Door Michiel de Vaan Middelnederlands -erse Middelnederlands -se is een suffix voor vrouwelijke personen. Niet te verwarren met het Noordnl. -se uit -sche, zoals in Nieuwnl. kosterse ‘vrouw van de koster’ (1693). In het Middelnederlands van de 13e en 14e eeuw komt het bijna alleen voor toegevoegd aan mannelijke zn. op -er, bijv. bescermersse ‘beschermvrouw’ (1276-1300), … [Lees meer...] overMiddelnederlands -erse
Addenda EWN
Etymologie: zwalpen
Door Michiel de Vaan zwalpen ww. ‘zich golvend verheffen, klotsen’ Middelnederlands swalpen ‘heen en weer gaan (van een vloeistof)ʼ (1351), Nnl. swalpen ‘heen en weer gaan, geslingerd worden (van personen)’, ‘golven, klotsen’ (van vloeistoffen)’ (voor 1568), swalp-ey (1562) ‘bebroed maar onbevrucht ei, rot ei; drinkebroer’. In dialecten vooral in het Vlaams en Brabants … [Lees meer...] overEtymologie: zwalpen
Etymologie: penantie
Door Michiel de Vaan penantie zn. ‘strafschop’ Variant van het aan het Engels ontleende penalty (in het Engels het eerst in 1889 als penalty kick). Terwijl standaardtalig penalty, evenals in het Engels, beginklemtoon heeft, is in penantie, pinantie de tweede lettergreep beklemtoond. De redenen voor de accentverschuiving en de vervanging van l door n zijn nog niet geheel … [Lees meer...] overEtymologie: penantie
Etymologie: zeiken
Door Michiel de Vaan zeiken ww. ‘plassen; zeuren’ Vroegmiddelnederlands seiken ‘urineren’ (1240, Limburg), Mnl. beseiken (1351, Vla.), seyct ‘pist’ (1415–1435, Holland), Nieuwnl. seycken (1537), seecken (1580). De betekenis ‘zeuren’ wordt pas vanaf de 19e eeuw aangetroffen. Dial. Zeeuws zêêken, Vlaams zeeken, elders zeiken. Verder het zn. Mnl. zeec ‘urine’ (1277, … [Lees meer...] overEtymologie: zeiken
Etymologie: wulk
Door Michiel de Vaan wulk zn. ‘eetbare zeeslak, kinkhoren (Buccinum undatum)’ Middelnederlands wilken mv. (1429, Vlaanderen), wilcken (1485), daarnaast willox mv.? (1351-1400, Vlaanderen), willoxen mv. (1401-1434, Holland). Of de plaatsnaam Mnl. wulkebroec (1287, West-Vlaanderen) ook ‘wulk’ bevat, is onzeker. Nieuwnl. willocxen mv. (1510), wulk (1758), ulk (1885). Komt in … [Lees meer...] overEtymologie: wulk
Etymologie: wroeten
Door Michiel de Vaan wroeten ww. ‘woelen, graven’ Middelnederlands vroeten (1285), wroeten (1350–1420), wruedt ‘wroet’ (ca. 1400). Nieuwnl. wroeten (1540), wrooten (1573), vroeyen (Brussel, 1693). Centrale en oostelijke dialecten hebben een klinker eu of uu die op umlaut van de (pendant van) oe teruggaat, bijv. vruten, vreuten in Antwerpen, Noord-Brabant, Noord-Limburg, … [Lees meer...] overEtymologie: wroeten
Etymologie: wegge, wig
Door Michiel de Vaan wegge zn. ‘brood’ Middelnederlands wegge ‘wigvormig tarwebrood’ (1477), boterwegghe ‘met boter gebakken tarwebrood’ (1450-1470), weggenbacker ‘bakker van wigvormig brood’ (1369). Nieuwnl. wegge ‘wigvormig tarwebrood’ (1532-1536), wegh (1613), wek (1709); vandaar wegge voor ‘koek’ (1576) en ‘los brood(je)’ (1836) in het algemeen en in samenstellingen … [Lees meer...] overEtymologie: wegge, wig
Etymologie: Moffrika
Door Michiel de Vaan Moffrika zn. ‘Duitsland’ Scheldwoord voor ‘Duitsland’, opgekomen in de 19e eeuw, door kruising van mof ‘Duitser’ met Afrika. De oudste vindplaats is bij Bilderdijk (1820, Hekeldichten): “Ik zal in Moffrika nog wel een Vetter vinden (My aangewaaid hoe 't wil) om 't boêltjen saam te binden Zoo groot of klein het zij; en daarmeê, Goede nacht! ‘Een … [Lees meer...] overEtymologie: Moffrika
Etymologie: vermouth, weermoed
Door Michiel de Vaan vermout zn. ‘alcoholische drank’ Nnl. vermouth (1853, Surinaamse courant), zelden gespeld als vermout (1909). Ontleend aan Frans vermouth (1798), dat zelf in de 18e eeuw als dranknaam aan Duits Wermut ‘weermoed; weermoedwijn’ ontleend is, hetzelfde woord als Nl. weermoed. De vermouth is dus een terugontlening van een Germaans woord via het … [Lees meer...] overEtymologie: vermouth, weermoed
Addenda EWN: stechelen
Door Michiel de Vaan stechelen ww. ‘redetwisten, kijven’ In de moderne schrijftaal komen de spellingen stechelen en steggelen voor ‘redetwisten, vitten, kijven’ beide voor. De meeste oude attestaties noemen het woord expliciet een dialectwoord c.q. staan in dialectteksten, en vertonen een breed betekenisspectrum, o.a. ‘twisten; valsspelen, spieken; knoeien; mokken’. Zo vinden … [Lees meer...] overAddenda EWN: stechelen
Etymologie: spinde, spint
Door Michiel de Vaan spinde zn. ‘provisiekast’ Vroegmiddelnederlands spinde ‘provisiekast’ (1293, Oost-Vlaanderen). Mnl. spinde, spijnde, spende v. ‘provisiekast, voorraadkamer’. Nnl. spynde (1518), spende (1548) ‘uitdeling’, spende, spinde ‘provisiekast, -kamer’ (1599), spijnthiens ‘spindjes’ (1535), spint (1773). In dialecten: Vlaams spinde, Denderstreek spinne, spenne, … [Lees meer...] overEtymologie: spinde, spint
Etymologie: worstelen
Door Michiel de Vaan worstelen ww. ‘vechten’ Vroegmiddelnederlands worstelen (1240, Limburg, Vlaanderen), werstelen (1320–40, Vlaanderen/Holland/Brabant), warstelen (1348, Vla.), wrastelen (1469–80, Hol.), wraestelen (1481, Hol.), widerworstelen ‘tegenspartelen’, ontworstelen/ontwrastelen (1340–60), tegenwrasselen ‘tegenspartelen’ (1477). Nieuwnl. worstelen (1526), … [Lees meer...] overEtymologie: worstelen
Etymologie: wankel
Door Michiel de Vaan wankel bn. ‘niet vast, zwenkend’ wankelen ww. ‘onvast gaan’ Oudnederlands uuankilheide ‘onstandvastigheid’ (901–1000); Middelnederlands wankel ‘onstandvastig’ (1285), ‘zwak, onbetrouwbaar, onzeker’ (1373), wankelen ww. ‘wankelen; onvast staan, twijfelen’ en ‘doen wankelen’ (1240), wankelheit zn. (1401–1410), wankelmoet ‘onstandvastigheid’ (ca. 1400); … [Lees meer...] overEtymologie: wankel
Etymologie: vierschaar
Door Michiel de Vaan vierschaar zn. ‘rechtbank’ Oudnederlands in Latijnse context: virscarnam (1125, acc.), virscarnen (1153, nom.), virscarna (1193) ‘rechtbank’. Vroegmiddelnederlands vierscharne (1254), vierscaerne (1294), vierscaren (1277), vierscarre (1278), vierscaer (1356) ‘rechtbank’, ‘gebied waarin een vierschaar jurisdictie heeft’. Het woord wordt in een groot … [Lees meer...] overEtymologie: vierschaar
Etymologie: vroed
Door Michiel de Vaan vroed bn. ‘verstandig’ Vroegmiddelnl. vroet, vroede (1212–1223, als toenaam), vrut (1240) ‘wijs, verstandig’, Nieuwnl. vroet (1503), vroede. Tot de afleidingen behoren o.a. Mnl. vroeden (1240) ‘verstand hebben; tot inzicht brengen’; Mnl. bevroeden ‘meedelen; begrijpen’ (1265-1270), Nnl. bevroeden ‘inlichten; begrijpen’ (bevroeden 1509, bevroeyen 1555, … [Lees meer...] overEtymologie: vroed
Etymologie: vlijt
Door Michiel de Vaan vlijt zn. ‘ijver’ Oudnederlands fliz ‘aandrang, vlijt’, flizech bn. ‘ijverig’, flizlicher bw. ‘ijveriger’, flizan ww. ‘ijveren’, pret. fleiz (ca. 1100; de tekst waarin deze vormen voorkomen bevat Hoogduitse kenmerken, zoals hier de z). Middelnl. flit m. (1200, Servaasfr.), vliit (1270–1290) ‘ijver, inzet’, ook ‘spoed, haast’; vliteleke bw. (1284, … [Lees meer...] overEtymologie: vlijt
Etymologie: verguizen
Door Michiel de Vaan verguizen ww. ‘beschimpen’ Middelnederlands vergusen (1440–1460) ‘te schande maken’, Nnl. verguysen ‘bespotten; met hoon overladen’ (1572), guyse (zetten) ‘spottend gebaar naar iemand maken’ (1588). Verwante vormen: Middelnederduits gusen ‘schrik aanjagen, tot zwijgen brengen’, Westfaals dial. vergüset ‘gestoord’, Ripuarisch verguuzen, verjuuzen … [Lees meer...] overEtymologie: verguizen
Etymologie: vergetel
Door Michiel de Vaan vergetel bn. ‘vergeetachtig’ Middelnederlands vergetel ‘vergeetachtig’ (1284), Nnl. verghetel ‘vergeetachtig’, ook ‘vergetend’ (1588). In de schrijftaal nog maar zelden na 1700. Afleiding: onverghetel ‘niet te vergeten’ (1350-1450). Het bn. -getel komt met een ander voorvoegsel al voor in het Oudnederlandse zn. afgetali v. ‘vergeetachtigheid’ … [Lees meer...] overEtymologie: vergetel
Etymologie: Klaas Vaak
Door Michiel de Vaan vaak zn. ‘slaap’ Oudnederlands Vak, gebruikt als bijnaam: Simon cognomento Vak (1130–1161). Middelnl. vaek m. ‘slaperigheid, slaap’ (1240), Nnl. vaeck (1540), vaak (1612). Tot ca. 1700 in de Noordnl. literatuur in gebruik voor ‘slaap’, bijv. in de vaak verdrijven, de vaak uit de ogen wrijven. In de standaardtaal nog in de uitdrukking praetjes voor de … [Lees meer...] overEtymologie: Klaas Vaak
Etymologie: smaldeel
Door Michiel de Vaan smaldeel zn. ‘onderdeel’ Nnl. smaldeel (1700). Afgeleid uit het werkwoord Mnl. smaldeelen ‘in kleine delen splitsen, onderverdelen’ (1301–25), smaeldelen (1362), Nnl. smaldeelen. Daarvan ook het bw. smaldeelich ‘betreffende wiskundige breuken’ (De Dene, 1561) en zn. Mnl. sma(e)ldelinge ‘splitsing, omslag’ (1409-1412), Nnl. smaldelinge … [Lees meer...] overEtymologie: smaldeel
Etymologie: schreef
Door Michiel de Vaan schreef zn. ‘streep’ Mnl. screve v./m. ‘spleet, snede, opening’ (1351), ook ‘streep, lijn’, vandaar ‘grenslijn’ en ‘maat voor vloeistoffen of hout’ (1345: 23 screven houts); Nnl. screve, schreve (1510), schreef (1620) ‘streep, grenslijn, perk; reet, kier; inhoudsmaat’. Vandaar overdrachtelijk in boven screven, buter screven ‘boven mate, uitermate’ … [Lees meer...] overEtymologie: schreef
Etymologie: rul
Door Michiel de Vaan rul bn. ‘korrelig’ Nnl. rul ‘los, fijkorrelig’ bn. in de rulle aarde (1622, Bredero), het rulle zand (1814), ‘los’ in Laetst zagh ik een aerdigh baesje / Dorre blaedtjes rul op een / Houden ‘laatst zag ik een aardig baasje dorre blaadjes los op elkaar houden’ (J. Beets, 1668). MoWFri. rul maar ouder ook rol (1869). Niet buiten het (Noord-)Nederlands … [Lees meer...] overEtymologie: rul
Etymologie: zigzag
Door Michiel de Vaan zigzag bw. zn. ‘schuin heen en weer; geknikte lijn’ Nnl. zn. ziegezage, mv. -n (1716, Oprechte Haerlemsche Courant), zigezag, mv. zigezagen (1732, Leydse Courant), ziguezagues mv. (1734), sic-sac (1749), ziczac (1767), zigzag (1844), zikzak (1861). Eerst ‘hoekige en schuin lopende loopgraaf’ bij belegeringen, allereerst bij het beleg van … [Lees meer...] overEtymologie: zigzag
Etymologie: tondel
tondel zn. ‘licht ontvlambare stof’ Middelnederlands tunder ‘stof om vuur mee te slaan’ (1477), Nnl. tonder o. ‘licht ontvlambaar materiaal, zoals dorre bladeren, niet geheel verkoold linnen of katoen, gedroogde zwammen’ (1617; na de 19e eeuw niet meer gebruikelijk), tondel (1705), tontel o. (1692), tuntel (1743); verder tondeldoos (1686), tonteldoos (1681). Met de klinker i … [Lees meer...] overEtymologie: tondel
Etymologie: lijfkoek
Door Michiel de Vaan lijfkoek zn. ‘kruidkoek, peperkoek’ Middelnederlands lijfcouck ‘zoete koek’ (1360, Gent), nog iets eerder is ‘lijfkoekbakker’ aangetroffen in de namen Simonis Lijfcoecbakers (genitief, 1281) en Gosyn Lyfcoecbakere (1302, Brugge). Nieuwnederlands liefcoecken ‘koek van honing, kruiden en meel’ (1514, Brussel), lijfcoucke ‘pain d’épice’ (1562, Lambrecht), … [Lees meer...] overEtymologie: lijfkoek