Als ik er zin in heb ga ik naar mijn geliefde, ik omhels hem en ik maak zijn snaar stijf met mijn hand. Als hij zover is spreid ik mijn benen, ik leg hem ertussen en je zou denken dat wij één lichaam zijn. Ik beweeg me naar links en naar rechts, zodat hij het toppunt van genot kan bereiken.
Een raadselgedicht in drie talen: het oorspronkelijke Frans en vertalingen in het Latijn en het Nederlands. Wie niet is voorbereid schrikt ervan, maar er staat een afbeelding bij die een geruststellende oplossing geeft: een jongedame speelt op een viola da gamba. Het is één van een serie raadsels, met prenten die het antwoord geven, een drietalige bewerking van de populaire Enigmes joyeuses pour les bons esprits, raadselgedichten over schijnbaar sexuele – maar in feite onschuldige onderwerpen. Ze werden rond 1615 in Parijs voor het eerst uitgegeven. Bij de gedichten stonden prenten van Jan van Haelbeeck (of Haelbeck), een Zuid-Nederlandse kopergraveur die furore maakte in de Parijse drukkerswereld: zowel de uitgebeelde onderwerpen als de kopertechniek zijn daar door zijn werk beïnvloed.
Al spoedig verscheen een bewerking van de Enigmes joyeuses in Nederland. Dat boek was zo populair dat van de eerste en de tweede druk geen enkel exemplaar is overgeleverd: stukgelezen of weggemoffeld. Ze staan met een Nederlandse en een Latijnse bewerking in een gevarieerde bundel waarschijnlijk door Leidse studenten geschreven poëzie, uitgegeven onder de titel Incogniti Scriptoris nova poemata — Nieuwe Nederduytsche gedichten ende raedtselen. Het is een klein boekje in oblongformaat, veel liedboekjes en gedichtenbundels zien er zo uit. Van de derde druk (1624) bezit alleen de KB-Den Haag een exemplaar, samengebonden met een herdruk uit 1642. Jochen Becker verzorgde er een reprint van (1972). De prenten van Jan van Haelbeeck zijn erin opgenomen, niet de originele gravures maar een imitatie daarvan, waarschijnlijk door Crispijn de Passe en Gillis van Scheyndel. Er valt een aardige discussie te voeren over welke versie mooier en beter is: de prenten van Van Haelbeeck zijn technisch superieur, maar de Nederlandse navolger heeft er een charmant realisme in gelegd.
De meeste gedichten zijn sonnetten; bij het raadsel over een vrouw die iets betast terwijl zij op haar bed ligt (blijkt een luit te zijn) treffen we als toegift een Latijns distichon aan dat vaak op muziekinstrumenten wordt afgebeeld:
Viva fui in sylvis, tandem percussa securi
Dum vixi tacui, mortua dulce cano.
Het hout van het instrument spreekt: In het bos was ik levend, maar tenslotte werd ik door een bijl getroffen. Toen ik leefde zweeg ik, nu ik dood ben zing ik zoet. (p. 75)
Bibliografisch probleem
Het grootste raadsel in het boek wordt veroorzaakt door een gecompliceerde bindfout. Het Haagse exemplaar van 1624 is defect. Om te beginnen is er al iets mis met het drukwerk, omdat men pas toen het boek af was besloot er een katern aan toe te voegen. Het boek (twaalf katernen, 192 bladzijden) is in octavo, elk katern omvat 16 pagina’s. Het met een asterisk gesigneerde in te voegen katern moest ingebonden worden binnen het tweede katern. Op de eerste pagina ervan is namelijk een aanwijzing gedrukt: ‘Dit half blat Signatuer * moet gevoecht worden voor Fol. 31.’ De term ‘half blat’ duidt erop dat er 32 pagina’s op een vel gedrukt werden, wat voor een bijzonder klein boek als dit heel goed mogelijk is – een vel papier is groot genoeg om twee er katernen tegelijk op te drukken en het vel in tweeën te snijden. ‘voor Fol. 31’ betekent tussen pagina 30 en 31: een katern heeft acht folia. Dus de uitgever beweert dat het extra katern thuishoort tussen het voorlaatste en het laatste folium van het tweede katern.
Maar de raadseldichten beginnen, na allerlei inleidende prozateksten en gedichten, op p. 29! Daar begint de tekst met vertaling van de ‘Enigmes ioieuses’. En die zijn op een andere manier gepresenteerd dan het ingevoegde katern: het plaatje, dat in de oorspronkelijke Franse uitgave boven het gedicht is geplaatst, staat voorop op een linker pagina, gevolgd door de Franse tekst en de Latijnse en Nederlandse bewerkingen, elk op zijn eigen pagina’s. Achtereenvolgens dus: gravure, Frans, Latijn, Nederlands. Ook het ingevoegde katern heeft per raadsel vier bladzijden, maar met belangrijke verschillen: eerst komt de tekst op een rechter pagina en dan pas het plaatje. de Latijnse tekst ontbreekt en er is een toelichting in proza toegevoegd. De volgorde is: Frans, Nederlands, gravure, uitleg.
Na de titelpagina op p. 29 volgt het eerste raadsel op p. 30-33. Dat wordt in het Haagse exemplaar onderbroken door het verkeerd ingevoegde katern tussen p. 30 en 31. Voor de juiste volgorde had het een folium eerder ingevoegd moeten worden. De aanwijzing voor de binder op fol. *1r is dus onjuist. Als je deze aanwijzing volgt klopt de custode op p, 29 niet meer, want die verwijst naar de volgende tekstpagina, p. 31.
In de reprint heeft Jochen Becker dit niet hersteld. De elektronische uitgave op de site van de opleiding Nederlands in Leiden heeft de zestien foto’s wel op de juiste plaats gemonteerd. Zestien bladzijden? In het Haagse exemplaar zijn het er maar 12. Aan de katernsignaturen is te zien dat fol. *2 ontbreekt, en het is logisch te verwachten dat het corresponderend fol. *7 er ook niet is. Jochen Becker zegt er niets over in zijn inleiding, zoals Riet Schenkeveld opmerkt in haar recensie (Ntg 66 (1973) p. 344). Zij betreurt het
[…] dat de auteur niet heeft gezien dat het inseraat van 6 bladen dat in de gebruikte druk tussen p. 30 en 31 is ingevoegd, incompleet is en 8 bladen had moeten hebben. *2 en *7 ontbreken, waardoor de custoden op *1v en *6v niet kloppen. Het eerste ingevoegde raadsel mist derhalve plaatje en oplossing, het vierde de Latijnse en Nederlandse tekst.
En zo is het precies! En we weten ook hoe dat plaatje er uit zag en wat die teksten zijn, want in dezelfde band van de KBH zit de herdruk van 1642, met de corresponderende vier afbeeldingen en bijschriften. Op het internet zijn deze afbeeldingen gekopieerd, een grijze achtergrond voor de twaalf pagina’s uit 1624 en waarschuwend rood voor de vier aan de editie-1642 ontleende foto’s.
Latijnse sonnetten
Latijnse sonnetten zijn zeldzaam – zeldzamer in elk geval dan veertienregelige gedichten in het Latijn. En eigenlijk bestaan ze helemaal niet: klassieke Latijnse poëzie maakt nooit gebruik van rijm, en het rijmschema is juist de kenmerkende eigenschap van het sonnet. Maar als we een gedicht van veertien Latijnse verzen lezen in combinatie met een Frans en een Nederlands sonnet, dan kunnen we dat, ook zonder rijm, niet anders noemen dan een sonnet. Wat mij betreft geldt dat zelfs voor het gedicht op fol. *5r van het ingevoegde katern dat maar dertien verzen heeft.
Daarom vond ik het bijzonder in deze bundel zestien Latijnse sonnetten aan te treffen. Ze zijn zowel in 1624 als in 1642 tamelijk slordig afgedrukt: lezers van Neolatijnse poëzie zijn over het algemeen verwend door de uitstekende geleerde correctoren die in de zeventiende-eeuwse zetterijen aan het werk waren, maar in dit geval was kennelijk geen professional beschikbaar.
Voor de zekerheid een motto
Het boek bevat verder een lofzang op Venus, een brief van Venus aan de schilder en een aantal ‘Clucht-refereynen’ in rederijkerstrant. Het sluit af met een bezorgde toespraak tot het boekje, een imitatie van de eerste verzen van Ovidius’ Tristia. Ovidius vreest dat hij zijn ballingsoord nooit zal mogen verlaten, de auteurs van de Nova poemata maken zich zorgen over de onwelwillendheid van het publiek dat gechoqueerd zal zijn door de inhoud die de slechte lezers niet zal bevallen. Op de laatste bladzijde wendt de auteur zich tot de lezer met een bekende spreuk (de weergave van ‘Honi soit qui mal y pense’) die dat alles samenvat:
Tot den Leser.
Al tgeen ghy leest en siet en can u geensins krencken,
Dan arch vaer hem in ’t lijf, die ’tarchste hier uyt dencken. [p. 192]
– Als u deze onschuldige gedichten kwalijk opneemt, dan wens ik uzelf ellende toe. Dezelfde redenering geeft Lalain in het lofdicht op p. 24: hij vervloekt de spreekwoordelijke kritikaster Zoïlus die met zijn ondeugende interpretatie zijn eigen onbegrip toont.
De tekst van Incogniti scriptoris nova poemata | Nieuwe Nederduytsche gedichten ende raedtselen (Leiden 1624) is uitgegeven door Ilse Dewitte op de site van de opleiding Nederlands in Leiden. Op de voorkeurenpagina van die site staan 25 bundels vermakelijke zeventiende- en achttiende-eeuwse proza en poëzie die door Ilse Dewitte (van De vrolijke kluizenaar) zijn uitgegeven.
Marti Roos zegt
Beste Ton,
Een pakkende puzzel en knap opgelost!
Minder geleerd en galant maar even vermakelijk is het 16e-eeuwse “Een niev clucht boecxken” met allerlei raadsels en quizvragen waarvan twee hetzelfde thema hebben als het Latijnse distichon dat je noemt:
Raet. Het wast int wout en weyt int velt ende geeft gheluyt int huys.
Ant. Een luyt oft vele met zijn snaren.
Raet. Dat schaep singt int wout, wanneer dat peert hem leyt.
Ant. Een vele geeft gheluyt, wanneermen met den boge daer op treckt.
Rationale: de klankkast van een vedel of luit is gemaakt van hout, de snaren van darmen, en de boog is bespannen met paardehaar.