De komende tijd zal dichter Evi Aarens voor Jong Neerlandistiek recensies recenseren. Met welke argumenten komt een criticus tot een oordeel? Hoe nauwkeurig en consistent zijn recensenten in hun literaire kritieken? Recensiedokter Aarens diagnosticeert vandaag Maria Barnas’ bespreking van Astrid Lampes poëziebundel Tulpenwodka.
Sinds de zomer van 2016 probeer ik zoveel mogelijk recente, Nederlandstalige poëzie te lezen. Er verschijnt te veel om alles bij te houden, maar ik kom een flink eind. Ik heb een inhaalslag te maken, en dus lees ik ook de eerdere bundels van dichters die mij bevallen. Daarnaast, en hier heb ik net zoveel plezier in, ben ik een gretige consument van poëziekritiek: de recensies in de kranten, tijdschriften en op literaire websites, maar ook de langere essays in tijdschriften of in boekvorm. Naast een handvol favoriete dichters heeft dat ook een klein aantal door mij gewaardeerde recensenten opgeleverd. Dit zijn niet per se critici met wie ik het altijd eens ben. Wel zijn het analisten die mij helpen het werk te duiden op een manier die ik als beginnende lezer niet had kunnen evenaren. Dat is verrijkend, soms verwarrend, en altijd een belevenis. Tijdens het lezen voel ik regelmatig dat die recensenten met me meekijken. Ik denk dan: wat zou Piet Gerbrandy hiervan vinden? Of Alfred Schaffer?
Schroothoop
Een van die recensenten is voor mij ook Maria Barnas, wier poëziekritieken in NRC Handelsblad verschijnen. Het opvallende is dat ik het regelmatig eens ben met haar eindoordeel, met de ballendistributie zogezegd, maar vaak om een andere reden. Dit geldt ook voor haar recente bespreking van Astrid Lampes poëziebundel Tulpenwodka (Querido, 2021), verschenen in NRC Boeken op vrijdag 7 januari 2022.
Als ik aan Maria Barnas denk, dan denk ik vaak ook even aan Lucebert. Dat zit zo: toen Lucebert mij een tijdje geleden iets te heilig begon te worden en het tijd werd om, zoals dat tegenwoordig heet, tegenmacht te organiseren, was ik dankbaar dat ik een kritisch essay van Maria Barnas tegenkwam. Barnas schreef haar stuk naar aanleiding van de idolate inleiding van Ilja Leonard Pfeijffer (ook hier te lezen) in een bloemlezing van Luceberts werk. Het essay stelde mij in staat mijn gedachten over Lucebert te toetsen aan de opvattingen van Maria Barnas, die haar standpunt weer toetste aan die van Pfeijffer. Noem het een debat, een dialoog – deze voortdurende uitwisselingen van duiding en analyse zijn erg waardevol. Voor een vitale literaire cultuur zijn ze ook broodnodig. Cultuur is tenslotte het proces van vormen, kneden en slijpen van ideeën. Zonder frictie, spanning, tegenspraak – noem het: polemiek – zal dat niet gaan.
In het kort komt het erop neer dat Barnas waardering kan opbrengen voor een aantal van Luceberts gedichten, zoals je onverwachte schoonheid kunt vinden op een schoothoop. Maar haar eindoordeel is negatief. Te vaak is zijn werk ‘een bombastisch sprookje’. De volgende zin vat Barnas’ kritiek goed samen: ‘Ik zie zijn wens om chaos te tonen en te veroorzaken, méér dan dat hij me met chaos confronteert. Zijn schroothoop is me te veel een bedachte hoop schroot.’ Over haar eigen poëzieopvatting voegt ze toe: ‘Er is alles in de wereld. Maar soms is er te veel. Ik moet daar iets tegenoverstellen. Ik heb geen behoefte de werkelijkheid te spiegelen.’
Ik rakel deze oude discussie op omdat Barnas’ Lucebertopvatting, die ook als poëtica gelezen kan worden, als echo terugkomt in veel van haar recensies, onder andere in haar bespreking van Astrid Lampes Tulpenwodka. Barnas is vaak opzoek naar het wát van een bundel. Wat stelt een dichter eigenlijk tegenover de dagelijkse werkelijkheid? Wordt er iets doorbroken? Bloeit er iets nieuws op? Dat zijn de vragen die Barnas al recenserend stelt. Soms levert dat een erg eenzijdige bespreking op.
Tulpenwodka
Voor iemand die in interviews met afkeer kan spreken over het romantische ideaal van artistieke authenticiteit en originaliteit, is Astrid Lampe een verbazingwekkend authentiek en origineel dichter. Tulpenwodka is haar tiende bundel. Ik las eerder haar debuut Rib (1997) en de bundels De memen van Lara (2002) en Park Slope (2008). Haar werk kenmerkt zich door citatie, constructie, enscenering, door knippen en plakken. Korte scènes en zinsfragmenten rijgt ze ogenschijnlijk losjes aaneen. Haar gedichten zien er vaak opvallend eclectisch uit. Met name in Park Slope heeft de opmaak vaak meer weg van een muziekpartituur dan van een traditioneel gedicht.
Tulpenwodka ziet er in eerste instantie uit als een bundel gewone gedichten, maar schijn bedriegt. Ook deze poëzie is niet door een liefkozende muze ingefluisterd. Opnieuw staat de kunstmatige constructie centraal. Maria Barnas stelt onomwonden dat deze bundel gaat over de pandemie en de lockdown. Lampe ‘beschrijft wat een lockdown aanricht op menselijk niveau – in en om het huis en in het hoofd.’ Zij illustreert dit thema aan de hand van een aantal fragmenten. Ook de achterflaptekst wijst in die richting.
Dit is een veel te beperkte lezing. Barnas is te gemakkelijk gevallen voor het marketingframe van de achterflapschrijver. Tulpenwodka reduceren tot pandemiepoëzie doet deze gedichten geen recht.
Ik lees Lampes bundel als een veelstemmig requiem over onze moeizame relatie met gaia, de aarde, de eigenlijke ‘opgedrongen’ muze van deze gedichten. De planetaire, maatschappelijke, relationele en culturele crises die wij doormaken, en waarvan de pandemie slechts één waarneembaar symptoom is, wordt in deze gedichten met, inderdaad, ‘spetterende en opspattende regels’ bezongen. De ‘ik’ in deze bundel is niet de onzekere mens die lijdt onder de pandemie. Het is de zuchtende gaia die lijdt. Niet de mens wordt bedoeld met ‘de ik een teer vaasje’, maar onze planeet. De mens probeert de wereld leefbaar te houden door façades op te trekken, maar dat is tevergeefs. Alleen in de privékliniek is het nog lente, als onze lach met plastisch chirurgische precisie wordt aangebracht. Wij bouwen een nest van zwerfvuil. Zo struikelt onze beschaving de toekomst in.
De lockdown in deze bundel is niet de huis-, tuin- en keukenlockdown van de afgelopen tijd, maar een verwoording voor hoe wij onze eigen leefwereld onleefbaar maken. Corona komt opvallend vaak ter sprake omdat dit is hoe Lampe te werk gaat: frasen en beelden uit de actualiteit worden ingezet om gedichten te boetseren. Twintig jaar geleden was dat de fictieve Lara Croft uit Tomb Raider, nu zijn het de al even onwerkelijke dooddoeners van Mark Rutte: ‘intelligent uit de lockdown.’ Maar Lampes werk is meer dan een willekeurig samenraapsel van fragmenten. De eenheid die zij kneedt is groter dan de optelsom van losse ingrediënten. Een regel als ‘de escaperoom is vanwege corona gesloten’ betekent bij Lampe veel meer dan dat de escaperoom vanwege corona is gesloten. Wat dat ‘meer’ precies behelst is moeilijk te beschrijven. Misschien is het ‘de kosmische uitruil van feit en fictie’ die in deze gedichten resoneert en ‘mijn landhonger stilt’. Het is het poëtische in haar poëzie.
Leesbril
Vorig jaar las ik de antropologische klassieker Purity and Danger (1966) van Mary Douglas. Deze studie gaat onder andere over kijken en observeren. Door welke vooroordelen worden onze interpretaties van de werkelijkheden gestuurd? Hoe bepalen wij wat we zien? Dat doen wij, zegt Douglas, door met een zelfverkozen lens naar de wereld te kijken. Die lens stuurt onze blik en helpt ons te vinden wat wij verwachten of hópen te vinden.
Wie met een Corona-bril op Tulpenwodka gaat lezen, krijgt een bundel met de pandemie als hoofdthema. Als de achterflapschrijver een ander frame had gekozen, bijvoorbeeld dat van de klimaatcrisis en de rijzende zeespiegel, had Barnas de bundel dan ook anders geduid? Dat ligt wel voor de hand. Al in het eerste gedicht met de titel ‘De kolenmijn nu waterberging’ is er al sprake van een teveel aan water: van een lek waterbed, een gejonaste walvis, een oceaan van levende waterpixels, en een met de stroom meegegeven biezenmandje. De dreiging van Egyptische rampspoed (denk aan het mandje van Mozes) en andere Bijbelse ellende (Jona, de walvis) sluimeren in de diepte mee.
Je kunt ook een gender- en identiteitsbril opzetten, en getroffen worden door regels als ‘de toxische mannelijkheid / de giftige vrouwelijkheid’ en ‘wie weet is het souffleurshok geschikt / om van geslacht te veranderen’ en ‘de woke waakhond blijft nog even / aangelijnd’. Zet je liever de bril op van de kapitalismekritiek? Richt je in je recensie dan op de versregels over de schaarse olie- en kobaltvoorraden, laat je lezer glimlachen om een regel als ‘ddos-aanvallen van snelle suikers’ en citeer een strofe als:
tussen de bergen weggeefkleding
vind je een jas die je mag uitwonen met
het prijskaartje er nog in
Wie de term ‘tulpenwodka’ googelt en met de opgedane kennis de bundel opnieuw leest, ziet deze gedichten met weer andere ogen. Zet al die brillen maar eens op. Elke keer is Tulpenwodka een net iets andere bundel, steeds gaat er wat anders viraal. Dit maakt Lampes poëzie tot een heerlijk onvoorspelbaar avontuur. Haar gedichten zijn composities waar je steeds opnieuw naar wilt luisteren zonder te weten te komen wat het precies betekent. Het oor moet ontvankelijker zijn dan het brein – voor Lampe lijkt dat me de beste leeshouding.
Apocalyps
Deze bundel overtuigt niet omdat het over corona en de lockdown gaat. De inhoud bepaalt bij goede poëzie zelden de kwaliteit van de leeservaring. Met een onbeholpen stijl of een verkeerd gekozen vorm was het een draak van een bundel geworden. De apocalyptische dreiging die uit de verzen barst komt volgens mij door de keuze voor een vorm die Barnas in haar Lucebertkritiek nog afkeurde: het aaneen smeren van beelden en klanken, de woordovervloed, het urgente temperament, de suggestie van intertekstualiteit, de knotsgekke verbanden.
Door deze vormkeuzes gebeurt er veel meer dan het spiegelen van de werkelijkheid, om Barnas’ Lucebertessay opnieuw te citeren. Als er al gespiegeld wordt, dan is het met vervormde spiegels die ons verrassen, laten lachen en schrikken of ons met schaamte vervullen. Het levert poëzie op die iets nieuws laat zien, en Barnas weet dat te waarderen. Het maakt haar bespreking van Tulpenwodka consistent met de poëtica die ze jaren geleden publiceerde.
‘Rutte zou er goed aan doen bij een volgende persconferentie Astrid Lampe aan het woord te laten,’ schrijft Barnas in haar slotparagraaf. ‘Dan zouden de mensen die thuis zitten te kijken zich wel eens serieus genomen kunnen voelen, al was het maar door te erkennen dat er soms niets te begrijpen valt.’ Met die suggestie ben ik het volmondig eens. Ik zie Astrid Lampe al staan, daar in het Haagse Nieuwspoort, met gebarentolk Irma Sluis vlak naast haar.
‘Beste mensen.’ Ze schraapt haar keel en begint:
het licht rozevingert
de maagd op het asfalt
speelt ze kiekeboe met haar jezustronie
het nieuwe luchtje van de hoofdrolspeler
zweeft ons aan
haar slaat het op de keel metoo
ze puntert haar kont
ze puntert haar kont de
trump tower verheft zich een cruiseschip
ramt de publieke tribune we hebben ons huiswerk
weer niet gedaan
Laat een reactie achter