Slechts vier jaar geleden concludeerde Jan Willem Anker in Trouw dat de Nederlandse literatuur volslagen irrelevant is, wanneer zij bezien wordt vanuit een klimatologisch perspectief. Sindsdien is er veel veranderd, en kunnen we haast spreken van een stortvloed aan Nederlandstalige klimaatromans. In navolging van de Engelstalige literatuur, waar de term klimaatfictie al jaren alom geaccepteerd is (ter vergelijking: de Britse schrijver Robert MacFarlane vroeg zich al in 2005 in The Guardian af waar de literaire en culturele representatie van klimaatverandering bleef), heeft klimaatfictie nu ook definitief zijn intrede gedaan in het Nederlandse literaire landschap. Zelfs de NOS maakte in 2021 melding van de toegenomen populariteit van de ‘klimaatroman’.
Als je eens je blik laat gaan langs de titels van recentelijk verschenen Nederlandstalige klimaatromans, valt er iets op. Veel van deze romans houden zich bezig met het leven onder NAP. Neem bijvoorbeeld Weerwater (2015) van Renate Dorrestein, waarin een zomerstorm en dichte mist leiden tot het afsluiten van de stad Almere, waardoor alle verbindingen met de rest van Nederland verbroken worden. In Vloed (2012) van Roderik Six zorgt onophoudelijke regen voor overstromingen, en in KliFi (2021) van Adriaan van Dis treedt een rivier buiten haar oevers. In Zee Nu (2022) van Eva Meijer is het de zee die voor een watersnood zorgt, evenals in Staat van Ontkenning (2022) van Erik Rozing, Leegland (2020) van Marjan Brouwers, en in Waterjager (2018) van Chris Polanen komt Paramaribo onder water te staan. Het moge duidelijk zijn: de eeuwenoude geschiedenis van Nederland en de strijd tegen het water zorgt voor veel inspiratie binnen de klimaatfictie.
Binnen de literatuurwetenschap is nog wel wat onenigheid over de definitie van klimaatfictie. Het Algemeen letterkundig lexicon, waar de term sinds 2019 in opgenomen is, beschrijft klimaatfictie als “fictie die handelt over de belangrijke rol die klimaatveranderingen spelen in onze wereld”. Daarbij wordt benadrukt dat dit zich niet beperkt tot de veranderingen ten gevolge van “de klimaatopwarming” zoals we die nu kennen, maar ook eerder gepubliceerde romans over “klimaatontwikkelingen”. Andere definities van klimaatfictie benoemen de verstrengeling van menselijke en niet-menselijke belangen, of het agentschap van de mens als het gaat om het vormen van de aarde. Opvallend is, dat in verhandelingen over klimaatfictie, vaak ook literaire voorbeelden worden genoemd die gepubliceerd zijn ver voordat Al Gore aan de bel trok over de klimaatcrisis in 2008, en zelfs voordat oliegiganten als Shell en BP zich bewust werden van de schadelijke gevolgen van fossiele verbranding. Zo wordt de bekende Franstalige schrijver Jules Verne vaak genoemd als voorbeeld, evenals de Britse schrijver J.G. Ballard. Ook Dune (1965) van Frank Herbert, nu ook bekend door de populaire verfilming, komt regelmatig voorbij in discussies over klimaatfictie. Klimaatfictie beperkt zich dus niet tot de huidige klimaatcrisis, maar houdt zich als genre overkoepelend bezig met klimatologische verandering, de verhoudingen tussen mens en natuur, en de rol van de mens op deze planeet.
Toch zijn literaire verhoudingen over watersnood niet nieuw in Nederland. Hoe kan het ook anders: dankzij de rivierendelta, een lange kustlijn, en een landschap dat voor een kwart onder zeeniveau ligt, is het merendeel van het Nederlands grondgebied gevoelig voor overstromingen. Verschillende overstromingen hebben dan ook grote invloed gehad op Nederland, zowel op het fysieke landschap en de leefruimte van inwoners, als op de culturele weerspiegeling hiervan. Zo wordt de Sint-Elisabethsvloed van 1421 vaak genoemd als de overstroming die de Biesbosch creëerde, terwijl in werkelijkheid het ontstaan van zo’n natuurgebied decennia of eeuwen kan duren. Ook de Watersnoodramp van 1953 ligt diep verankerd in ons cultureel geheugen. In de herdenking of in de vertellingen van die ramp gaat het echter niet alleen over de ramp, maar juist ook vaak over de nasleep. De ramp van ’53 is immers ook de ramp die leidde tot de Deltawerken, inmiddels een bron van nationale trots. In het Watersnoodmuseum in Ouwekerk wordt, in vier delen, het verhaal van de ramp verteld: van de nacht zelf tot de voltooiing van de Oosterscheldekering. De jeugdroman Oosterschelde Windkracht 10 van Jan Terlouw vertelt in twee delen over de ramp en over de nationale discussie over de Oosterscheldekering. Het verhaal van de vloed gaat dus hand in hand met het verhaal van de verdedigingsmechanismen, die ons land sindsdien veilig houden. De verschillende dimensies van het Nederlandse culturele narratief over ‘De strijd tegen het water’ wordt misschien nog wel het beste samengevat in het gedicht van Ed Leeflang, te vinden op de Oosterscheldekering:
“hier gaan over het tij / de maand, de wind en wij”
Het gedicht laat zien hoe diep het idee van ‘maakbaarheid’ in de Nederlandse cultuur geworteld is. De geschiedkundige Simon Schama schreef, in zijn analyse over Nederland in de achttiende eeuw, dat het ontstaan van de Nederlandse Republiek gepaard ging met een enorme toename van polders. Hij concludeert dat deze samenval van onafhankelijkheid, zowel van het water als van de Spanjaarden, een enorme rol speelde in het vormen van een nationale identiteit in de decennia na 1588. Ook het Nederlands landschap zelf is een constante herinnering aan de talloze overstromingen die ons land gekend heeft, maar ook aan de successen van het waterbeheer. Zo kent Friesland meer dan 1000 gemalen, vindt men in Zeeland nog houten huizen in Scandinavische stijl die na de Watersnoodramp gedoneerd werden, en is Nederland gevuld met oude zee- en rivierdijken. Ik herinner me nog goed dat ik als kind in Groningen de dijken telde als we naar de zee reden. Al die oude zeedijken zijn een constante herinnering aan de maakbaarheid van het landschap, de manier waarop wij als Nederlanders ons grondgebied steeds een stukje uitbreidden.
Als het gaat over klimaatfictie, vraag ik me dan ook af waarom we ons beperken tot recent verschenen literatuur. Natuurlijk zijn boeken over de klimaatcrisis essentieel om de verslepende gevolgen van de klimaatcrisis te verbeelden, die vaak onzichtbaar blijven in ons dagelijkse leven omdat ze zo groots zijn. Maar als het gaat om fictie waarin de rol van de mens op de planeet besproken wordt, waarin het gaat over hoe de mens de planeet vormgeeft, dan kan ik niet anders dan concluderen dat juist het leeuwendeel van de Nederlandse literatuur van belang is. Maakbaarheid is immers in onze nationale identiteit verankerd.
Robert Kruzdlo zegt
Er moet altijd een wij bij: “hier gaan over het tijd / de maand, de wind en wij” Terwijl mijn buurman de moeder van zijn auto uren aan laat staan omdat hij het lekker koel wil hebben in zijn auto. Literatuur blijft een wij appartement van alle andere wij’s.
Thea Summerfield zegt
Op de Oosterscheldekering staat:
hier gaat over het tij – de maan, de wind en wij.
Zonder al die d’s dus. Mét al die d’s betekent het toch ook helemaal niets?
Marijke Meijer Drees zegt
https://straatpoezie.nl/gedicht/hier-gaan-over-het-tij-de-maan-de-wind-en-wij/