Een van de mooie dingen aan de mens is dat hij zich ineens vragen kan stellen over taal. Waarom klinkt de ene zin natuurlijk, terwijl een andere, die ogenschijnlijk hetzelfde is opgebouwd, dat niet doet? Zo stelde de taalliefhebber Carola Janssen me onlangs een vraag namens haar zoon:
Hoe zit dat precies? Alle werkwoorden die een zintuiglijke waarneming uitdrukken, kunnen een lijdend voorwerp hebben: je kunt iets horen, zien, voelen, ruiken of proeven. Maar niet al deze lijdend voorwerpen kunnen worden vervangen door beknopte bijzinnen. Wat bepaalt dat verschil?
Er is in ieder geval een verschil tussen zien en horen aan de ene kant en voelen, ruiken en proeven aan de andere. De eerste twee zijn op de een of andere manier belangrijkere zintuigen dan de andere drie. Ze hebben bijvoorbeeld ook allebei een tegenhanger voor een bewuste versie van de actie: (be)kijken en (be)luisteren. De andere zintuigen hebben zo’n verschil niet. Als je bewust iets wil proeven, noem je dat nog altijd proeven.
Esthetiek
Het Taalportaal wijst nog op een eigenschap van die beknopte bijzinnen. Er is, zegt deze gerespecteerde wetenschappelijke grammatica van het Nederlands, een verschil tussen de volgende twee zinnen:
- Ik hoor dat je komt
- Ik hoor je komen
Het eerste kun je ook zeggen als iemand je heeft verteld dat ik kom: ‘ik hoor van Pietje dat je komt’. Maar dat geldt niet voor de tweede zin: die kun je alleen gebruiken als je geluiden hoort (piepen van de deur, kraken van de trap) die erop wijzen dat ik eraan kom. Om die reden is er ook een verschil tussen de volgende twee zinnen:
- Ik hoor dat zijn nieuwe schilderij heel mooi is.
- Ik hoor zijn nieuwe schilderij heel mooi zijn.
Je gehoor kan je alleen informatie geven over de esthetiek van een schilderij als iemand je er mededelingen over doet. Daarom is de tweede zin, die iets anders suggereert, heel raar.
Nagedacht
De auteurs van het Taalportaal denken dat dit nu ook verklaart waarom je die beknopte bijzinnen wel met horen en zien kunt maken, en veel lastiger met de andere zintuigen. Ze wijzen erop dat ook in andere talen horen en zien wel als een direct bewijs gebruikt kunnen worden en de andere zintuigen niet.
Toch is daar iets raars mee aan de hand. In de eerste plaats hebben we in het Nederlands nog een werkwoord dat in het algemeen indrukken kan beschrijven, vinden, en dat werkt met álle zintuigen:
- Ik vind jou er mooi uitzien.
- Ik vind jou mooi zingen.
- Ik vind dit apparaat gloeien.
- Ik vind jou vreemd ruiken.
- Ik vind dit lekker smaken.
Neem nu eens de volgende voorbeeldzin:
- Ik ruik dat de melk zuur is.
- Ik ruik de melk zuur zijn [uitgesloten]
De tweede zin is dus onmogelijk, maar de eerste zin betekent precies wat ‘ik hoor je komen’ zou betekenen: dat je zintuigen je iets vertellen over de staat van de melk. Mensen kunnen elkaar precies via horen en zien dingen mededelen (praten, schrijven), in uiterste gevallen via voelen (er is een gebarentaal voor doofblinden, waarbij je elkaars handen vasthoudt), maar er zijn geen geaccepteerde talen voor ruiken en proeven!
Het zou dus logischer zijn als ‘Ik ruik dat de melk zuur is’ vreemd klinkt en ‘Ik ruik de melk zuur zijn’ niet. Daar komt nog bij dat ‘ik voel je hart kloppen’ toch ook best goed klinkt’ Geen idee hoe dat zit, niemand heeft er kennelijk eerder over nagedacht dan de zoon van Carola Janssen.
Maria Neele zegt
Ik ruik haar parfum voorbijdrijven. Kan dat?
Jack Hoeksema zegt
Voor mij wel
Anneke Neijt zegt
Inderdaad een prima zin. De ongrammaticaliteit van ‘Ik ruik iets stinken’ kan dus samenhangen met de valentie van het ingebedde werkwoord. ‘Stinken’ kan nulplaatsig zijn (‘het stinkt hier’, zoals ‘het regent in Amsterdam’). ‘Ik ruik iets stinken’ is misschien daarom net zo raar als ‘Ik hoor iets regenen, Ik voel iets regenen’. Die zin suggereert immers dat ‘iets’ de agens is. Het werkwoord ‘stinken’ kan wel een thema bij zich krijgen: ‘Deze aardappel stinkt’. Botsing van thematische rollen zou dan de verklaring kunnen zijn.
Gijs zegt
Maar dan zou ‘Ik ruik het stinken’ wel kunnen, toch? En dat vind ik ook een vreemde zin. Wel plausibeler dan ‘Ik ruik iets stinken’, maar niet zo vanzelfsprekend als bijvoorbeeld ‘Ik hoor het regenen’.
Anneke Neijt zegt
Het liet me niet los, die kwestie van waarom ‘*ik ruik iets stinken’ onacceptabel of ongrammaticaal is. Het lijkt of ‘iets’ in dat geval als agens geïnterpreteerd moet worden, terwijl dat niet kan, want ‘iets stinkt’ betekent dat er stank vanaf komt (bron of thema). Een passieve vorm van ‘stinken’ is onmogelijk ‘*er wordt gestonken’’. Mijn suggestie van twee dagen geleden is dat je de verklaring in ‘botsing van thematische rollen’ moet zoeken.
Maar hoe dan? (Daar leg je terecht de vinger op, Geert). Misschien in de semantische vereisten van de constructie. Misschien in de semantische structuur die bij ‘ruiken’ hoort. Wat je ruikt is een geur, een signaal (thema of bron), niet een gebeurtenis of handeling. Wat stinkt is iets of iemand (eerder bron dan thema, zeker geen agens). Overdrachtelijk kun je spreken van het ruiken van gevaar en het stinken van handelingen (‘dat stinkt van alle kanten’).
Overigens: waarom is de ingebedde variant van ‘ik ruik haar parfum voorbijdrijven’ minder acceptabel ‘?dat ik haar parfum ruik voorbijdrijven’. Van ‘ik kan iemand horen zingen’ kun je wel ‘dat ik iemand kan horen zingen’ maken. Tja, we kennen het Penthouse Principle (more goes on upstairs than downstairs), maar dat principe maakt ons des te nieuwsgieriger naar wat er daar boven gebeurt.
Olaf Koeneman zegt
Je kunt wel heel makkelijk zeggen “Ik hoor het regenen” of “ik zie het sneeuwen”. En daarvoor is de standaardanalyse toch dat “het” een expletief is, of hooguit een quasi-argument (omdat het controle kan uitoefenen: Het regende zonder te stoppen). Maar ik weet niet of je hard kan maken dat “het” quasi-agentief is, en wat dat dan betekent.
Anneke Neijt zegt
Er is een subtiel verschil in betekenis tussen ‘ik hoor het regenen’ en ‘ik hoor de regen’ of ‘ik zie het sneeuwen’ en ‘ik zie de sneeuw’ (het duratief-achtige bewegen van de regen/sneeuw tegenover de toestand). Misschien zit daar het verschil? Je kunt zeggen ‘het parfum is uitgewerkt’. Kun je ook zeggen ‘het stinken is gestopt’? Ik zou eerder zeggen ‘de stank is weg’. Hoe zou dit ‘*ik ruik iets stinken’ en ‘*ik proef iets smaken’ kunnen verklaren? De ongrammaticaliteit van Carls voorbeeld ‘*Joop rook een pannenkoek in de boom hangen’ en de misschien twijfelachtige grammaticaliteit van Henks voorbeeld ‘ik ruik de melk zuur worden’ verdienen ook een verklaring (‘?ik ruik de taart aanbranden’, *ik proef de wijn waterig’). Misschien ook van belang dat je wel kunt zeggen ‘dat trilt/ruikt/proeft goed’ en niet ‘*dat hoort fijn, *deze bril ziet helderder’. Ligt de ongrammaticaliteit van ‘*ik kan iets ruiken stinken’ en ‘*ik kan iets proeven smaken’ aan ‘ruiken/proeven’ of aan ‘stinken/smaken’ of aan allebei (dat het om een contaminatie gaat of zo)? Is er niet iemand die een heldere verklaring kan geven in een wat uitgebreidere tekst? Er is inmiddels zoveel bekend over valentie, thematische rollen, controlestructuren, AcI …
Romke Egbers zegt
Wat ook opvalt: horen en zien betreffen golven. Voelen, ruiken en proeven zijn mechanische of moleculaire interacties. Mogelijkerwijze ligt hier ook een verband. In ieder geval is dit een taalonafhankelijk verschil.
Robert Kruzdlo zegt
Voelen is taktiel. Alles wat het binnenbrein binnenkomt wordt fysisch. Moleculaire, elektrische omgezet. In die wereld zijn woorden geen woorden meer, maar miljarden mogelijke oorzaken om woorden te maken. Niet iets ruiken drekkig, is zo’n mogelijkheid. Niets iets proevend smaken. Dat het bewustzijn er iets ander van maakt komt door de taalregels. Niet iets bewust slapen.
Anneke Neijt zegt
Eens met Romke en Robert. Dat de verklaring gezocht moet worden in de taalonafhankelijke hoek, lijkt me waarschijnlijk. Vanuit mijn beperkte neerlandistische kennis vermoed ik dat er geen enkele taal is die vorm geeft aan wat ‘ik ruik iets stinken’ zou moeten betekenen.
Henk Wolf zegt
Het oordeel over zinnen met een groepsvormend “ruiken” en een AcI lijkt onder Nederlandstaligen nogal verschillend te zijn. In de ANS, in het tijdschrift Onze Taal als op de website van het Genootschap Onze Taal wordt op de ongelijke oordelen over “ruiken stinken” gewezen.
In het Fries kan “fernimme” op dezelfde manier als een AcI-werkwoord worden gebruikt. Het betekent zoiets als “waarnemen, merken”, waarbij ongenoemd blijft welke zintuigen er bij de waarneming betrokken zijn. Verder kon je in wat ouder Nederlands en Fries het werkwoord “vinden” in de betekenis van “aantreffen” nog als AcI-werkwoord tegenkomen. Ik heb daar in 2019 op Neerlandistiek een stukje over geschreven: https://neerlandistiek.nl/2019/02/ze-vonden-haar-een-eindje-verderop-liggen/
De idiosyncratische, diachrone en taalvergelijkende verschillen laten volgens mij zien dat het vermoedelijk niet zozeer betekenisaspecten zijn die bepalen of een waarnemingswerkwoord groepsvormend kan worden gebruikt, maar dat het een puur lexicaal kenmerk moet zijn, dat verworven kan worden, maar ook verloren kan gaan.
Als die werkwoorden niet groepsvormend worden gebruikt, dus met een finiete bijzin in plaats van een beknopte, is het wel altijd mogelijk om de zin te interpreteren alsof er een zekere indirectheid bestaat tussen de waarneming en het waargenomene. Dat geldt – althans in mijn variant van het Nederlands – ook voor de zin die Marc als tegenvoorbeeld tegen de generalisatie van Broekhuis, namelijk “Ik ruik dat de melk zuur is”. Stel bijvoorbeeld dat er een meetapparaat bestond dat je in een melktank kon zetten en dat verbonden was met een ontvanger die een indringende parfumlucht zou verspreiden als er een bepaalde ph-waarde werd onderschreden. Dan zou ik op grote afstand van m’n koeien, door het waarnemen van die parfumlucht, “ruiken dat de melk zuur is”, zonder de melk zelf te ruiken. Ik vermoed dat die interpretatie voor mensen die “Ik ruik de melk zuur worden” goedvinden, uitgesloten zou zijn.
Het betekenisloze koppelwerkwoord “zijn” maakt de AcI-zinnen voor mij trouwens nog slechter, niet alleen bij “ruiken”, maar ook bijvoorbeeld in “?Ik hoorde de kinderen luidruchtig zijn”. Met “worden” in plaats van “zijn” wordt zowel die zin als die van Marc er voor mij al een stuk beter op.
Marja van der Voort zegt
Ik heb wel behoefte aan de mogelijkheid tot rijden dolen. Ik heb een paar keer willen zeggen: “Ik heb wel tien minuten rijden dolen.” Lopen dolen gaat immers wel.
Carl Brüsewitz zegt
Lang geleden bleef mijn hond – Joop – op een wandeling stokstijf staan. Iets had zijn aandacht getrokken: er bleek een pannenkoek in een boom te hangen en van pannenkoeken was hij een liefhebber. Ik heb me bij dat voorval al afgevraagd waarom je wel kon zeggen “Joop rook dat er een pannenkoek in de boom hing” en niet “Joop rook een pannenkoek in de boom hangen” en wel “Joop zag een pannenkoek in de boom hangen”, terwijl dat naar mijn intuïtie een minder adequate beschrijving van de situatie was.
leon2009vdb zegt
Bij de waarnemingswerkwoorden ‘horen’ en ‘zien’ hebben we de woorden ‘doof’ en ‘blind’; bij de andere waarnemingswerkwoorden niet – een analogie. Ja, bij ‘voelen’ hebben we een woord, maar dat bestaat eigenlijk uit twee leden (en telt dus niet echt?): ‘gevoelloos’. Dat is tenminste nog iets, maar hebben we voor ‘niet kunnende ruiken’ en ‘niet kunnende proeven’ eigenlijk wel woorden? ‘Reukloos’ en ‘smaakloos’ hebben een andere betekenis, die zijn (voor zover ik weet) alleen ‘passief’: geroken/geproefd kunnende worden. Grappig om op te merken is dat het Engels wel een apart woord heeft bij voelen (‘numb’). Ik doorgrond niet ineens wat de implicaties zijn van genoemde feiten in het kader van deze kwestie. Ik wijs er alleen even op.