Door Henk Wolf
Een schort is in het Fries een skelk en een theedoek wordt door een deel van de Friestaligen skûlk (uitspraak ‘skoelk’) genoemd. Beide woorden zijn ontstaan uit samenstellingen van twee woorden:
- skelk < skerteldoek < skerte (‘schoot’) + -el- (tussenklanken) + doek
- skûlk < skûteldoek < skûtel (‘schotel’) + doek
De woorden zijn heel sterk ineengeschrompeld: van doek is alleen de laatste -k overgebleven.
Zulke sterke ineenschrompelingen komen in taal vaak voor, maar dan doorgaans als sprekers niet meer in de gaten hebben hoe een woord in elkaar zit. Zo heeft tegenwoordig niemand meer in de gaten dat ver- in bijvoorbeeld verkondigen is ontstaan uit het woord voor. Bij een doorzichtige samenstelling uit skerte/skûtel + doek herinnert het bestaan van het woord doek kinderen er ook bij een slordige uitspraak voortdurend aan dat ze met een samenstelling te maken hebben.
Klinkerreductie
Er moet dus een concurrerend mechanisme geweest zijn dat zo sterk was dat Friestalige kinderen ergens in de geschiedenis van de taal vergeten zijn dat skelk en skûlk samengestelde woorden zijn. Dat mechanisme kan weleens zijn dat het Fries in samenstellingen klinkers vaker en sterker reduceert dan het Nederlands.
De term klinkerreductie houdt in dat een klinker onduidelijker wordt uitgesproken. Er zijn verschillende vormen van klinkerreductie. Je kunt de klinker bijvoorbeeld nog wel voluit onthouden, maar hem desondanks af en toe wat onduidelijk uitspreken, bijvoorbeeld in een onbeklemtoonde lettergreep. Je hebt daarnaast ook historische klinkerreductie: de sprekers zijn de oorspronkelijke uitspraak dan vergeten en onthouden alleen de uitspraak met de gereduceerde klinker erin.
De gereduceerde klinker kan ook verschillende vormen aannemen. In het Nederlands is dat doorgaans een uh-achtig klankje, maar in sommige regionale vormen van het Nederlands (zoals in Groningen) komt een oh-achtige reductieklinker voor en in het Duits kan uit de r-klank een ah-achtige klinker ontstaan: ‘stur’ klinkt bij veel Duitstaligen ongeveer als ‘sjtoe-ah’. Ook de contexten waarin klinkers gereduceerd worden, verschillen per taal.
Nederlands en Fries
In het Nederlands komt veel historische klinkerreductie voor in voor- en achtervoegsels. Verder is er actieve reductie van onbeklemtoonde klinkers in stukjes woord waaraan de sprekers geen betekenis kunnen toekennen, zoals wanneer kanarie als kenarie wordt uitgesproken. Reductie van de klinkers in het onbeklemtoonde ‘woord’ van een samenstelling is veel minder gebruikelijk.
In het Fries is dat wat minder ongewoon. Dat merkte ik als kind al op, doordat Nederlandstaligen kunstmest uitspraken alsof ze eerst kunst en daarna mest zeiden, terwijl Friestaligen keunstmest zeiden met een gereduceerde klinker in mest. Ik heb een paar maanden geleden nog eens in m’n omgeving rondgevraagd wat mensen in het Nederlands en Fries voor ‘kunstmest’ zeiden en een deel van de Friestaligen gebruikt in dat woord ook nu nog die gereduceerde uitspraak van mest.
Toen ik erop ging letten, merkte ik dat die reductie in samenstellingen in het Fries vaker voorkomt. Zo kwam ik in oude dialectopnamen van het Meertens Instituut weinfol (‘wagenlading’, uit wein (‘wagen’) en fol (‘vol’) een paar keer tegen met een sterk gereduceerde uitspraak van de laatste klinker. In manlju en froulju (‘mannen’ en ‘vrouwen’, letterlijk ‘man-lui’ en ‘vrouw-lui’) is de laatste klinker ook gereduceerd. En de zondagsschool werd vroeger in het Fries sondachskoalle (‘sondeg-skwalle’) genoemd. Wat ik niet weet, is of deze reductie in samenstellingen in het Fries nu nog actief wordt toegepast. Ik vermoed dat ze minder uitgesproken is geworden, maar dat er nog wel resten van bestaan. Althans, als ik badhanddoek op z’n Nederlands zou uitspreken, zou ik ‘bat-han-doek’ zeggen (met een bijklemtoon op doek), maar met een Friese uitspraak zou ik er ‘bad-n-doek’ van maken (neigend naar een dactylus).
Het verdwijnen van de klinker
Reductie van klinkers kan in het Fries ook veel verder gaan dan in het Nederlands. In het Fries is het, anders dan in het Nederlands, vrij gewoon dat de klinker volledig verdwijnt. Dat kan, doordat het taalgevoel van Friestaligen lettergrepen zonder klinkers toestaat. Er kan daardoor na reductie een lettergreep ontstaan die helemaal uit medeklinkers bestaat. Het Friese woord voor ‘lepel’ wordt bijvoorbeeld als ‘le-pl’ uitgesproken. Nederlandstaligen die niet uit de noordelijke provincies komen, hebben doorgaans in elke lettergreep een hoorbare klinker nodig.
Twee opvallende verschillen dus:
1. het Fries stond in het verleden vaker reductie van betekenisdragende delen van samenstellingen toe dan het Nederlands.
2. klinkers kunnen in het Fries volledig verdwijnen, in het Nederlands niet.
Die leiden ertoe dat sprekers skerteldoek en skûteldoek makkelijk konden reduceren tot sketldk en skûtldk, vormen die voor een taalverwervend kind zo weinig doorzichtig zijn dan het er niet aan wordt herinnerd dat het woord doek in die woorden zit, waardoor de woorden in hun gereduceerde vorm worden onthouden en de klinkerreductie historisch wordt. Dat de vormen skelk en skûlk op elkaar lijken, kan dan ook nog weleens meespelen: twee lappen stof voor keukengebruik die ongeveer hetzelfde heten, dat onthoudt makkelijk.
DirkJan zegt
Er verschenen gisteren diverse loftuitingen voor dit artikel op Twitter en toen dacht ik, Ik heb wel een paar vragen, maar laat ik daar een dagje mee wachten.
Henk beschrijft de verschillen van klinkerreductie tussen het Fries en het Nederlands en schrijft die toe aan een verschillend taalgevoel.Dat wierp bij mij direct een paar – vind ik – legitieme en logische vragen op, Hoe kan dit verschil in taalgevoel worden verklaard? Is een verschil in taalgevoel niet altijd een kenmerk van twee verschillende talen of dialecten? Het Fries en het Nederlands hebben toch ook onafhankelijk van elkaar een ontwikkeling doorgemaakt, net als het Deens of het Chinees, daar hebben ze toch ook een ander taalgevoel? En wat is dat eigenlijk ‘een taalgevoel’, een taalgevoel dat bepaalt waarom bijvoorbeeld het Fries anders klinkers reduceert dan het Nederlands? Enfin, Voltaire zei al, Beoordeel de mens op zijn vragen en niet op zijn antwoorden. 🙂
Henk Wolf reageert niet op mij, maar dat weerhoudt mij er niet van om deze vragen op deze zomeravond toch te stellen.
__
IM Maarten Biesheuvel, 81 jaar, een mooie leeftijd voor een man met zoveel inktzwarte sombere en opgewekte gekte en die vond dat God hem de gave van het schrijverschap en de krankzinnigheid had gegeven. Rust zacht.
Henk Wolf zegt
Verschillende taalkundigen zullen daar verschillende antwoorden op geven. In de taalkundige traditie waarin ik werk, is ’taalgevoel’ een behoorlijk concreet systeem van regels die we in onze jeugd onbewust afleiden uit het taalgebruik van de mensen om ons heen.
Die regels gebruiken we in de rest van ons leven, ook weer onbewust, als we spreken, luisteren, schrijven en lezen. Iemand die in Utrecht met het Nederlands als moedertaal opgroeit, zal doorgaans de regel oppikken dat ie lettergrepen alleen mag opbouwen uit een klinker met eventueel medeklinkers ervoor en/of erna, terwijl iemand die in Friesland met het Fries als moedertaal opgroeit, de regel oppikt dat ie naast lettergrepen met een klinker erin, ook lettergrepen mag bouwen die bestaan uit bepaalde klinkerachtige medeklinkers, met eventueel andere medeklinkers eromheen.
Een grote groep taalkundigen beschouwt het als z’n belangrijkste taak om te proberen te achterhalen welke onbewuste taalregels sprekers van één of meer specifieke taal hanteren. Daarnaast probeert een wat kleinere, maar ook nog aardig grote groep, om te achterhalen of die taalspecifieke taalregels ook af te leiden zijn uit algemenere, taaloverstijgende principes. Een simpel voorbeeld: Nederlandstaligen kunnen een lettergreep niet laten beginnen met trj-, Friestaligen wel. Dat is een taalspecifiek verschil. Maar beide volgordes zijn af te leiden uit een algemeen principe om de meest klinkerachtige medeklinkers het dichtst bij de klinker te zetten. De [j] lijkt het meest op een klinker, gevolgd door de [r], gevolgd door de [t].
DirkJan zegt
Bedankt voor je reactie, die had ik niet verwacht! Wat je er van vindt is me wel duidelijk en je
beschouwt het heel concreet, terwijl ik mijn vraag ook enigszins taalfilosofisch bedoelde. Het
verbaast met niets dat over wat ‘een taalgevoel’ is verschillend wordt gedacht. Het leidt bij
mij wel weer tot nieuwe vragen, maar die bewaar ik voor misschien een andere keer. Wellicht zijn
er nog andere taalkundigen die op deze warme zomeravond hier hun licht over willen laten
schijnen.
[ Moet ik toch nog ergens aan denken waarvan ik niet weet of het een relevant idee is over
taalgevoel. Ik ben opgegroeid in Den Haag en ik kende jongens uit goede, kakkineuze gezinnen die zo plat Haags als een dubbeltje spraken. Deden ze dit nu om zich te identificeren met de gewone jongens van de straat, met de rock-‘n-roll, zal ik maar zeggen, of deden ze het om zich van hun ouders en milieu af te zetten, te onderscheiden? Taalgevoel te versterking van de groep, of taalgevoel om je juist te onderscheiden, zoals ook de ontwikkeling van het Fries versus het
Nederlands? Zijn op deze twee pijlers niet alle talen (en dialecten!) en ons taalgevoel gebaseerd? Het is warm … ]