij blijft open, en redelijk, en een verbazingwekkend spitsvondige lezer. (En hij gebruikt woorden die ik, die nog niet geboren was toen Merlyn begon, niet voor mijn rekening zou durven nemen, zoals juice voor roddelnieuws).
Heel indrukwekkend zijn ook zijn analyses van Luceberts oorlogsverleden. Ik moet toegeven dat de precies gedocumenteerde manier waarop Jessrurun d’Oliveira beschrijft hoe Lucebert waarschijnlijk in Duitsland terecht kwam en in hoeverre het terecht is hem te verwijten dat hij zich opgaf om naar Duitsland te gaan zoals verplicht werd door de bezetter, voor mij wel wat erg gedetailleerd was. Maar het is goed om te zien hoe iemand die zelf de oorlog heeft meegemaakt dit nog zo nuchter uit kan spitten.
Automatisch
Ik moet ook zeggen dat het mij onredelijk trots maakt dat Jessurun d’Oliveira over de vraag waarom Lucebert altijd heeft gezwegen over de nazibrieven die hij schreef aan zijn vriendin Tiny Koppijn opmerkt dat die brieven misschien een incident waren, dat Lucebert helemaal niet de plicht had om er ooit iets over te zeggen, en dat ze misschien ook niet zo belangrijk waren voor hem als voor de generatie lezers die zo geschokt reageerde. Het is een beetje kinderachtig van me dat ik daar zo trots op ben, maar ik schreef zelf vorig jaar naar aanleiding van Oegema’s boek “Ik geloof dat ik daar een nogal ketterse gedachte over heb: misschien vond Lucebert het wel niet belangrijk genoeg.” Ook Jessurun d’Oliveira had die ketterse gedachte!
Bij dit alles doet zich ook nog een raadsel voor. Ondanks zijn gehechtheid aan een methodische en controleerbare vorm van lezen en ondanks zijn licht-ironische droge stijl, en ondanks zijn herhaalde verzekering dat hij zijn gevoelens erbuiten laat omdat die zich nu eenmaal niet laten mededelen, krijg je als lezer van deze essays toch een beeld van H.U. Jessurun d’Oliveira. Een beeld waarvoor je automatisch je hoed afneemt.
H.U. Jessurun d’Oliveira. Speuren in Lucebert, Uitgeverij Prometheus, 2025. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter