In de literatuur van de hoge middeleeuwen (ca. 1000-1250) liepen de fictieve en de echte wereld vaak door elkaar heen. Was er een specifieke bedoeling? Geloofden de lezers van die tijd, en zelfs de auteur zelf, dat het mogelijk is? Als voorbeeld van deze teksten noem ik twee werken die van belang zijn voor het Nederlandse taalgebied van de hoge middeleeuwen: Reis van Sint Brandaan en Der naturen bloeme.
In de middeleeuwen hadden de mensen zeer beperkte mogelijkheden voor onderwijs en reizen, zodat het voor hen gemakkelijk was te geloven in de wonderen van het exotische. Reisverhalen waren in die tijd dan ook een zeer populair genre en aan ware “wonderen” ontbrak het daarin vaak niet.
Reis van Sint Brandaan
Dit “reisverhaal” was geschreven in de tweede helft van de 12de eeuw. De Ierse abt Brandaan gelooft niet in goddelijke wonderen, die hij in een boek leest. Een engel verschijnt aan hem en beveelt hem de zeeën te bevaren om de wonderen met eigen ogen aan te schouwen. Volgens Léopold Peeters (1970) is dit reisverhaal bedoeld als waarschuwing aan de gelovigen van de 12de eeuw tegen het ongeloof en de twijfel, veroorzaakt door de grote veranderingen in zowel het religieuze als het intellectuele leven in die tijd.
Brandaan moest, net als Thomas, de twijfelaar, het bewijs van het bestaan van God met eigen ogen zien. Op zijn reis kwam hij vele wonderen tegen die de lezer van die tijd misschien als echte ervaringen zou hebben beschouwd, maar Clara Strijbosch beschrijft in haar artikel “Het boek van de natuur” een duidelijke symboliek in de ontmoetingen van de abt met fantastische situaties of wezens. Middeleeuwse teksten staan inderdaad vol symbolen die de lezer van vandaag niet kan ontcijferen, maar die in die tijd duidelijk leesbaar waren. Denk bijvoorbeeld aan de symboliek van de kleuren in de legenden – rood is de kleur van het geofferde bloed van Christus en de martelaren, de kleur van berouw; blauw betekent trouw, de kleur van de mantel van de Maagd Maria. Symboliek van planten, mineralen of dieren kwam ook veel voor.
Strijbosch vindt een soortgelijke leesbare symboliek in Reis van Sint Brandaan. Als een van de vele van haar voorbeelden heb ik Brandaans ontmoeting met de reus gekozen. De dode reus symboliseert de heidenen, veroordeeld tot een bestaan in dood en duisternis omdat hij Christus niet kent. Brandaan stelt voor hem te doen herrijzen en te dopen, zodat de reus uit de hel kan worden bevrijd en in de hemel kan komen. Dit verhaal laat de lezers zien dat redding mogelijk is. Maar de reus weigert zich te laten dopen, want als hij in het christelijke leven tot zonde zou vervallen, zou zijn straf in de hel voor een christen groter zijn dan voor een heiden. Zoals Strijbosch uitlegt, is dit een herinnering aan de bevoorrechte status waar christenen zich bewust van moeten zijn.
Der naturen bloeme
Een ander gekozen werk is een tekst van Jacob van Maerlant: Der naturen bloeme (ca. 1270). Net als in Reis van Sint Brandaan, ligt de nadruk hier op de christelijke moraal door middel van symboliek en het boek werkt ook met het mengen van fantasie en werkelijkheid. Een adelaar en een feniks, bijvoorbeeld, worden naast elkaar genoemd als even echte wezens. Ze worden op dezelfde “realistische” manier beschreven – hun uiterlijk, gedrag, karakteristieke kenmerken.
Dus, geloofde men in de 13e eeuw in het bestaan van bovennatuurlijke dieren? Volgens Pamela Gravestock (1999) moeten we bedenken dat voor de mensen die in die tijd in West-Europa leefden, het bestaan van een leeuw even waarschijnlijk was als het bestaan van een zeemeermin. Zelfs fantasiedieren worden verondersteld te zijn ontstaan uit werkelijke waarnemingen, maar door misverstanden of verkeerde interpretaties, hetzij in vertalingen, hetzij in afschriften. Aan de andere kant, zegt Gravestock, zou het oneerlijk zijn om de invloed van de menselijke verbeelding te ontkennen.
Wat de auteur Jacob van Maerlant zelf betreft: op een paar punten in het boek geeft hij te kennen het niet eens te zijn met de geloofwaardigheid van de wezens. In de passage over de Oncentaurus bijvoorbeeld, een schepsel met een menselijk lichaam en een ezelshoofd, dat het resultaat zou zijn van een kruising tussen een mens en een ezel, voegt de auteur toe: “Daar is veel tegen in te brengen” en citeert Hiëronymus – volgens hem was dit dier een waanvoorstelling van de duivel, d.w.z. een fata morgana (Offermans 1994: 154).
Cyrille Offermans voegt hieraan toe dat in de middeleeuwen de druk op de werkelijkheid niet zo groot was, de wereld van de wonderen kon zonder problemen naast de echte wereld bestaan. Een andere reden voor de aanvaarding van fantastische dieren als echt is dat vele van hen in de Bijbel voorkomen, daar een morele symbolische betekenis hebben – en men zou niet tegen een dergelijke autoriteit kunnen ingaan. Volgens deze theorie, betoogt Gravestock, geloofden de middeleeuwers niet in fantasiewezens.
Bovendien rijst de vraag: is de vraag naar het bestaan van deze wezens van belang voor de morele waarde die zij in het werk geacht werden te symboliseren? Zoals de wezens vroeger in bestiaria werden gekarakteriseerd, zo verschenen zij in sprookjes en verhalen die amusement maar ook onderricht verschaften. Wezens met hun eigenschappen werden ook gebruikt in de architectuur en de kunst om boodschappen over te brengen, zonden en deugden te symboliseren. Hoewel niet alle lagen van de bevolking konden lezen, was de symboliek van de dieren dankzij volksverhalen bij iedereen bekend.
Dus wat is het antwoord?
Het blijkt dat de openingsvraag “Geloofden de mensen in de middeleeuwen in het bestaan van fantastische dieren en wonderen?” op verschillende manieren kan worden beantwoord. Maar belangrijker is wat deze fantastische wezens en ontmoetingen met hen moesten overbrengen: ze waren bedoeld om zonden en straffen te symboliseren, om te laten zien wat goed en fout is, om de christelijke moraal te benadrukken. Om mensen eraan te herinneren waartoe de almachtige God in staat is en wat Hij ons predikt. In de hoge middeleeuwen was het voor de kerk immers belangrijk om de mensen te bevestigen in hun geloof.
Tereza Majdanicsová studeert Nederlands aan de Universiteit van Olomouc in Tsjechië.
Literatuur
Everaerts, Caroline. Dierenopvattingen en – voorstellingen in de stand der kennis in de 13de eeuw. Leuven: KU Leuven (licentiaatsscriptie) 2004.
Offermans, Cyriel. “Het boek van de natuur. Over Der Naturen Bloeme van Jacob van Maerlant.” Raster 1994, nr.65-68: 150-157.
Peeters, Léopold. “Brandanprobleme”. Leuvense Bijdragen 59 (1970), p. 3-27.
Strijbosch, Clara. “Een reis naar inzicht. De Reis van Sint Brandaan tegen de achtergrond van twaalde-eeuwse theologische opvattingen over zonde en genade.” De Nieuwe Taalgids 81 (1988) 526-534.
Der naturen bloeme: Jacob van Maerlant, ca. 1270, Vlaanderen. Literatuurgeschiedenis [online]. [cit. 2022-01-19].
Reis van Sint Brandaan: auteur onbekend, ca. 1150, Rijnland (Duitsland). Literatuurgeschiedenis [online]. [cit. 2022-01-19].
isabellederyckel zegt
Brandaan gelooft niet in de wonderen, die hij in een boek leest. // ? Ik heb niet veel aan de films die ik op Netflix kijk.