Door Michiel de Vaanzwik zn. ‘houten pen’Vroegnieuwnederlands swick ‘houten pin in een vat, waarmee vloeistof uit het gat getapt kan worden’ (1573), ‘klein boortje om vaten te openen, plug in een vat’ (Kiliaan, 1599), swick ‘zweep’ (1599), swick swack ‘Proost! – Proost!’ (1612), swickel ‘boor’ (1599). In moderne dialecten zwik, zwiek ‘putgalg, lange hengel’ (Overijssel), zwik … [Lees meer...] overEtymologie: zwik
etymologie
Etymologie: jewelste
Door Michiel de Vaanjewelste bn. ‘echtste, grootste’Vaste combinatie van het bezittelijk voornaamwoord je ‘jouw’ en de overtreffende trap van wel. Vanaf 1880 geattesteerd (het was waarschijnlijk al iets langer in de spreektaal aanwezig): piombati van je welste (Soerabaijasch Handelsblad, 2 januari 1880), een storm van je welste (Sumatra-courant, 24 april 1880, door een … [Lees meer...] overEtymologie: jewelste
Etymologie: struweel
Door Michiel de Vaanstruweel zn. o. ‘struikgewas’Mnl. struweel (ca. 1440, Glossarium Harlemense) ‘boomstronk’; struvellen, struyvellen (1477, Teuthonista), struuellen (15e e.), strauelen (Des Coninx Summe, 1410–1430), strevelen, strevellen (Bartholomeus Engelsman, 1485) ‘struiken, struikgewas’. … [Lees meer...] overEtymologie: struweel
Etymologie: ondeugend
Door Michiel de Vaanondeugend bn. ‘ongehoorzaam’Middelnederlands ondoghende [spreek uit als ondeugende] heren ‘deugdeloze heren’ (ca. 1400, Willem van Hildegaersberch), Vroegnieuwnederlands ondeugend ‘ondeugdelijk’: overmids dat zij tvolc van dien lande ooc ondueghende ende ombequame vonden ter oorloghen ‘aangezien ze de bewoners van dat land ook ondeugdelijk en onbekwaam … [Lees meer...] overEtymologie: ondeugend
Etymologie: wijme
Door Michiel de Vaanwijme zn. ‘wilg, wilgeteen’Misschien al Oudnederlands *wīma(n)- in Wimeuelt(1067) ‘Ghyvelde’ (Frans-Vlaanderen; daarnaast ook Gimeuelt 1067, Ghyvelda 1067, met Romaanse g- uit Germaanse *w-), Wimes (1105 kopie 12e eeuw) ‘Wismes’ (Frans-Vlaanderen). Middelnederlands wimen (mv.) ‘wilgentwijgen, rijshout’ (14e eeuw, Ruusbroec, Vanden gheesteliken tabernakel), … [Lees meer...] overEtymologie: wijme
Etymologie: Holland
Door Michiel de VaanHolland zn. streeknaamOudnederlands Holtlant (918-948, kopie eind 11e eeuw), Holdland (ca. 1120, Annales Egmundenses; de mededelingen gaan echter over de jaren 1060 en de naamsvorm met -d- past daarbij: Florentius comes Holdlandensis ‘Floris graaf van Holdland’ 1061, comitatum Holdlandie ‘het graafschap Holdland’ 1063, Rotbertum de Holdland ‘Robert van … [Lees meer...] overEtymologie: Holland
Etymologie: wetering en wateren
Door Michiel de Vaan wetering zn. ‘waterloop’Oudnederlands wetteringa ‘afwatering’ (Utrecht, 1155; woord gebruikt door de inwoners van Polsbroek tussen Utrecht en Gouda), weteringe (Utrecht, 1159). Vroegmiddelnederlands weteringhe ‘afwateringssloot’ (1289, Haastrecht, Utrecht), utweteringhe ‘afwatering’ (1289, Dordrecht); daarnaast met -a-: watheringhe ‘gemeenschappelijke … [Lees meer...] overEtymologie: wetering en wateren
Etymologie: aat
Door Michiel de Vaanaat zn. ‘voedsel’Oudnederlands āt ‘eten’ (901–1000), Middelnederlands āt (1236), aet m. (1265–1270) ‘voedsel’, Vroegnieuwned. aet ‘voedsel, kost’ (1563). Af en toe ook vrouwelijk ate. Een oude samenstelling is Mnl. overāt ‘vraatzucht’ (1240), een oude afleiding Oudnederlandsātōn (901–1000), Mnl. āten ‘voeden’. … [Lees meer...] overEtymologie: aat
Etymologie: vlonder
vlonder zn. ‘plankier’Mnl. vlonder ‘dwarsbalk van het houten kruis van Jezus’ (ca. 1400), vlonger ‘slootplank, smal bruggetje’ (1435, Keuren van Schieland), Nnl. vlonder ‘plank over een sloot’ (1580), vlunder (1682, Hollands). In moderne dialecten alleen in Noord- en Zuid-Holland.vonder zn. ‘losse brug’Oudnederlands -fundre in de plaatsnamen UUerfundre ‘Weervonder’ (1186, … [Lees meer...] overEtymologie: vlonder
Etymologie: prijken
Door Michiel de Vaan prijken ww. ‘pronken’Vroegmiddelnederlands priken ‘de handen in de lucht steken’ of ‘in de handen klappen’ (1265–70), Laatmnl. priken ‘ophef maken’ (1390–1410), priker ‘snaarspeler’ (1479), prikersse ‘snaarspeelster’ (1479), en met een andere klinker preycken (1477); Nnl. prijcken ‘zich opzichtig gedragen, pronken; in het oog vallen’ (1524), ‘talmen, … [Lees meer...] overEtymologie: prijken
Etymologie: kwalm
Door Michiel de Vaankwalm zn. ‘dikke damp’Nnl. qualm, quallem (Steendam, 1649), kwalm (1820) ‘vettige rook’, opkwalmen (1806). Verwanten: Oudfries quelma ‘(in rook) doen stikken’. Nieuwhoogduits Qualm m. ‘walm, damp’ (niet voor de 16e eeuw aangetroffen) is volgens Seebold25 afkomstig uit het Nederduits, maar daarover bestaat onzekerheid.kwelm zn. ‘kwelwater’Mnl. quelm m. ‘grond … [Lees meer...] overEtymologie: kwalm
Etymologie: kukelen
Door Michiel de Vaankukelen ww. ‘tuimelen’Nnl. kukelen ‘tuimelen’ (1897), omkukelen ‘op handen en voeten duikelen; omvallen’ (1897). Daarnaast bestaat de variant keukelen (1835), dat als ‘tuimelen, duikelen, strompelen’ in het Gelders, Overijssels en Drents bekend is, en ook ‘goochelen, toveren’ kan betekenen. Verder Kleverlands en Rijnlands kaukele, kookele, keukele ‘de koprol … [Lees meer...] overEtymologie: kukelen
Etymologie: ontbreken
Door Michiel de Vaan ontbreken ww. ‘mankeren’Vmnl. untbreken (Nederrijn, 1270–1290), ontbreken (West-Vlaanderen, 1285) ‘ontsnappen aan (+ datief of genitief); in de steek laten (+ dat.); ontbreken, mankeren (+ dat.). Intransitief ww. Mnl. ontbreken ook nog ‘uit de slaap wakker schrikken’ en ‘met geweld losrukken; bevrijden’. Nnl. ontbreken betekent nog maar zelden … [Lees meer...] overEtymologie: ontbreken
Etymologie: erpel
Door Michiel de Vaan erpel zn. ‘mannetjeseend’Mnl. erpel(1350-1400?) m. ‘woerd’, erpelstert ‘eendestaart, staartje van een man’ (1390–1410), Vnnl. erpel, aerpel (1599). Dialectisch is erpel (met varianten aarpel, elper, ulper, enz.) vooral thuis in Oost-Vlaanderen en oostelijk West Vlaanderen, sporadisch wordt het ook gevonden in West-Limburg (erpel, reppel) en in het … [Lees meer...] overEtymologie: erpel
Etymologie: blouwen
Door Michiel de Vaan blouwen ww. ‘hennep braken; de armen slaan om warm te worden’Vmnl. blouwen ‘slaan, afranselen’ (1237) bluwen (1265–70), teblowen ‘afranselen, straffen’, sterk ww. (verl.tijd. 3mv. blowen), Vnnl. blouwen ‘afranselen’ (1567, Bijns), in Holland ook ‘de armen slaan om warm te worden’ (1599, Kiliaan). Na 1500 komt het nog maar zelden in teksten voor. In … [Lees meer...] overEtymologie: blouwen
Etymologie: ontegenzeggelijk
Door Michiel de Vaan ontegenzeggelijk bn., bw. ‘wat niet valt te ontkennen, onweerlegbaar’Nnl. ontegenzeggelyk, in 1746 als bn. (“Dat deeze Kunst nogtans een zeer nuttige zaak is (…) is een ontegenzeggelyke zaak”; in De volmaakte Hollandsche keuken-meid), in 1769 als bw. (“Dit word … door den roemwaarden Musschenbroek ontegenzeggelyk bevestigd”; Berkhey). De variant … [Lees meer...] overEtymologie: ontegenzeggelijk
Uit de archieven van ’t Meertens Instituut: de proefkaart kaft
(met twee kaarten) Door Jan Stroop Van augustus 1966 tot augustus 1974 was ik medewerker van het Dialectbureau van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Mijn werk was o.a. ’t ontwerpen en uitgeven van kaarten voor de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland. Aflevering 9 van die Atlas is zodoende onder mijn supervisie tot stand gekomen. Ook de … [Lees meer...] overUit de archieven van ’t Meertens Instituut: de proefkaart kaft
Etymologie: keffen
Door Michiel de Vaan keffen ww. ‘blaffen’Vnnl. keffen ‘blaffen als een hond, vooral kort en hoog; tekeergaan’ (ca. 1550), keffer ‘blaffer’ (1573), keffinghe ‘geblaf’. Daarnaast kaffen ‘babbelen, kletsen’ (voor 1580). In moderne dialecten: Drents keffen, kiffen ‘keffen; kijven’, Limburgs keffe ‘keffen’, kaffe ‘blaffen; zwaar hoesten’. In Nederrijnse en Ripuarische dialecten … [Lees meer...] overEtymologie: keffen
Addenda EWN: joop
Door Michiel de Vaan joop zn. ‘vrucht van de meidoorn’ Oorspronkelijk de benaming van een doornstruik (meidoorn, roos), die in het Nederlands meestal op de vruchten daarvan is overgegaan. Vnnl. iopen vat ‘vat voor jopenbier’ (1561, Spel van Sinne, Brabant), jopen, joopen ‘rode vruchten van de meidoorn’ (1567, Dodoens, Cruijdboeck [geciteerd naar uitgave 1618]), jopkens, … [Lees meer...] overAddenda EWN: joop
Addenda EWN: emelt
Door Michiel de Vaanemelt zn. ‘muggenlarve’Nnl. hemelt (1694, van Leeuwenhoek), emelt (1784, Verhandelingenvan de Maatschappy ter bevordering van den landbouw), dialectvarianten emel, hemel, melt ‘larve van de langpootmug’.Verwante vormen: Middelnederduits amelt, emelte, Oudengels emel, æmil, ymel v. ‘rups’; Noors åme, Elfdaals oma ‘larve, rups’ v.De Noordgermaanse vormen … [Lees meer...] overAddenda EWN: emelt
Addenda EWN: baren, gebaren
Door Michiel de Vaanbaren ww. ‘schreeuwen’Oudnederlands baroda ‘openbaarde’, rebaredos ‘jij hebt blootgelegd’ (*ir-bar-) (Wachtendonckse Psalmen, 10e eeuw), Vroegmiddelnederlands baren‘tevoorschijn brengen, bekendmaken’ (1276–1300), ‘zich vertonen’ (1265–1270), ‘tekeergaan’ (1287); daarnaast verbaren ‘tonen, verschijnen’ (1285). Ook na 1300 betekent baren meestal … [Lees meer...] overAddenda EWN: baren, gebaren
Etymologie: ai, ei, oei
Door Michiel de Vaanai tw. uitroep van verdriet, pijn, negatieve verbazingVroegmiddelnederlands ai (1220–1240) ‘helaas, ach, wee’. Gecombineerd met mi in de vaste verbinding ai mi, aymi ‘wee mij’ (1265). Soms ook voor verwondering of aanmaning gebruikt: ay vrient! ‘toe vriend!’ (1320–1330). Nieuwnederlands aij (1504), ay, ai, naast aij mij (1541) met varianten amij, amy (1623) … [Lees meer...] overEtymologie: ai, ei, oei
De salamander en de hoge hoed
Door Gerrit van OordIn Onze Taal nummer 4 (2015, pagina 94), lees ik in een mooi artikel van Hans Beelen en Nicoline van der Sijs over de lotgevallen van het woord salamander. Behalve de oorsprong brengen zij ook het metaforisch gebruik ter sprake en citeren als recent voorbeeld de twee zinnen waarmee de Eerste episode van De Aanslag begint:Een Louis XV.“Het was avond, rond … [Lees meer...] overDe salamander en de hoge hoed
Etymologie: zuchten, zucht
Door Michiel de Vaanzuchten ww. ‘hoorbaar uitademen’Mnl. sugten (1240), suchten (1265–70), zwak ww., sugtinge ‘zucht’ (1240), versuchten ‘zuchtend weeklagen; een zucht slaken; begeren’ (1265–70), Nnl. suchten ‘zuchten’ (1515), ook ‘treuren, tobben, lijden’. De Oostnederlandse dialecten wijzen op een umlautsvorm, zoals we ook in het Duits vinden. Het woord vertoont de … [Lees meer...] overEtymologie: zuchten, zucht
Etymologie: zoen
zoen zn. ‘kus’ Mnl. sune, soene v. ‘verzoening, zoenovereenkomst, zoenoffer’ (1240). In het oostelijk Nederlands, inclusief Limburg, en sporadisch ook elders, begint het woord tot ca. 1550 met sw-, bijv. swone, swoene (Brabantse Yeesten, 1460–80), swoenen (Coevorden, 1402), moetswoene ‘vrijwillige verzoening’(Zutphen, 1357). Nnl. soene v.(1500), zoen m. (1519) … [Lees meer...] overEtymologie: zoen