Al sinds ik goed en wel kan lezen, ben ik gefascineerd door het werk van Piet Gerbrandy. En omdat ik zelf mocht bepalen waar ik over wilde schrijven, maak ik van de gelegenheid gebruik om eens schaamteloos uit te weiden over waarom ik Piet Gerbrandy zo’n goede dichter vind.
Mijn ouders waren in het bezit van Nors en zonder haten (1999). Dit kleine werkje van grote statuur lag ongelezen stof te vangen in een mand met boeken en oude schoolkranten onder de salontafel in de woonkamer van mijn ouders. Ik heb het als kleine jongen ooit eens in een balorige bui van mateloze verveling opengeslagen en las toen dit:
Wij zitten, lul ter hand, op rug
van wijzen danig om ons heen
te denken.Zo vinden wij de boomgrens
goed geregeld en waarderen
wij ontbreking van de dood.Dat er de vrouw bestaat
met rondingen van zachtst
graniet, geen koude hoekenvan een zeer kristal, geen
snijdend erts, maar magma
zonder weerga, zint.Ook dat zij vaak wel weet
waarom iets is.
Ik was meteen verkocht. Poëzie was toch saai? Althans, dat dacht ik op die leeftijd. Maar dat was dit gedicht niet. Ik was een puber en moest lachen om de eerste zin. De boomgrens deed onbewust denken aan een tafereel uit Genesis. En die mysterieuze vrouw leek wel een muze en een leidende figuur. Een sirene die de lezer op de klippen doet lopen? Ik moet altijd denken aan de vrouw uit Shelter from the storm van Bob Dylan – mijn andere held – als ik dit gedicht lees. Het album waar dat nummer op staat, Blood on the tracks (1975), is een dichtbundel an sich. Het couplet waaraan ik altijd moet denken, luidt als volgt:
Suddenly I turned around and she was standin’ there
With silver bracelets on her wrists and flowers in her hair
She walked up to me so gracefully and took my crown of thorns
Come in, she said, I’ll give ya shelter from the storm
Ja, bovenstaand gedicht vind ik nog steeds weergaloos, en ook deze songtekst is ‘zonder weerga’. Alle groten spreken hun eigen taal en ook Gerbrandy heeft een volstrekt uniek idioom. Probeer het maar eens na te doen. Dat lukt je niet. Net als Dylan, Reve en Verhulst heeft hij een onmiskenbaar eigen taalgebruik. Er staan zo veel wezenlijke regels in Gerbrandy’s oeuvre. In zijn debuut, Weloverwogen en onopgemerkt (1996) – met net als Nors en zonder haten een prachtige schijnbare tegenstelling als titel – dicht hij ‘Goedgehumeurd lulkoek vertrappend/ honderd willen worden’. Piet Gerbrandy dicht vaak ruwe regels, soms morbide, een andere keer dicht hij regels waarin de spreker ‘goed te pas’ is.
Het zijn gedichten zonder opsmuk, met soms viezige seksscènes die ook wel weer quasi-hoffelijk worden door de archaïsche woordkeus. ‘Hoe gretig de beet was/ in romige stolpen van klier’. Het is wel vaker onduidelijk in wiens dijen de dichter hapt: ‘In dijen hapt men, haring/ en genever slokt men gretig/ in zich op.’ Lees deze regel ook eens: ‘Wie deelt in deze eeuw nog/ twijfelaar en dons van koude/ eenden?’ Bijna lieflijk! Eten en seks, de krachten der evolutie, gaan in dit oeuvre hand in hand, al is het bed, een ‘strak opgemaakte kuil’, ook vaak genoeg een graf in deze gedichten. Ik moet meteen (weer) aan Reve denken: de liefde houdt de dood in stand. En zo is het. Gerbrandy weet dat mooi uit te beelden.
Voor een oeuvre dat zo doordrenkt is van de dood, barst deze poëzie van het leven. Fietsen, seks, zwemmen, zuipen, katers, de natuur – de gedichten staan er bol van: ‘Lauw pils dat in de/ slokdarm stokt, stottert-// geen teug meer of snacks kleuren/ de grijze canapé’. Dit zijn reviaanse registerwisselingen. Plat en plechtig gaan hand in hand. Zie ook de tegenstelling tussen kleuren en ‘grijze’ en niet te vergeten de alliteraties. Zelfs de katers klinken aanlokkelijk: ‘Roept nadorst uw strothoofd/ uit coma, schaft stof/ tot gepeinzen de haan’ of ‘Klopt ranzig uw bronst op/ het ritme van bonkende slapen?// Bijt in uw molligste kussen’. Zo kan ik uren doorgaan, maar dat zal ik niet doen.
Misschien ben ik de lezer een titelverklaring schuldig aan het eind van deze overdreven, enigszins onsamenhangende adoratie. Aan het eind van zijn verzamelde werken – Voegwoorden (2015) – heeft Piet Gerbrandy een nawoord opgenomen, een soort lijkrede op zichzelf: ‘De futiele existentie van Piet Gerbrandy’. En inderdaad, de verzamelde werken van menig dode dichter sieren mijn poëzieplanken. Gelukkig heeft Gerbrandy vrolijk doorgedicht sinds de verzamelende werken. Zijn jongste werk heet Ontbinding. Ik zit er niet over in.
Gerrit Brand zegt
Wat een mooi geschreven recensie/beschouwing. Je krijgt zin om het werk van Gerbrandy te (her)lezen.