In een interview in de Trouw van 25 november zei het Nederlandse NSC-Kamerlid Nicolien van Vroonhoven:
- “Ik ben bereid om met Wilders mee te denken, maar ik laat me niet meer in mijn pijngrens zitten.”
Die uitspraak intrigeerde me. De betekenis uit de context wel grofweg op te maken: mevrouw Van Vroonhoven vertelde dat ze een begripvolle arbeidsrelatie met haar PVV-collega Geert Wilders onderhield en met hem wilde samenwerken, maar dat ze geen persoonlijke aanvallen meer zou accepteren. Het voegwoord “maar” lijkt te suggereren dat Wilders daar debet aan zou zijn, maar de interviewster vraagt daar niet op door, dus dat blijft in het midden.
In mijn pijngrens
Hoe de zin na “maar” in elkaar zit, was me niet duidelijk. Ik kende het idioom “in mijn pijngrens” niet. De beeldspraak erin is verwarrend: een grens is immers een lijn, daar kun je overheen stappen, je kunt je er eventueel op bevinden, maar het lukt me niet om voor me te zien dat er zich iemand of iets in bevindt.
De woordcombinatie is zeldzaam, maar ze bestaat op z’n minst al een paar jaar. Ik kon er op het internet nog precies één andere zin mee vinden, in het weblog van een jonge moeder die twee jaar geleden haar barensnood zo beschreef:
- “Inmiddels zat ik zo hoog in mijn pijngrens dat ik toch maar vroeg om een ruggenprik.”
Bij de kraamvrouw is er sprake van lichamelijke pijn, bij mevrouw Van Vroonhoven vermoedelijk van een pijnmetafoor voor verdriet of boosheid.
Op Twitter komt “in mijn pijngrens” drie keer voor. In 2016 schrijft een jongeman:
- “Ik vond Myke eerst wel aardig, maar ze zit nu ontzettend in mijn pijngrens.”
In 2022 uitte iemand met de volgende woorden kritiek op de toenmalige Nederlandse premier:
- “Zwaar in mijn pijngrens….het is toch wel een kanjer die zoveel pijn draagt voor het land”
Ook in 2022 gaf een dame met een bij als profielfoto te kennen dat ze het toenmalige kabinet negatief waardeerde. Dat deed ze met deze zin:
- “Dit hele kabinet zit mij zwaar in mijn pijngrens”
De benoeming van “me”
Dan komen we bij het woordje “me” in de zin van mevrouw Van Vroonhoven. Dat was nog de grootste puzzel. Ik dacht eerst dat ik te maken had met het betekenisonderwerp van het werkwoord “zitten”, dus met degene die “in z’n pijngrens zit”. De zin zou dan zoiets moeten hebben betekend als “Ik sta toe dat ik in m’n pijngrens zit”. Een probleem is alleen dat dan “mezelf” als voornaamwoord meer voor de hand ligt dan “me”.
Bovendien past die ontleding niet bij de manier waarop anderen het idioom gebruiken. De lijder is daarin namelijk niet degene die “in z’n pijngrens zit”, anders dan bijvoorbeeld iemand die “in de put zit” of “aan de grond zit” – idiomen waarvan ik eerst vermoedde dat ze als mal voor “in je pijngrens zitten” hadden gediend. Nee, het is de veroorzaker van het leed die “in de pijngrens” van de lijder “zit”. Parallelle constructies zijn “in de weg zitten” en “dwarszitten”.
Dat sluit uit dat “me” een betekenisonderwerp is bij “zitten”. Er blijven dan volgens mij drie mogelijke benoemingen over: “me” kan een ethische datief zijn, een versterkend woordje. Als dat zo is, zou het onveranderd moeten blijven staan als er over een tweede of derde persoon wordt gesproken. Dan zouden gebruikers van het idioom moeten kunnen zeggen: “Jantje zit me Marietje in d’r pijngrens.”
Wat ook zou kunnen, is dat “me” een ondervindend voorwerp is. Dat heet wel “voorwerp”, maar het is geen zinsdeel dat een rol en een naamval krijgt van het gezegde. Het is een extra (en dus bepalingachtig) zinsdeel dat verwijst naar iemand die op de een of andere manier wordt geraakt door wat er in het gezegde wordt beschreven.
Ten slotte zou “me” nog een bezittend voorwerp kunnen zijn, een soort zwevend bezittelijk voornaamwoord. Dat is moeilijk van een ondervindend voorwerp te onderscheiden. Je zou kunnen tegenwerpen dat “mijn” al in de zin staat en een bezittend “me” dus overbodig zou maken, maar zo’n dubbele vermelding van een bezitter komen we wel vaker tegen, bijvoorbeeld in “Fietsen zit ons in ons bloed”.
Wie zit er?
Bij elk van die drie ontledingen ontbeert de zin van Nicoline van Vroonhoven een betekenisonderwerp bij “(in iemands pijngrens) zitten”. Dat is wel wat vreemd, want bij het permissieve hulpwerkwoord “laten” willen we het liefst in elk geval het betekenisonderwerp of een voorwerp van het zelfstandige werkwoord horen, kijk maar:
- Ik laat maaien. <rare zin>
- Ik laat het gras maaien. <gewone zin>
- Ik laat de buurman maaien. <gewone zin>
Maar de grenzen van het taalsysteem lijken natuurlijk meer op die in Baarle dan op die tussen de Korea’s: ze zijn zonodig makkelijk bewust te overschrijden. En soms is het politiek gezien vermoedelijk wel handig om verwijten niet aan iemand persoonlijk te richten. Voor de taalkundige is het verder erg interessant om zich eens in z’n grammaticaliteitsgrens te laten zitten.
Timothy Colleman zegt
Mooie zin, en mooie metafoor van die grenzen tussen de Baarles i.p.v. de Korea’s! Bij werkwoorden/predicaten uit deze semantische sfeer is het overigens wel gebruikelijk om in de constructie met laten de handelende persoon niet te noemen, al dan niet om strategische redenen: Ik laat niet meer op mijn kop zitten, Ik laat niet meer in mijn hart kijken, Ik laat niet meer met mijn gevoelens (of voor Vlamingen ook: met mijn voeten) spelen, enz.
Rineke Huisman zegt
Wordt misschien bedoeld: “Ik ben bereid om met Wilders mee te denken, maar ik laat me niet meer in mijn pijngrens zetten (i.p.v. zitten) ?