Als een boek goed geschreven is, kan het je meenemen op een soort imaginaire reis. De mooiste vind ik die waarbij de tekst de magische gebeurtenissen voor je optilt en het voor even lijkt alsof de wereld om je heen te begrijpen is. Ofwel omdat het een nieuwe filosofische theorie blootlegt, ofwel omdat het de wereld zo beschrijft dat je het op een andere manier kunt bekijken. Door de dichter Remco Ekkers zie ik nu bijvoorbeeld telkens wanneer de merel in de tuin van mijn ouders een besje eet ook iemand voor me die een sinaasappel met schil en al door zijn keel laat glijden. Door de film An van de Japanse regisseur Naomi Kawase – die ik afgelopen donderdag zag – leek het vanochtend tijdens mijn hardlooprondje alsof de wilde klaprozen aanmoedigend naar me zwaaiden net zoals de takken van de kersenbomen in de wind naar de oude Tokue zwaaiden tijdens haar wandelingen door Tokio.
In Visjes volgen we Joost Oomen die een échte reis heeft gemaakt en veel wonderlijke dingen meemaakt. De auteur, die naar eigen zeggen de wereld wat vrolijker wil maken, besluit zich door middel van poëzie inzetten voor de gemeenschap en gaat daarom op het Italiaanse eiland Salina vissen vangen met behulp van poëzie. Daar werd hij tijdens de vorige coronazomer uitgenodigd om samen met de fotografen Mirka Farabegoli en José Witteveen in de kunstenaarsresidentie te verblijven. In een tijd en land die sterk door de coronapandemie zijn getekend (bij aankomst moeten ze bijvoorbeeld nog verplicht in quarantaine), ontdekt dit drietal het eiland terwijl ze wachten op de visvergunning die Joost nog van de burgemeester moet ontvangen.
Zelf heb ik het eigenlijk niet zo op vissen. Niet als levende wezens (ze glibberen overal tussendoor), niet in de eetbare variant (al niet in de laatste plaats omdat ik helemaal geen dieren eet) en niet als activiteit. Dat laatste heb ik wel ooit in de tuin met mijn opa geprobeerd. Echt een succes werd dit niet; toen ik de vis met veel moed uiteindelijk van de hengel afhaalde, glipte het uit mijn handen en stierf het tussen de treden van de houten vlonder. Met een enorm schuldgevoel heb ik de hele middag nog op die traptreden aan de waterkant gezeten om sorry te zeggen tegen de inmiddels best wel stinkende vis en de andere vissen die hem nu vast moesten missen. Na die middag heb ik nooit meer een hengel aangeraakt en ben ik zo ver mogelijk van de vis in algemene zin weggebleven.
Toch wilde ik Visjes graag lezen. Joost vist namelijk niet op een normale manier, maar met een gedicht en de vissen worden door dit poëtische lokaas dan wel verleid in de haak te happen maar ze worden – bij wijze van disclaimer – wel even gewaarschuwd dat er gevaarlijk glimmend ‘zilver’ in het spel is. Vaak kan ik goed meegaan in het absurdistische, maar op sommige punten doet de literaire non-fictie in Visjes wat naïef of kinderlijk aan; ik paste zelf denk ik meer dan twee keer in de lengte van de hengel toen ik mijn verontschuldigingen aan het vissenvolk maakte. In het proza herken je daarbij het ritmische taalgevoel, maar van de dichter Joost Oomen had ik wel iets meer verwacht dan een gedicht dat voor een groot deel bestaat uit de regels ‘ik ben een heel klein kurkje’. Van het slotgedicht ‘Goedemorgen Visjes’ dat refereert aan de vissenkompoëzie van Van Ostaijen en waarmee hij uiteindelijk een echte poging waagt te gaan vissen ben ik ook geen enorme fan.
Daartegenover staat dat de fantasierijke en vrolijke binnenwereld van Oomen aanstekelijk werkt en goed past bij het warme zomervakantiegevoel dat van de bladzijden afspringt. Nog veel meer dan over vissen gaat Visjes namelijk over een klein, ver eiland in de Middellandse Zee dat zonder toeristen zit en over de eigenzinnige bevolking van dat eiland die allesbehalve bij de pakken neer zit. Wanneer het boek uit is weet ik dat er een ongelooflijke hoeveelheid Mariabeelden op het eiland Salina staat, maar dat zij elkaar nooit zullen ontmoeten, dat Salina een jonge burgemeester heeft die aan hardlopen doet, en dat Heremietkreeften uit hun schulp kruipen wanneer je ze Remco Campert voorleest. Bovenal weet ik dat met een beetje fantasie de kleine, grote, zwarte, blinkende, gele en blauwe vissen in de hele oceaan van poëzie kunnen houden en dat wanneer je morgen aan een vis in de Noordzee vraagt of die het gedicht Goedemorgen visjes van Joost Oomen kent, het misschien wel ‘ja’ zegt.
Nynke de Haan doet de onderzoeksmaster Nederlandse Literatuur en Cultuur in Utrecht.
Laat een reactie achter