Door Michiel de Vaan wichelen ww. ‘voorspellingen doen uit tekens’ Middelnederlands vyghlen (1414), wijchelen ‘waarzeggen, voorspellen’ (1437). Nieuwnl. wijchelen ‘voorspellen’ (1528), wichelen (1588). Afleidingen onder andere Mnl. en Nnl. wichelare, wijchelaer, wijgheler ‘waarzegger’ en wichelije ‘waarzeggerij’. Zie voor de samenstelling wichelroede de desbetreffende … [Lees meer...] overWichelen
etymologie
waterlander
waterlander zn. ‘traan’ Waterlander (ca. 1300) betekent allereerst ‘bewoner van Waterland’, het gebied in Noord-Holland grofweg tussen Amsterdam en Edam. In verband met ‘huilen’ wordt het woord voor het eerst in 1561 aangetroffen in het spreekwoord De waterlanders op den dijck laten komen ‘beginnen te tranen’, in Sartorius’ bewerking en vertaling van Erasmus’ … [Lees meer...] overwaterlander
Vleet
vleet zn. ‘visnet; menigte’ Vroegmiddelnederlands vlete v. ‘bij één vissersboot behorende partij visnetten’ (1293–1298, Calais). Nieuwnl. vlete (1535), vleet (1630) ‘visnet, verzameling visnetten’, al de vleet ‘de hele boel’ (1612), bij de vleet ‘in overvloed’ (ca. 1720). In dialecten onder andere Westvlaams vlote, Zeeuws vloot, Zaans vleet naast vloot. Dezelfde … [Lees meer...] overVleet
zwachtel
Door Michiel de Vaan zwachtel zn. ‘windsel’ Middelnederlands zwachtel (1421), swechtel (1425–1450) v. ‘doek, luier, windsel’. In de 15e eeuw is a-vocalisme kenmerkend voor Holland, e-vocalisme voor het Oostnederlands. In het zuiden wordt het woord niet aangetroffen. Nnl. swechtel ‘luier’ (1505, Antwerpen: Een Boecxken van deuocien gheheeten die Neghen couden), swachtel … [Lees meer...] overzwachtel
Zwerk
Door Michiel de Vaan zwerk zn. ‘hemel’ Vroegmiddelnederlands swerc o. ‘wolk, wolken’ (1285), swerkigh bn. ‘als van een donkere wolk’ (1285); Mnl. gheswerc ‘donkere wolken’ (1390-1410), beswerct ‘beneveld’ (1340-1360). Nnl. swerck ‘wolk, wolkendek’ (ca. 1500), swerrech (1612), swergh (1622), zwurf (18e eeuw, Den Haag), vaak ook ‘donkere, onheilspellende wolk(en)’ (va. 1500); … [Lees meer...] overZwerk
sneuvelen, sneven
Door Michiel de Vaan sneuvelen ww. ‘omkomen’ Mnl. snevelen ‘struikelen, vallen’ (1408), daarnaast sneuvelen en snovelen [waarin de o voor eu staat] (1399); bijna uitsluitend in het Noord-Nederlands. Nieuwnl. snevelen (1570), snuevelen, sneuvelen (1570), snuyvlen (1683, Gent) ‘struikelen, vallen; omkomen, vergaan, in de strijd vallen’; snevel, sneuvel ‘onheil, misstap’ … [Lees meer...] oversneuvelen, sneven
Etymologisch snacken
Door Marc van Oostendorp Wie een beeld van de Nederlandse taalcultuur aan het begin van de 21e eeuw wil schetsen, kan niet om Wim Daniëls heen. Die man verenigt in zijn persoon en zijn werk zo'n beetje die hele cultuur. Dat blijkt ook weer uit zijn nieuwste boek Koken met taal, dat verscheen bij Thomas Rap. Daniëls is een aardige man: iemand die hard werkt, geen kapsones … [Lees meer...] overEtymologisch snacken
kreek
Door Michiel de Vaan kreek zn. ‘smal water’ Oudnederlands Creka (976), Crika (1003), grondbezit in Zeeland. Vroegmiddelnederlands van der Creke (1276, West-Holland), vander Kreke (Saaftinge), kreke ‘inham van de zee, ondiep water’ in Zuid-Holland en Zeeland (1321 Reimerswaal, 1324 ’s-Gravezande), nederzetting die Creke (Middelburg, 1341). Mogelijk is het bekende … [Lees meer...] overkreek
klovenier
klovenier zn. ‘schutter’ Middelnederlands coloverier (Brielle, 1445–1455) ‘schutter, soldaat die een schietbus ofwel colover bedient’, colloevenier (Dordrecht, 1451–1500, echter geciteerd in 1677), culuvrenier (Ieper, 1488), culoverier (Gent, 1489). Nieuwnederlands coluevrenier (Oudenaarde, 1507), culluevrier (Gent, 1510), collovrier en coluvrenier (Gent, … [Lees meer...] overklovenier
kleineren
kleineren ww. ‘in waarde verkleinen; krenken’ Middelnederlands cleeneren (1330-1332)? Nieuwnl. kleynéren ‘verminderen’ (1599, Kiliaan; naast kleynen met dezelfde betekenis), kleyneere (1648) ‘doen verminderen’, kleyneeren ‘minder (waard) worden’ (1671), kleineeren ‘minachten’ (1701). Nnl. vercleyneringhe ‘vermindering’ (1580) veronderstelt een ww. *verkléineren, in … [Lees meer...] overkleineren
zegge
zegge zn. ‘rietgras’ Middelnederlands alleen in plaatsnamen, bijv. Zecvelt (13e eeuw) ‘Zegveld’ (prov. Utrecht), Zegcamp, Zeccamp (1334, Moordrecht), Segacker (1417, Gelderland); cf. Schönfeld, Veldnamen in Nederland (1950), 65–66. Nieuwnederlands segge (1578), seck (1599, Zeeland), zegge (1608). In dialecten: Vlaams zagge, Zeeuws, Gronings, Drents sek, Twents zegge. … [Lees meer...] overzegge
Zavel
zavel zn. ‘zand, zandige grondsoort’ Oudnederlands Sauelberga ‘Zavelberg’ (1198), Middelnederlands Thomas de Zavle (Calais, 1282), savel m. ‘zand’ (1324), saveligh ‘zandig’ (1464), Savel ‘plein’ (1450–1470; waarschijnlijk als vertaling van Frans Sablon in dezelfde functie). Nieuwnl. sauel ‘zandige grond’ (1502), ‘grof zand’ (1552), zavel (1602); van de … [Lees meer...] overZavel
wouw (plant)
Door Michiel de Vaan wouw ‘reseda luteola’, plant waaruit gele verfstof wordt gewonnen Middelnederlands woude v. (1288–1301) ‘wouw, plant gebruikt voor het verven van textiel’, wouwe (1498, Leiden), Nieuwnederlands woude (nog sporadisch in de 16e eeuw), wouwe (1554), wauwe (1562), wou (1531, Leiden), wouw (1696) ‘reseda, geelvervende plant’. Afleiding: Mnl. wouden ww. … [Lees meer...] overwouw (plant)
Want is een oeroud woord
Door Marc van Oostendorp Wonderlijk woord: want. Het is een woord dat deel uitmaakt van de basisstructuur van de taal, zonder dat woord zou het Nederlands het Nederlands niet zijn, maar het is niet onmiddellijk duidelijk waar het vandaan komt. Het Engels en het Duits, onze naaste zustertalen, hebben geen equivalent (het Fries en het Afrikaans overigens wél). Waar je nog kunt … [Lees meer...] overWant is een oeroud woord
zwak
Door Michiel de Vaan zwak bn. ‘krachteloos’ Vroegmiddelnederlands zuakart (1272), swakard (1291) ‘Zwakaard’, bijnaam ; Mnl. zwack ‘buigzaam’ (van hout), ‘gebrekkig’, ‘zondig, slecht’, Zuidoostmnl. ook swaeck, swake ‘buigzaam, ziek’; Nieuwnl. swack ‘krachteloos’ (1528), ‘buigzaam, soepel’ (1599). Ook in alle moderne dialecten kan zwak nog ‘lenig, vlug’ betekenen. Het … [Lees meer...] overzwak
zuinig
zuinig bn. ‘spaarzaam’ Middelnederlands zunich ‘nauwlettend toeziend’ (1401–1500), sticksuynigh ‘scheel’ (1477; lett. ‘stijf kijkend’), onsunich (1430–1450) ‘onrein’, Nieuwnl. bi sunicheyt ‘waarschijnlijk’ (1525-1527), onzuynigh ‘verkwistend’ (1663), suynich ‘spaarzaam’ (1612), ‘behoedzaam’ (1618), ‘teleurgesteld’ (1683). Zuinig betekende oorspronkelijk … [Lees meer...] overzuinig
waffel
Door Michiel de Vaan waffel zn. ‘bek, mond; oorvijg’ [revisie van de versie geplaatst op 21 december 2017] Nnl. wafel ‘mond, bek’ (1615), waffel (1670) ‘mond, snavel, bek’, waffelkaak ‘bek’ (1690); waffel ‘klap, oorvijg’ (1708), waefel (1840). De twee oudste attestaties van wafel ‘mond’ in de vroege zeventiende eeuw zijn: wy sellen ierst wat speulen mette … [Lees meer...] overwaffel
vunzig
Door Michiel de Vaan vunzig bn. ‘muf; schunnig’ Middelnederlands vunsch (1401–1450), funsch (1460), vonsch (1466), vuyns (1475) ‘muf, schimmelig’ van graan of koren. Nieuwnederlands vuynsch (1501–1523), vunst (1501–1536), vunsch (1612), vuns (1612), vints (1630), vunts (1658) ‘schimmelig, muf, vies’, van brood maar ook van smaak, geur en objecten zoals hooi of een hoerekot. … [Lees meer...] overvunzig
daarentegen
Door Michiel de Vaan daarentegen vw. ‘echter’ Samenstelling van daar en het grotendeels Middelnederlandse voorzetsel entegen ‘tegen’: dar entgegen ‘daartegen’ (1220–1240), daerentieghen (1451–1500), Nieuwnl. daerenteghen (1560), daarenteghen (1604), daarenteegen (1642) ‘echter’, zelden nog als bw. daarentegen ‘daartegen’ (1598, Zuid-Limburg). Voor het voorzetsel: Mnl. … [Lees meer...] overdaarentegen
Bohemen
Bohemen zn. gebied in Midden-Europa Vroegmiddelnederlands Behem, Beihem (1287), Behem (ca. 1300), Beheem (1301-1325), Bihem, Byhem (1340-1360 ); met samentrekking tot een lettergreep Mnl. Beem (1276–1300), Bemen (1460–1480) en het bn. Beemsche ‘Boheems’ (1393). Daarnaast komt iets later ook het uit het Latijn of Frans ontleende Boheme voor (1343–1345), in ambtelijke … [Lees meer...] overBohemen
Dageraad
Door Michiel de Vaan dageraad zn. ‘het aanbreken van de dag’ Vroegmiddelnederlands dageraet v. (1249), dageraid (1270–1290), dagerraet (1276–1300), dagraet (1291-1300), Dagheraet als bijnaam (1293), Middelnl. dagereit (1451–1500, Holland), Nieuwnl. dageraet m. (1572), daechraet (1599), dageraad (1793). Het behoud van dage- in de standaardtaal is vanaf de 17e eeuw vrij … [Lees meer...] overDageraad
Middelnederlands -erse
Door Michiel de Vaan Middelnederlands -erse Middelnederlands -se is een suffix voor vrouwelijke personen. Niet te verwarren met het Noordnl. -se uit -sche, zoals in Nieuwnl. kosterse ‘vrouw van de koster’ (1693). In het Middelnederlands van de 13e en 14e eeuw komt het bijna alleen voor toegevoegd aan mannelijke zn. op -er, bijv. bescermersse ‘beschermvrouw’ (1276-1300), … [Lees meer...] overMiddelnederlands -erse
Etymologie: zwalpen
Door Michiel de Vaan zwalpen ww. ‘zich golvend verheffen, klotsen’ Middelnederlands swalpen ‘heen en weer gaan (van een vloeistof)ʼ (1351), Nnl. swalpen ‘heen en weer gaan, geslingerd worden (van personen)’, ‘golven, klotsen’ (van vloeistoffen)’ (voor 1568), swalp-ey (1562) ‘bebroed maar onbevrucht ei, rot ei; drinkebroer’. In dialecten vooral in het Vlaams en Brabants … [Lees meer...] overEtymologie: zwalpen
Etymologie: penantie
Door Michiel de Vaan penantie zn. ‘strafschop’ Variant van het aan het Engels ontleende penalty (in het Engels het eerst in 1889 als penalty kick). Terwijl standaardtalig penalty, evenals in het Engels, beginklemtoon heeft, is in penantie, pinantie de tweede lettergreep beklemtoond. De redenen voor de accentverschuiving en de vervanging van l door n zijn nog niet geheel … [Lees meer...] overEtymologie: penantie
Etymologie: zeiken
Door Michiel de Vaan zeiken ww. ‘plassen; zeuren’ Vroegmiddelnederlands seiken ‘urineren’ (1240, Limburg), Mnl. beseiken (1351, Vla.), seyct ‘pist’ (1415–1435, Holland), Nieuwnl. seycken (1537), seecken (1580). De betekenis ‘zeuren’ wordt pas vanaf de 19e eeuw aangetroffen. Dial. Zeeuws zêêken, Vlaams zeeken, elders zeiken. Verder het zn. Mnl. zeec ‘urine’ (1277, … [Lees meer...] overEtymologie: zeiken



