Onder de onwetenden wordt degene die maar een beetje kennis heeft als zeer geleerd of deskundig gezien.
Je gebruikt dit spreekwoord soms om je eigen deskundigheid enigszins te relativeren. Je kan hem natuurlijk ook gebruiken om iemand anders heel diplomatiek een lapzwans te noemen. 😉
Eigenlijk spreekt de metafoor best wel tot de verbeelding. Telkens wanneer ik het spreekwoord hoorde – tot nu toe was dat helaas niet vaak – stelde ik me een mythische vallei voor, met een cycloop die een blind volk leidt. Schijnbaar had H.G. Wells dezelfde associatie: in zijn korte verhaal The Country of the Blind vindt een bergbeklimmer in een vallei een volk van blinden. Hij wordt – spoiler alert – echter geen koning.
Het spreekwoord bestaat in veel verschillende talen. Je vindt hem onder meer in het Duits, Frans, Engels, en Italiaans. Dat geeft in ieder geval al weg dat het al heel oud is. De taalkundige F.A. Stoett zegt dat de uitdrukking al in het Oudgrieks voorkwam. Ik heb het even nageplozen – dat wil zeggen: ge-ctrl-f’d (wat een gedrocht van een woord) – maar dit was niet in de Odyssee of Ilias. In welke Griekse tekst dan wel? Dat blijft helaas ongewis, maar het spoor dat dit spreekwoord sindsdien heeft achtergelaten is alsnog interessant!
Pas in 1500 komt de uitdrukking weer in geschrifte voor, namelijk in Erasmus’ Adagia, een verzameling van Latijnse spreuken. Waarschijnlijk heeft Erasmus zich laten inspireren door de Genesis Rabbah. Dit is een joodse exegese – een kritische interpretatie van de Genesis – uit het jaar 450. Hierin staat: ‘In de straat der blinden, noemt men de eenogige man een Ziener.’ Erasmus verzette zich als humanist tegen antisemitisme en maakte studie van de joodse cultuur dan ook een van de drie doelstellingen toen hij de het Collegium Trilingue (Drietalenschool: Latijn, Oudgrieks en Hebreeuws) oprichtte.
Sindsdien zijn er verschillende varianten op de uitspraak ontstaan. Zo maakte Jan Vos er in zijn Klucht van Oene (1662) een versie van die wel heel tekenend was voor het VOC-tijdperk: ‘Wil ik jou wat zeggen? In et schip van de blinden is ien oog stuurman.’
Ook in Islamitische geschriften komt een eenogige voor: al-Dajjāl (letterlijk vertaald: de Misleider of de Bedrieger). Al-Dajjāl is vergelijkbaar met de Bijbelse antichrist en wordt genoemd in sommige Hadith – teksten uit de 8e en 9e eeuw die als interpretatie van en aanvulling op de Koran dienen. Hij zou zich als profeet voordoen om bij het einde der tijden mensen naar de hel te lokken. Men kan hem herkennen doordat hij slechts één oog heeft. Erg interessant, vond ik: in het traditionele gezegde beschouwen de blinden de eenogige als koning, maar in deze variant eigent de eenogige zichzelf die rol toe. Moslims worden daarmee gewaarschuwd niet blind te vertrouwen op degene die zich voor koning, of in dit geval Messias, uitgeeft.
Helaas heb ik in mijn zoektocht niet kunnen vinden waar het oorspronkelijke spreekwoord staat geschreven. Duidelijk is dat Erasmus de vorm die we nu kennen heeft geïntroduceerd. Maar waar het dus precies vandaan komt, is niet helemaal zeker. F.A. Stoett geeft de Oudgriekse vertaling wel in zijn beknopte uitleg, maar in de wereld van de Klassieke Talen ben ik een blinde in het land der eenogen, dus daar kon ik helaas niet op doorzoeken. Ik houd in ieder geval een oogje in het zeil voor het antwoord!
Jaap Twiest studeerde summa cum laude af van de master Literair Bedrijf aan de Radboud Universiteit en werkt momenteel als redacteur.
Ton Harmsen zegt
Er is geen google nodig om dat te vinden want Stoett zegt het zelf. Het komt uit de scholia op Homerus bij Ω 192. De scholia staan in veel edities afgedrukt onder de tekst, bijvoorbeeld in de uitgave van Schrevelius (Leiden 1656) op p. 694. Zie https://www.hum2.leidenuniv.nl/Dutch/Latijn/HomerusIliasSchrevelius1656.html
Mijn favoriete vertaling (kort maar krachtig) in het Latijn komt bij Erasmus niet voor: ‘inter caecos luscus rex’. Erasmus kiest voor ‘Inter caecos regnat strabus’ (3.4.96). Zie https://www.hum2.leidenuniv.nl/Dutch/Latijn/ErasmusAdagia.html
Nanny Bouwman zegt
Is eenoog wel koning in het land der blinden? Of is degene met het beste gehoor koning? Omdat gezichtsvermogen helemaal niet van belang is in het land der blinden? En zelfs kan worden beschouwd als iets wat niet nodig is in hun eigen bestaande cultuur? Misschien een vraag voor een antropoloog? Of voor een filosoof?