In het Nederlands Dagblad van 23 mei 2024 karakteriseerde journalist Gerard Beverdam het huidige extraparlementaire kabinet als een ‘jij-bak-coalitie’, vanwege de manier waarop de fractieleiders op kritische vragen van de Tweede Kamer reageren. En Sander Schimmelpenninck schrijft in De domheid regeert dat politici het debat saboteren door de jij-bak of de fophef. Jij-bak: hoe komen we eigenlijk aan dat woord?
Schooltaal
Persoonlijk associeer ik jij-bak met het schoolplein en dat blijkt te kloppen: de eerste keer dat het woord jij-bak (voor zover mij bekend) is opgeschreven, is namelijk in het Handboek der Nederlandsche taal van de bekende Nijmeegse dialectoloog Jac. van Ginneken uit 1913. In dat handboek vermeldt hij ‘schooltermen’ voor het begrip ‘mop’: in Venlo zeggen de schooljongens grap, bak, pan, in Nijmegen bak, lolletje, geintje, in Arnhem ui, bak, geintje, in Amsterdam bonk, ui, geintje, bak, in Den Haag ui, mak, geintje, in Schiedam en Rotterdam ui, zet, bak, en – daar hebben we hem – in ‘andere plaatsen’ spreken ze van jij-bak.
In kranten verschijnt de jij-bak vanaf 1925, en geldt dan als volkstaal. Dat blijkt uit een kribbige reactie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van de bekende uitgever A.A.M. Stols op een kritisch stuk van typograaf S.H. de Roos in een eerdere krantenaflevering: ‘Het terugwijzen van qualificaties, waaraan de heer de R. zich hier te buiten gaat, staat algemeen bekend als een smakeloosheid (in den volksmond heet dit een “jij-bak”).’
Jij ook!
Een jij-bak is een uiterst primitieve reactie: wie op het verwijt ‘je bent een ezel’ reageert met ‘je bent zelf een ezel’, of op ‘je bent lelijk’ antwoordt met ‘nee, jíj bent mooi’ kiest niet voor een inhoudelijke argumentatie maar speelt met een drogreden direct op de man. Zo iemand komt niet verder dan ‘wat je zegt, ben je zelf’ (sinds 1929 vermeld in de kranten). Maar hoe komen we nu aan de benaming jij-bak voor deze drogreden?
Zo’n drogreden heet in de argumentatieleer een tu quoque of tu quoque–argument: tu quoque is Latijn voor ‘jij ook’. Dit zou de Romeinse politicus Julius Caesar gezegd hebben toen hij ontdekte dat zijn vroegere vriend Brutus zich bevond onder degenen die een aanslag op hem pleegden. Waarschijnlijk zei Caesar dit in het Grieks (kai su), maar de Latijnse geschiedschrijver Suetonius vertaalde dit in tu quoque, terwijl Shakespeare er et tu van maakte – ook die uitdrukking kennen we nog. Als benaming voor een bepaald type argumentatie komt tu quoque volgens de OED sinds begin 17e eeuw in het Engels voor. Hoe oud dit in andere talen is, is bij zo’n geleerde Latijnse uitdrukking moeilijk te achterhalen: de woordenboeken hebben het namelijk niet opgenomen.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat het element jij in de Nederlandse benaming jij-bak een vertaling is van het Latijnse tu in tu quoque, al is dat niet strikt noodzakelijk. Jij kan immers ook, net als in het Latijn, verwijzen naar de vorm van de drogreden, waarin een verwijt direct wordt teruggekaatst. Het tweede element bak lijkt minder toepasselijk, want een jij-bak is niet echt een mop of grap, maar waarschijnlijk verwijst bak naar het feit dat dit soort heen-en-weerverwijten op de lachspieren van de omstanders of toehoorders werken. Bak in de betekenis ‘mop’ is sinds begin 20e eeuw genoteerd, en is afgeleid van de uitdrukking een poets bakken ‘een streek leveren’.
Retourkutsche
Jij-bak is een typisch Nederlandse vorming die we niet in andere talen terugvinden. Het Duits heeft wel een mooie eigen vinding, namelijk Retourkutsche, in bijvoorbeeld: ‘Diese Retourkutsche war nicht nett von dir.’ In de 19e eeuw duidde Retourkutsche een rijtuig aan dat van en naar een bepaalde plaats reed; in het Nederlands heette dat een retourrijtuig. Toen rijtuigen vervangen werden door andere vervoermiddelen, bleef de term Retourkutsche bewaard, maar kreeg de overdrachtelijke betekenis ‘jij-bak’.
Whataboutism
In het Engels is, zo zagen we, de term tu quoque allang in gebruik als geleerde benaming. Sinds 1978 is er ook een meer populaire term in gebruik geraakt, namelijk whataboutism. Dat is niet helemaal hetzelfde als een jij-bak, maar net als een jij-bak wordt de aandacht in dit argumentatietype afgeleid van de inhoud. De term is voor het eerst gebruikt in een ingezonden mededeling van een zekere Lionel Bloch aan The Guardian, aldus de OED. Volgens hem maakten voorstanders van het communistische regime in de Sovjet-Unie zich schuldig aan whataboutism doordat ze kritiek op de Sovjet-Unie pareerden met ‘Yes, but what about …’, en dan een (negatieve) situatie of gebeurtenis in het Westen noemden ter vergelijking. De term was gebaseerd op een iets oudere Engelse term, namelijk whataboutery: die term werd in 1974 door de Ierse journalist John Healy gemunt in The Irish Times en verwees naar mensen die de IRA verdedigden door te wijzen op vermeende wandaden van hun vijanden.
De Engelse term whataboutism is inmiddels door diverse talen overgenomen. Ook in het Nederlands gebruiken we sinds in ieder geval 2017 de vernederlandste vorm whataboutisme. Toen een studentenwoordvoerder de miljoenenschade die pro-Palestina-demonstranten hadden aangericht afdeed als ‘dat is niks vergeleken met wat er in Gaza gebeurt’, noemde een journalist dit ‘een zwak whataboutisme-argument’.
De wereldwijde opkomst van de term whataboutism is direct gerelateerd aan de grootleveranciers Vladimir Poetin en Donald Trump. Daarbij heeft Trump het verschijnsel een eigen draai gegeven. Terwijl Poetin bij kritiek op zijn optreden verwijst naar volgens hem even verderfelijke handelingen in het Westen, keert Trump zich tegen zijn eigen land: toen een journalist Trump erop wees dat Poetin mensen vermoordt, reageerde Trump met ‘There are a lot of killers. We’ve got a lot of killers. What do you think – our country’s so innocent?’ En zo is de schoolpleinpraktijk van de jij-bak tegenwoordig onderdeel geworden van de retoriek van de politieke wereldleiders.
Roger Van Bever zegt
Interessant artikel! Ik woon als Vlaming al 55 jaar in Nederland en voor mij is het nog altijd een onverklaarbare uitdrukking. Bij mijn weten wordt deze uitdrukking in Vlaanderen nog steeds niet gebruikt. De huidige betekenis van het woord lijkt, zoals u ook aangeeft, weinig te maken te hebben met een mop of een grap. Het slaat dan ook meteen iedere inhoudelijke argumentatie meteen dood. Een bekend voorbeeld is toen Rutte tegen Wilders zei: “Doe zelf eens normaal, man”. Ik vraag mij af de benaming voor een jij-bak in de argumentatieleer een ’tu quoque argument’ genoemd kan worden, want Caesar gebruikte dit niet als een jij-bak, maar eerder als een uitdrukking van zijn verbijstering dat zijn beschermeling Brutus ook bij de moordenaars was. Ik denk dat u het hierover met me eens bent.
Dat ‘whataboutism’ is mij bekend. Alleen kende ik de term niet. Maar je ziet het vaak dat een individu zijn eigen misdaden probeert goed te praten door ze te vergelijken met nog grotere misdaden. Soms is het niet helemaal onterecht maar naar mijn mening is het toch altijd een drogreden, want men is uitsluitend verantwoordelijk voor eigen misdaden.
Robert Kruzdlo zegt
Maar stel dat de jij-bak tegen de ander jij-bak zegt dat zij een jij-bak is. Of de ezel zegt tegen de andere ezel, jij bent een ezel. Of zoals ik eens hoorde van twee gekken in een psychiatrisch ziekenhuis, jij bent gek, nee jij bent gek. Hoe weet je tegenwoordig dat iemand geen jij-bak is. Dat weet je niet. Je hebt tegenwoordig democratische jij-bakken, fascistische democratische jij-bakken, wetenschappelijke jij-bakken. Sla de kranten maar open. Alle middelen worden gebruikt om te hijzij-bakken. In de tweede kamer wordt op een politiek verantwoorde manier gejij-bakt. Wilders zei eens tegen Timmermans, ga eens voor de spiegel staan. Zonder jij-bakse manieren géén politiek. Op de vrouw of man spelen komt omdat de taal geen uitweg biedt. En saperlipopette, men is gewoon verliefd op jij-bakken zoals men ook verliefd is op de liefde. In het theater.