Door Michiel de Vaan ontbreken ww. ‘mankeren’Vmnl. untbreken (Nederrijn, 1270–1290), ontbreken (West-Vlaanderen, 1285) ‘ontsnappen aan (+ datief of genitief); in de steek laten (+ dat.); ontbreken, mankeren (+ dat.). Intransitief ww. Mnl. ontbreken ook nog ‘uit de slaap wakker schrikken’ en ‘met geweld losrukken; bevrijden’. Nnl. ontbreken betekent nog maar zelden … [Lees meer...] overEtymologie: ontbreken
etymologie
Etymologie: erpel
Door Michiel de Vaan erpel zn. ‘mannetjeseend’Mnl. erpel(1350-1400?) m. ‘woerd’, erpelstert ‘eendestaart, staartje van een man’ (1390–1410), Vnnl. erpel, aerpel (1599). Dialectisch is erpel (met varianten aarpel, elper, ulper, enz.) vooral thuis in Oost-Vlaanderen en oostelijk West Vlaanderen, sporadisch wordt het ook gevonden in West-Limburg (erpel, reppel) en in het … [Lees meer...] overEtymologie: erpel
Etymologie: blouwen
Door Michiel de Vaan blouwen ww. ‘hennep braken; de armen slaan om warm te worden’Vmnl. blouwen ‘slaan, afranselen’ (1237) bluwen (1265–70), teblowen ‘afranselen, straffen’, sterk ww. (verl.tijd. 3mv. blowen), Vnnl. blouwen ‘afranselen’ (1567, Bijns), in Holland ook ‘de armen slaan om warm te worden’ (1599, Kiliaan). Na 1500 komt het nog maar zelden in teksten voor. In … [Lees meer...] overEtymologie: blouwen
Etymologie: ontegenzeggelijk
Door Michiel de Vaan ontegenzeggelijk bn., bw. ‘wat niet valt te ontkennen, onweerlegbaar’Nnl. ontegenzeggelyk, in 1746 als bn. (“Dat deeze Kunst nogtans een zeer nuttige zaak is (…) is een ontegenzeggelyke zaak”; in De volmaakte Hollandsche keuken-meid), in 1769 als bw. (“Dit word … door den roemwaarden Musschenbroek ontegenzeggelyk bevestigd”; Berkhey). De variant … [Lees meer...] overEtymologie: ontegenzeggelijk
Uit de archieven van ’t Meertens Instituut: de proefkaart kaft
(met twee kaarten) Door Jan Stroop Van augustus 1966 tot augustus 1974 was ik medewerker van het Dialectbureau van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Mijn werk was o.a. ’t ontwerpen en uitgeven van kaarten voor de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland. Aflevering 9 van die Atlas is zodoende onder mijn supervisie tot stand gekomen. Ook de … [Lees meer...] overUit de archieven van ’t Meertens Instituut: de proefkaart kaft
Etymologie: keffen
Door Michiel de Vaan keffen ww. ‘blaffen’Vnnl. keffen ‘blaffen als een hond, vooral kort en hoog; tekeergaan’ (ca. 1550), keffer ‘blaffer’ (1573), keffinghe ‘geblaf’. Daarnaast kaffen ‘babbelen, kletsen’ (voor 1580). In moderne dialecten: Drents keffen, kiffen ‘keffen; kijven’, Limburgs keffe ‘keffen’, kaffe ‘blaffen; zwaar hoesten’. In Nederrijnse en Ripuarische dialecten … [Lees meer...] overEtymologie: keffen
Addenda EWN: joop
Door Michiel de Vaan joop zn. ‘vrucht van de meidoorn’ Oorspronkelijk de benaming van een doornstruik (meidoorn, roos), die in het Nederlands meestal op de vruchten daarvan is overgegaan. Vnnl. iopen vat ‘vat voor jopenbier’ (1561, Spel van Sinne, Brabant), jopen, joopen ‘rode vruchten van de meidoorn’ (1567, Dodoens, Cruijdboeck [geciteerd naar uitgave 1618]), jopkens, … [Lees meer...] overAddenda EWN: joop
Addenda EWN: emelt
Door Michiel de Vaanemelt zn. ‘muggenlarve’Nnl. hemelt (1694, van Leeuwenhoek), emelt (1784, Verhandelingenvan de Maatschappy ter bevordering van den landbouw), dialectvarianten emel, hemel, melt ‘larve van de langpootmug’.Verwante vormen: Middelnederduits amelt, emelte, Oudengels emel, æmil, ymel v. ‘rups’; Noors åme, Elfdaals oma ‘larve, rups’ v.De Noordgermaanse vormen … [Lees meer...] overAddenda EWN: emelt
Addenda EWN: baren, gebaren
Door Michiel de Vaanbaren ww. ‘schreeuwen’Oudnederlands baroda ‘openbaarde’, rebaredos ‘jij hebt blootgelegd’ (*ir-bar-) (Wachtendonckse Psalmen, 10e eeuw), Vroegmiddelnederlands baren‘tevoorschijn brengen, bekendmaken’ (1276–1300), ‘zich vertonen’ (1265–1270), ‘tekeergaan’ (1287); daarnaast verbaren ‘tonen, verschijnen’ (1285). Ook na 1300 betekent baren meestal … [Lees meer...] overAddenda EWN: baren, gebaren
Etymologie: ai, ei, oei
Door Michiel de Vaanai tw. uitroep van verdriet, pijn, negatieve verbazingVroegmiddelnederlands ai (1220–1240) ‘helaas, ach, wee’. Gecombineerd met mi in de vaste verbinding ai mi, aymi ‘wee mij’ (1265). Soms ook voor verwondering of aanmaning gebruikt: ay vrient! ‘toe vriend!’ (1320–1330). Nieuwnederlands aij (1504), ay, ai, naast aij mij (1541) met varianten amij, amy (1623) … [Lees meer...] overEtymologie: ai, ei, oei
De salamander en de hoge hoed
Door Gerrit van OordIn Onze Taal nummer 4 (2015, pagina 94), lees ik in een mooi artikel van Hans Beelen en Nicoline van der Sijs over de lotgevallen van het woord salamander. Behalve de oorsprong brengen zij ook het metaforisch gebruik ter sprake en citeren als recent voorbeeld de twee zinnen waarmee de Eerste episode van De Aanslag begint:Een Louis XV.“Het was avond, rond … [Lees meer...] overDe salamander en de hoge hoed
Etymologie: zuchten, zucht
Door Michiel de Vaanzuchten ww. ‘hoorbaar uitademen’Mnl. sugten (1240), suchten (1265–70), zwak ww., sugtinge ‘zucht’ (1240), versuchten ‘zuchtend weeklagen; een zucht slaken; begeren’ (1265–70), Nnl. suchten ‘zuchten’ (1515), ook ‘treuren, tobben, lijden’. De Oostnederlandse dialecten wijzen op een umlautsvorm, zoals we ook in het Duits vinden. Het woord vertoont de … [Lees meer...] overEtymologie: zuchten, zucht
Etymologie: zoen
zoen zn. ‘kus’ Mnl. sune, soene v. ‘verzoening, zoenovereenkomst, zoenoffer’ (1240). In het oostelijk Nederlands, inclusief Limburg, en sporadisch ook elders, begint het woord tot ca. 1550 met sw-, bijv. swone, swoene (Brabantse Yeesten, 1460–80), swoenen (Coevorden, 1402), moetswoene ‘vrijwillige verzoening’(Zutphen, 1357). Nnl. soene v.(1500), zoen m. (1519) … [Lees meer...] overEtymologie: zoen
Etymologie: zemel
Door Michiel de Vaanzemel zn. ‘vlies van graankorrels’Mnl. semele v. ‘vlies van graan, gruis’ (1240), ‘uit fijn meel gebakken broodje’ (1220–1240), semelen mv. ‘huidschilfers’ (1351), Vnnl. semel ‘meel van of met zemelen’ (1522), meestal mv. semelen ‘graanhulzen, gruis’ (1501). In het Ripuarisch dialect van het gebied Aken–Heinsberg betekent zieëmel ‘witbrood van meel waar nog … [Lees meer...] overEtymologie: zemel
Nogmaals OOM en NONKEL
Oorspronkelijk verschenen in de Dialectatlas van het Nederlands (red. Nicoline van der Sijs, Amsterdam 2011) (met een verbeterde kaart) door Jan Stroop Dit is een hoofdstukje uit de Dialectatlas van het Nederlands. Ik publiceer ’t opnieuw omdat ik de tekst en ’t bijhorende kaartje op een belangrijk punt heb moeten verbeteren: ik ging er eerst ten onrechte van uit dat … [Lees meer...] overNogmaals OOM en NONKEL
Etymologie: wispelturig
Door Michiel de Vaanwispelturig bn. ‘grillig’Vnnl. Onstantaftich wispeltuerich weyfelaer ‘onstandvastige, wispelturige weifelaar’ (Dictionarium Germanicolatinum, 1556, Antwerpen), een wispeltuerich liedeken ‘een ondeugend liedje’ (Spul van Sinnen van den Siecke Stadt, 1534–1564, Amsterdam), ook ‘veranderlijk; lichtzinnig’. In de 17e eeuw komt ook wispeltuur bn. voor, maar bijna … [Lees meer...] overEtymologie: wispelturig
High tea is maar verwarrend
Door Lucas SeurenTijdens een onderzoeksverblijf in York sprak ik wat van mijn data door met mijn lokale begeleidster. Het ging hierbij om opnamen van een telefoongesprek tussen twee studentes. Op een gegeven moment vertelde een van de twee studentes over een recente high teaen dat leidde bij mijn begeleidster tot verwarring. Ze vroeg zich af wat daarmee in vredesnaam bedoeld … [Lees meer...] overHigh tea is maar verwarrend
Etymologie: wiedes
Door Michiel de Vaanwiedes bn. ‘vanzelfsprekend’Nnl. wiedensche knul ‘domme vent’ (1844, Bargoens uit Holland), wiedes ‘dom, onnoozel’ (ca. 1860), ook wiedstok = witstok ‘dom, onnozel’. Noordhollands wiedes ‘slim; nijdig’ (1897), wiedus ‘onnozel’ (1920). Daarnaast wiedus (1900), wiedes (1906) ‘voor de hand liggend, begrijpelijk’, bijv. in nogal wiedes ‘dat snapt toch iedereen’. … [Lees meer...] overEtymologie: wiedes
Etymologie: walken
Door Michiel de Vaan walken ww. ‘kneden, vollen’Middelnederlands walken (1351), Nnl. walken ‘kneden, met de voeten treden, vollen’. De verleden tijd wordt zelden in oudere teksten aangetroffen, het deelwoord is meestal zwak maar sporadisch ook sterk (1351, Yperman).Verwant met: Middelnederduits walken ‘rollend kneden, stampend reinigen’, Oudhoogduits giwalchen, firwalchen ptc. … [Lees meer...] overEtymologie: walken
Etymologie: tijding
Door Michiel de Vaantijding zn. ‘bericht’Middelnederlands tīdinghe v. ‘tijding, bericht’ (1360), tidinge, tijdinc (1390–1434), Vnnl. tydinge, tidinghe (1517) ‘bericht, gerucht, kennis’. Tussen 1584 en 1691 komen in de schrijftaal ook vormen met wegval van intervocalische d voor: tyng (1584), tijng (1600), tingh (1628, rijmend op dingh ‘ding’), tieng (1661, Noord-Holland). De … [Lees meer...] overEtymologie: tijding
Etymologie: striem, streem, stremel
Door Michiel de Vaanstriem zn. ‘streep op de huid’Mnl. strimen / stremen mv. ‘strepen’ (1275, Natuurkunde van het geheelal; verschillende spellingen in 15e-eeuwse hss.), strijme ‘wond door het slaan met roeden’ (1477), Vnnl. striem(e) ‘striem; streep; bladnerf’ (1562, Deux-Aesbijbel), strijmen mv. (1630), strimen (1637), sonde-strymen ‘zondestriemen’ (1662). Deze vormen wijzen … [Lees meer...] overEtymologie: striem, streem, stremel
Etymologie: stip, stippen, stipt, stippel, stippelen
Door Michiel de Vaanstip zn. ‘punt’Mnl. mit enen stype … mit twee stypen ‘met een stip … met twee stippen’ m./o. (1408–1414, Rotterdam, een manier om de broodprijs aan te geven), styppen mv. ‘stippen’ (1477). Mogelijk eerder al in de naam Johannes Stip (Wommersom, 1340; Debrabandere 2003: 1171). Vnnl. stip, stup (1599) v./o. ‘stip, klein deeltje’. De samenstelling tijdstip (mv. … [Lees meer...] overEtymologie: stip, stippen, stipt, stippel, stippelen
Etymologie: steevast
Door Michiel de Vaansteevast bn., bw. ‘bestendig’Laatmiddelnederlands stedevast (1395) ‘vaststaand, bestendig’, in Holland ook stadevast (ca. 1400), Nnl. stedevast (1567) ‘voortdurend’, stedevaste (1592), met klankwettige d-wegval steevast (1509), stevaste (1581). Samenstelling uit stede, de gebruikelijke variant van stad ‘plaats’ in het Middelnederlands, en het bw. vast, Mnl. … [Lees meer...] overEtymologie: steevast
Etymologie: plengen
Door Michiel de Vaanplengen ww. ‘uitgieten’Zuidoostmiddelnl. plengen ‘mengen’ (1477), Vroegnieuwnl. plengen ‘knoeien, storten, uitgieten; zuipen, plassen’ (1577), ook verplengen (1619). De betekenis ‘voor de goden als een offer uitgieten’ is vanaf de achttiende eeuw bekend. Een dialectische variant is plingen (ca. 1599). Daarnaast sporadisch planghen (1645).Slechts weinig … [Lees meer...] overEtymologie: plengen
Addenda EWN: paaien
Door Michiel de Vaanpaaien (1) ww. ‘tevredenstellen’Vroegmiddelnederlands hem gepaijt houden ‘zich tevreden(gesteld) voelen; zich (financieel) voldaan beschouwen’ (1265–1270), payen ‘betalen’ (1285), wlpait ‘volledig betaald’ (1297). Laatmnl. payen, Vroegnnl. pa(e)yen, paaien ook ‘tot rust brengen, sussen, verzoenen’. Daarnaast ook Mnl. zn. paye ‘betaling’ (1300), Vnnl. paye, … [Lees meer...] overAddenda EWN: paaien