Interview met Letterenfondsmedewerker Marlies Hoff over haar weg van studie tot baan
Marlies Hoff (1968) werkt dit jaar 25 jaar bij het Nederlands Letterenfonds en is daar al meer dan twee decennia lang werkzaam als bibliothecaris en documentalist. Haar voornaamste taak is het beheren van de Vertalingendatabase (www.vertalingendatabase.nl), de online openbaar toegankelijke database van het Letterenfonds, waarin buitenlandse vertalingen van werken van Nederlandstalige auteurs verzameld staan. Het Nederlands Letterenfonds is het publieke fonds voor de Nederlandse en Friestalige literatuur en één van de zes door het Rijk gefinancierde cultuurfondsen. Het fonds wil bijdragen aan een belezen, intelligente en creatieve samenleving waarin de rol van de letteren, van schrijvers en vertalers, wordt erkend en gewaardeerd.
Marlies Hoff is ook actief op Instagram. Onder @dutchliteratureintranslation post ze de meest recente vertalingen van Nederlandstalige literatuur. Zij is van oorsprong neerlandicus: ze studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, waarvan ze in haar huidige functie volop gebruik maakt.
Ik koos voor Nederlands, omdat ik iets leuks wilde doen
‘In 1987, gelijk na de middelbare school, ben ik naar Amsterdam gegaan om Nederlandse taal- en letterkunde te studeren. Even heb ik er over gedacht om naar Utrecht te gaan om daar de studie Algemene Letteren te volgen, omdat ik het lastig vond een keuze te maken tussen kunst, cultuur en literatuur. Maar uiteindelijk koos ik voor Amsterdam en Nederlands, omdat ik iets wilde doen wat ik leuk vond en Nederlands was altijd een van mijn favoriete vakken op school geweest. Ik had nog geen idee wat ik later wilde worden, maar ik dacht wel dat ik met deze studie veel kanten op zou kunnen.’
De tijden nog vóór het Bolognaproces
Marlies ging studeren in het jaar dat Amsterdam zich Culturele Hoofdstad van Europa mocht noemen. ‘Volgens mij begonnen er in mijn jaar zo’n 120 studenten aan deze studie bij de UvA. We waren in 4 groepen verdeeld, veelal naar leeftijd, en mijn groep bestond uit 33 personen.’ Marlies studeerde nog vóór het invoeren van het Bolognaproces. In de praktijk betekende dat studenten in het eerste jaar een aantal verplichte basisvakken (de propedeuse) moesten halen om door te mogen gaan. In het daaropvolgende jaar had ze ook nog verplichte vakken, maar daarbij kon ze zich gaan specialiseren in historische of moderne letterkunde, taalbeheersing of taalkunde. ‘Ik vond zowel historische als moderne letterkunde erg interessant. Daarom heb ik als specialisatie een combinatie hiervan gekozen.’
Veelzijdig curriculum
‘De studietijd was de beste tijd van mijn leven. Ik vond de studie zo leuk en het collegeaanbod was zo divers dat ik merkte dat ik er zo lang mogelijk van wilde profiteren. In principe kon je de studie in vier jaar afmaken, maar je mocht er zes jaar over doen en dat heb ik bewust gedaan. Nadat ik de verplichte punten voor taalkunde en taalbeheersing heb gehaald, heb ik me voor heel veel verschillende werkgroepen ingeschreven. Colleges over de tijd van de Verlichting en satirische tijdschriften, maar ook over Indische Letteren, oude scheepsjournalen, literatuur en verfilming, poëzie, intertekstualiteit, het schrijven van recensies, enzovoort. Mijn hart heeft ook altijd bij kinder- en jeugdliteratuur gelegen, maar daar kon ik destijds slechts één college over volgen, namelijk “Bekroonde kinderboeken”.’ Naast vakken bij Nederlands volgde ze colleges bij Culturele Studies (museumvariant). In 1992 zocht hoogleraar historische letterkunde Marijke Spies studenten voor een stage bij het Amsterdam Historisch Museum (tegenwoordig: Amsterdam Museum). ‘Daar meldde ik me voor aan. Mijn taak bestond uit het aanleveren van literaire historische teksten over ouder worden voor de tentoonstelling Tijd van leven. Ouder worden in Nederland vroeger en nu, die van maart t/m augustus 1993 in het museum te zien was.’
Scriptie over de beroemdste Nederlandse actrice eind 18e eeuw-begin 19e eeuw
Marlies kreeg haar afstudeerscriptieonderwerp via een vriendin aangedragen, die voor haar scriptie onderzoek deed naar de kunstschilder, illustrator en tekenaar, Jakob Smies (1764-1811). Deze studiegenote was een spotprent van Smies tegengekomen, waarop de actrice Johanna Cornelia Ziesenis-Wattier (1762–1827) stond afgebeeld. ‘Ze vroeg me of deze actrice niet een interessant scriptieonderwerp voor mij zou kunnen zijn. Nadat ik toestemming voor het onderwerp kreeg, heb ik me helemaal vastgebeten in het leven van Johanna Wattier.’ Ze was de grootste actrice van haar tijd en volgens Napoleon zelfs de grootste van Europa. Ze werd alom bewonderd, in alle lagen van de bevolking. Wattier was heel belangrijk voor de Nederlandse letterkundigen in die tijd: ze was de muze van contemporaine toneelschrijvers en -dichters. Zij wisten dat de roem van een toneelschrijver valt of staat met de uitvoering van zijn stuk door de toneelspelers. Vandaar dat ze stukken schreven waarin voor hen de rol van Wattier al vaststond. In de Amsterdamse Stadsschouwburg hangen nu nog diverse schilderijen met haar beeltenis. De Zieseniskade bij het Leidseplein werd naar haar vernoemd.
‘De tijd die aan een afstudeerscriptie werd besteed, was afwisselend en flexibel. Sommigen hadden misschien maar drie maanden nodig, maar ik heb voor mijn onderzoek een heel jaar de tijd genomen, omdat het een onderzoekscriptie was waarvoor ik veel archieven, musea en bibliotheken moest bezoeken. Gelukkig had ik tijdens mijn studie een college paleografie en archivistiek gevolgd, waardoor het ontcijferen van oude handschriften geen problemen opleverde en ik al een beetje wegwijs in het zoeken in archieven was. In dat laatste studiejaar kocht ik mijn eerste computer, daarvoor had ik al mijn papers en miniscripties op een typemachine uitgewerkt. We hadden nog geen toegang tot het internet en konden ook geen foto’s maken met een mobiele telefoon, dus je schreef heel veel informatie over en liet kopieën maken als dat kon, zodat je de gegevens thuis uit kon werken.Ik vond het verbazingwekkend hoeveel materiaal je nog terug kon vinden over vroeger en hoopte elk bezoek weer nieuwe informatie te vinden. Dat maakte het zoeken in archieven voor mij heel spannend én verslavend om te doen.’
Ontrukking uit de vergetelheid
Nadat Marlies in 1993 was afgestudeerd, werd ze drie jaar later gebeld door André Hanou, haar scriptiebegeleider. Ze was tamelijk verbaasd toen hij voorstelde haar scriptie te publiceren bij zijn uitgeverij Astraea. ‘Hij gaf al de “Duivelshoekreeks” uit, maar wilde met de uitgave van mijn scriptie, die veel nieuw en uniek (beeld)materiaal bevatte, beginnen met een nieuwe reeks. En zo werd in 1996 mijn monografie over Wattier het eerste deel in de Paddemoesreeks. Achteraf ben ik wel blij dat ik deze publicatiekans heb gekregen. De laatste tijd denk ik er zelfs over na om weer verder te gaan met mijn onderzoek en er misschien ooit een podcast over te maken. Via Delpher en de DBNL is nog veel meer materiaal over haar te vinden.’
BoekieBoekie-meisje
‘Ik wilde na mijn studie óf in een archief gaan werken óf iets met kinder- en jeugdliteratuur doen. Er was niet veel passend aanbod op werkgebied, toen ik afstudeerde. In 1993 begon ik als vrijwilliger bij Boekieboekie van stichting Autoped te Rotterdam. Ik gaf kinderen rondleidingen door rondreizende tentoonstellingen rondom kinderboeken en deed als redactiemedewerker correctiewerk voor de Boekieboekie-krant. In de redactie zaten o.a. de nu bekende Nederlandse kinderboekenauteurs Bibi Dumon Tak en Edward van de Vendel. In die tijd deed ik ook correctiewerk voor uitgeverij Holland. Daarnaast heb ik in de jaren 1994-1996 als vrijwilliger bij het Gemeentearchief in Amsterdam meegewerkt met het doel ooit een plaats te kunnen bemachtigen op de Hogere Archiefschool.’ Na verschillende baantjes via uitzendbureaus gedaan te hebben kwam Marlies in 1997 uiteindelijk in een boekwinkel terecht waar ze een jaar lang de kinderboekenafdeling mocht runnen.
Verhaal bij de koffie
Ruim een jaar later, in 1998 werd ze aangenomen bij het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF), een fonds voor uitgevers en vertalers en een van de voorlopers van het Nederlands Letterenfonds. ‘Op het secretariaat had ik het meteen naar mijn zin. Elke ochtend hadden we daar met alle fondsmedewerkers een gezamenlijk koffieuurtje. Om de beurt had er iemand koffiezetdienst. Op die manier kwam ik snel te weten wat er allemaal op het werk speelde, waar iedereen mee bezig was en wat er allemaal georganiseerd werd. De leukste verhalen kwamen van medewerkers na een werkbezoek in het buitenland. Daarnaast kwam ik al snel met bekende schrijvers in contact.’
Baan als liefdewerk
De studie Nederlands betekende een voorsprong voor Marlies bij de baan in het fonds. ‘In mijn werk op het fonds vond ik veel raakvlakken met vakken en colleges die ik tijdens mijn studie uit interesse had gekozen. Zo werd ik anderhalf jaar na mijn aanstelling gevraagd om tijdelijk de afdeling kinder- en jeugdliteratuur te bemannen. Uiteindelijk heb ik tien jaar lang samen met een collega het fonds vertegenwoordigd op de internationale kinderboekenbeurs in Bologna.’ In 2001 mocht ze de afdeling ‘Bibliotheek en Documentatie’ gaan runnen, de functie die haar altijd het leukst had geleken. Dat betekent dat ik dagelijks informatie betreffende vertalingen van Nederlandstalige literatuur bijhoud en invoer in de Vertalingendatabase. In de praktijk heeft ze vooral veel contact met vertalers en rechtenmanagers van Nederlandse uitgeverijen. Hiermee werd Marlies de expert van Nederlandse literatuur in vertaling.
Ook haar extra vakken bij Culturele Studies (museumvariant) kruisten later haar weg toen ze, als onderdeel van haar werk, individuele tentoonstellingen voorbereidde over vertalingen van het werk van Annie M.G. Schmidt & Fiep Westendorp voor meerdere projecten en organisaties. Haar volgende project is een kleine expositie rondom het vertalen van Pluk van de Petteflet, met vertalingen uit haar eigen collectie die van mei – oktober 2023 te zien zal zijn op de Airport Library op Schiphol. Vanaf november zullen hier vertalingen van De avond is ongemak van Marieke Lucas Rijneveld tentoongesteld worden. Tot voor kort was ze verantwoordelijk voor de Regeling Geïllustreerde Kinder- en Jeugdliteratuur bij het Letterenfonds, een productiekostenregeling voor uitgevers. ‘Tijdens het schrijven van mijn scriptie ontdekte ik voor het eerst mijn voorliefde voor archiefwerk. Niet eens een jaar geleden kreeg ik er een nieuwe taak bij: ik ben nu ook verantwoordelijk voor het archief van het Letterenfonds. Na 25 jaar is de cirkel zo mooi rond geworden.’
‘Als ik over mijn werk vertel, denken heel veel mensen dat het alleen maar liefdewerk is. Dat is het ook, want ik vind mijn baan erg leuk en afwisselend. Ik besef dat ik veel geluk heb met werk waarvoor ik net zo veel passie voel, als voor de studie die me hier uiteindelijk naartoe heeft geleid.’
Dit interview is deel 2 van wat Krisztina Gracza met Marlies Hoff heeft afgenomen, deel 1 is in het tijdschrift VakTaal van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek verschenen (Jaargang 35, nr. 3 – 2022) onder de titel ‘Hoe Nederlandstalige literatuur de wereld in gaat’.
Hans W. zegt
Waar zo’n artikel weer niet toe leidt…
Een paar jaar geleden was ik in Denemarken op bezoek bij een vriendin. Ik las toen net een boek van Toon Tellegen en vertelde haar daarover. Ze was geïnteresseerd maar ik heb toen een Deense vertaling even niet kunnen vinden – in boekhandels daar sowieso niet en via internet ook niet (al heb ik wellicht niet goed genoeg gezocht). Hoe dan ook: via het artikel over Marlies Hoff kwam ik op de vertalingendatabase, vond alsnog een titel van Toon Tellegen en heb het via een Deense website voor mijn vriendin besteld. Niet dat de wereld dit per se moet weten maar ik vond het toch de moeite waard te melden…