In de serie Tekstportretten laat Jan Renkema iemand poseren in zijn tekstatelier, ter gelegenheid van een bijzondere aanleiding. Vandaag presenteert emeritus hoogleraar historische taalkunde Nicoline van der Sijs haar inmiddels 32ste boekpublicatie: Dijt onze woordenschat alsmaar uit? Dit is het eerste deel van de reeks Nederlands in het klein van de Radboud University Press.
Nog steeds heb ik meer vragen dan antwoorden. Ik ben mateloos nieuwsgierig. Ik wil steeds weten hoe iets is ontstaan, en dan patronen ontdekken. Op de middelbare school zei mijn leraar Grieks dat ik Grieks moest studeren, en mijn leraar wiskunde vond dat ik iets met wiskunde moest gaan doen. Talen hebben mij van jongs af aan het meest geboeid. Grieks kende ik al een beetje, en Nederlands natuurlijk ook. Ik wilde op die leeftijd iets heel anders, dus het werden Slavische talen, met bijvakken Indo-Europees en Oudgermaans. Toen ik twintig was, mocht ik al meewerken aan een woordenboek Nederlands-Russisch. Maar ook in die tijd, in de jaren tachtig, waren er al enorme bezuinigingen. De afdeling Slavistiek werd opgeheven. Inmiddels werkte ik ook al bij Van Dale aan het Etymologisch Woordenboek, en aan de taalatlas Atlas Linguarum Europae. Daardoor raakte ik steeds meer geboeid door historische ontwikkelingen: Waar komen de huidige woorden en taalverschijnselen vandaan? Welke invloed hebben maatschappelijke ontwikkelingen op taalveranderingen? Veel van het moderne taalgebruik kun je verklaren uit het verleden. Ik doe dat, als alfa en bèta, door woord- en taalstudie te koppelen aan statistieken.
Na de opheffing van Slavistiek besloot ik als zzp’er verder te gaan, en richtte ik een vertaalbureau op voor Slavische en Oost-Europese talen. Voor elke taal had ik twee of meer vertalers. Het ging dan bijvoorbeeld om bouwplannen voor de Nederlandse ambassade in Boedapest, of om financiële stukken van grote banken. In die tijd van de Koude Oorlog moesten de vertalingen hier in Nederland gemaakt geworden. Het werk met de vertalers, zoals een Estse neerlandica of een uit Rusland gevluchte arts, was heel inspirerend. Maar ik was wel vooral een vertaalmanager, met ook veel geregel.
Archeologe van onze woordenschat
Uiteindelijk vond ik schrijven en studeren leuker. Ik had ook archeologie kunnen gaan studeren, maar ik werd archeologe van de taal. In mijn werk aan het Etymologisch Woordenboek stoorde de alfabetische ordening me. Bij de A staat een Arabisch leenwoord, bij de C een woord uit het Hebreeuws, bij de D een Germaans erfwoord, enz. Dat is niet interessant, dat is zo willekeurig. Ik wilde graag patronen vinden: Wat voor soort woorden komen uit een bepaalde taal, wanneer, waarom? Hoe wordt dat beïnvloed door maatschappelijke veranderingen? Hé, in de zeventiende eeuw plotseling het woord macaroni? Wat voor contacten hadden wij toen? Hoe is toen onze keuken uitgebreid? En waarom kregen wij in een bepaalde tijd zoveel Franse achtervoegsels? Waarom zeggen we lekkage en niet lekheid?
Ik kon mezelf uit de inkomsten van mijn vertaalbureau een jaar bedruipen om het Leenwoordenboek te schrijven, met per taal de invloed op het Nederlands. Dat boek kreeg gelukkig direct lovende kritieken van grootheden uit het vak, zoals Henk Verkuyl en Hugo Brandt Corstius. Daarna heb ik het vertaalbureau verkocht, omdat ik graag meer tijd wilde hebben om boeken te schrijven. Een van die boeken, het Chronologische Woordenboek, werd mijn proefschrift, met Piet van Sterkenburg als promotor. Ook in dat boek zocht ik naar patronen, maar ditmaal ging het niet om de herkomst van woorden maar om de ouderdom ervan. In die tijd ging het nog heel goed in de uitgeefwereld. Een vriend van me stuurde een foto van boekhandel Scheltema in Amsterdam, waar direct achter de ingang een hoge berg van dat proefschrift lag, allemaal pillen van 1000 pagina’s in 2 kilo.
Maar hierna ging het bergafwaarts met de uitgeverswereld. De boekverkoop zakte in, en ik kon niet meer leven van mijn pen. Toen vroeg ik aan Hans Bennis van het Meertens Instituut of hij geen werk voor mij had. Ik mocht een subsidieaanvraag schrijven voor wat later Nederlab is gaan heten, een verzameling van grote tekstcorpora gepresenteerd in een web-omgeving met diverse tools. Bedoeld om veranderingen te onderzoeken in de Nederlandse taal en cultuur. En we kregen die subsidie! 3,2 miljoen! Zo kwam ik na twintig jaar weer terug in de academische wereld. Snel daarna werd ik ook parttime hoogleraar in Nijmegen. Nu heeft Nederlab een omvang van zo’n 75 miljoen teksten met ongeveer 18 miljard woorden.
Na-naar, zich, tante en schoonvader
Zoveel vragen kun je dan onderzoeken! Je kunt de data filteren op frequentie door de tijd heen, en op metadata: op genre, op regio, op sociale achtergrond van de taalgebruikers. Zo kun je bijvoorbeeld achterhalen in welk genre of dialect een taalverschijnsel ontstond, of welke maatschappelijke verandering invloed had. Neem bijvoorbeeld ‘na-naar’. We zijn nu gewend aan dit onderscheid tussen tijd en richting, en verbazen ons misschien over andere taalgebruikers die ‘Ik ga na school’ schrijven. Maar in het Duits bestaat alleen nach. Naar was oorspronkelijk de overtreffende trap van na, maar na en naar werden al snel synoniemen. Dat vonden zeventiende-eeuwse grammaticaschrijvers maar niets. Ze namen het Latijn als voorbeeld en vonden dat iedere betekenis een eigen vorm moest hebben. Het was nog even zoeken naar de taakverdeling, maar uiteindelijk kreeg na de functie van tijdsaanduiding en naar van richtingaanduider.
Of neem de opkomst van het woordje zich, dat wij geleend hebben van het Duits. Dat kunnen we vrij nauwkeurig bepalen dankzij al onze nu gedigitaliseerde bronnen. Ook hier speelden de grammaticaschrijvers een rol. Die vonden het oude wederkerende voornaamwoord hem ambigu en pleitten voor een onderscheid tussen ‘hij heeft hem bekeerd’, namelijk iemand anders, en ‘hij heeft zich bekeerd’, dus zichzelf. Of neem de woorden voor verwantschapsrelaties. Wanneer en waarom is het Nederlandse moei vervangen door tante, en kregen wij Franse leenvertalingen als schoonvader (bonpapa), etc.? Gebeurde dat onder invloed van de Franse gouvernantes die in de zeventiende eeuw naar Nederland kwamen?
Grote projecten dankzij vrijwilligers
Ik heb altijd graag gewerkt met vrijwilligers. Anders was het ook niet mogelijk geweest om zoveel oude teksten gedigitaliseerd te krijgen. In mijn enthousiasme begin ik altijd aan iets groots, zonder van tevoren alles uit te denken. Een mooi voorbeeld is de Statenvertaling. Het is toch te gek dat zo’n belangrijk, cultuurbepalend historisch werk niet digitaal doorzoekbaar is. In 2007 plaatste ik een oproep in de krant en ruim 300 vrijwilligers meldden zich om te helpen met het overtikken van de tekst! Zoveel enthousiasme had ik niet voorzien. In een half jaar waren de 2,6 miljoen woorden overgetypt en dubbel gecorrigeerd. Ja, en dan moeten natuurlijk ook andere historische Bijbelvertalingen uit die tijd opgenomen worden, en ook de Koran. Daarna waren de zeventiende-eeuwse kranten aan de beurt en ‘de gekaapte brieven’, brieven afkomstig uit Nederlandse schepen die indertijd gekaapt waren door Engeland. Het werken met vrijwilligers vind ik heerlijk. Je krijgt zoveel terug, zoveel mooi commentaar vaak.
Schrijven in een verbale hogedrukpan
Ik begin altijd weer iets nieuws. Ik denk dat het komt doordat ik me snel verveel. Als ik midden in een nieuw boek zit, kan ik per dag wel zo’n tien uur achter de computer doorbrengen. Sinds ik last kreeg van mijn schouder, spreek ik mijn teksten in. Zo’n spraakvoorziening is een uitkomst: dicteren gaat veel sneller dan tikken en de spraakprogramma’s worden steeds beter! Dit boekje, ja dat kost toch wel een aantal maanden schrijven en studie: heerlijk werk voor in de rustige kerstvakantie. Ik leef dan in een soort verbale hogedrukpan. Het is leuk om na te denken over de samenhang van je gegevens en hoe je dat in een boek het beste kunt presenteren, zodat de gegevens kennis opleveren.
Ach ja, en er zijn per dag ook zo’n tachtig mailtjes. Vragen van taalliefhebbers over etymologie. Of van leerlingen die een profielwerkstuk maken over taalverandering of jeugdtaal. Soms ook met veel te grote vragen: ‘We willen in ons profielwerkstuk de geschiedenis van het Nederlands beschrijven, kunt u helpen?’ Ik probeer altijd binnen een dag te reageren, ik vind het een welkome afleiding van mijn grotere projecten, en soms inspireert een vraag me tot een etymologisch stukje in Neerlandistiek.
Drie nieuwe projecten
Ik heb nog allerlei plannen. Ik wil nog een boek schrijven over de geschiedenis van de Nederlandse afleidingen. Vroeger zeiden we beterheid, beterschap, beternis en betering, nu alleen nog beterschap. Waarom heeft alleen dat laatste overleefd? Waarom zijn lererse en leerster vervangen door lerares – met het Franse achtervoegsel –es? En er is nog steeds geen Atlas van het Nederlands in het Caribisch gebied. Wij weten zo weinig van de ontwikkeling van het Nederlands daar, en de contacten met en tussen de vele talen die daar worden gesproken, het Spaans, Papiaments, inheemse talen, enz. Dat zijn we toch aan onze koloniale geschiedenis verplicht. En een uitgever vraagt ook om een publieksboek over de Engelse invloed op het Nederlands. Daarvoor zoek ik nog een originele invalshoek, het moet geen droge opsomming van leenwoordjes worden. Je moet dan toch ook vergelijken met andere talen, of proberen te verklaren waarom bepaalde Engelse woorden hier zijn gebleven en andere niet. Woorden komen en veranderen niet zomaar.
Nicoline van der Sijs. Dijt onze woordenschat alsmaar uit? Over opbouw en geschiedenis van de Nederlandse woordenschat. Radboud University Press, 2025. Bestelinformatie (en gratis download) bij de uitgever.
Andere, oudere boeken kunnen hier worden worden gedownload.
Wat een fraai artikel over Nicoline van der Sijs, een van mijn favoriete taalwetenschappers. De link aan het einde van het artikel, waarmee je haar laatste boek gratis kunt downloaden, is een extra verrassing. Ga zo door, Neerlandistiek!
Dank je Ben!
De invloed van het Engels op het Nederlands! Een reus van een onderwerp. Ik zie het Engels in geschreven taal, misschien o.i.v. de vertaalmachines, ook steeds meer (Engels: meer en meer) in een veranderende ‘natuurlijke’ volgorde van de zinsdelen, de bepalingen, al lijkt me dat lastig hard te maken…
Voor de rest: de Nobelprijs en wat diezen meer zijen voor Nicoline van der Sijs!
dank je wel, en kijk, hier is een eerste inventarisatie van Engelse leenwoorden in het Nl: https://glad.ivdnt.org/lexit2/?db=publicglad&lang=en . Maar zo’n opsomming is niet zo interessant, je wilt liever een relevante invalshoek kiezen. Hier blijkt bv dat Engelse woorden deels ook weer snel verdwijnen: https://nicolinevdsijs.nl/wp-content/uploads/2025/05/2023_Sijs_De-overlevingsgraad-van-Engelse-leenwoorden.pdf
In 2017 las ik, als ik het goed heb, dat het woord HET zal verdwijnen. Denkt u dit nog steeds¿
Als lidwoord (niet als voornaamwoord in bv ‘het regent’) ligt het voor de hand dat ‘het’ steeds minder wordt gebruikt, het is nu al sterk in de minderheid, en vgl. Engels (alleen the) en Afrikaans (alleen die) met slechts één lidwoord, maar een mogelijkheid is ook dat ‘het’ alleen in specifieke, herkenbare gevallen blijft bestaan, bv. bij verkleinwoorden.
‘Lekkage’ is inderdaad Nederlands. In het Frans heet dat ‘fuite d’eau’, althans: wanneer het om water gaat (wij hadden dat recent in een huurhuis aldaar).