
In deze tijd van ’t jaar krijgen we er mee te maken, met peren die na een tijdje liggen, van binnen bruin en zacht geworden zijn. Aan de buitenkant is ’t niet te zien, maar van binnen zijn ze aangetast. We hebben voor die toestand in Noord-Holland een naam: beurs. Dat woord komt o.a. ook voor in Zuid-Holland; zie op ’t kaartje hieronder de horizontale streepjes. Ik heb dat kaartje getekend in 1968, toen ik medewerker was van ’t Meertens Instituut.
Voor de Zaanstreek waren er destijds geen gegevens, en ook ’t Zaans woordenboek van G.J. Boekenoogen uit 1897, De Zaansche Volkstaal, laat ons in de steek: beurs komt er niet in voor. Maar gelukkig is er een artikel ‘Zaansche woorden en uitdrukkingen’ van ene H.P. in ’t tijdschrift Onze volkstaal (1882-1890) met deze vermelding: Beurzig, een weinig rottig; een beurzige appel. Beurs of beurzig is dus wel degelijk ook Zaans.

Beurs lijkt geen oud woord te zijn, de oudste vermelding is uit 1717, maar er is al wel een ouder werkwoord beurzen, dat ‘beurs worden’ betekent.
Ik vond ’t in een brief van Pieter Corneliszoon Hooft aan zijn neef Joachim van Wikkevoort. De brief is geschreven op ’t Muiderslot en gedateerd 6 september 1640. Hooft dringt er in die brief op aan dat zijn vrienden hem nu eindelijk eens bezoeken want:
”Onse prujmen en sujkerpeeren … beurzen aen den boom” (‘worden beurs aan de boom’).
Hoogstwaarschijnlijk is dat werkwoord beurzen afgeleid van ’t bijvoeglijk naamwoord beurs, dat dus minstens zo oud geweest moet zijn. Maar waar dat beurs dan weer vandaan komt, blijft de vraag.
Buikziek
Van een andere benaming, te weten buikziek, weten we dat die in elk geval ouder is dan beurs. Hij wordt namelijk door woordenboekmaker Cornelis Kiliaan vermeld in zijn Etymologicum (1599): buyck-sieke oft buycsichtige peyre. Kiliaan voegt er nog de geografische aanduiding Fland. (= Vlaanderen) aan toe.
Daar bedoelt hij de huidige provincies West- en Oost-Vlaanderen mee. De situatie is sindsdien niet veranderd want in die gebieden wordt nog steeds buikziek of buukziek gezegd. Maar Kiliaan had er blijkbaar geen weet van dat buikziek ook in ’t tegenwoordige Nederland bekend is en in zijn tijd zeker ook was.
Op ’t taalkaartje is te zien dat de benaming buikziek in heel Nederland voorkomt, met uitzondering van Noord-Holland; zie de schuine streepjes. Buikziek is gemakkelijk te verklaren: buik betekent hier ‘van binnen’. En ziek is ‘ziek’. Naast buikziek zijn er nog de varianten buikzoet in West-Brabant en buikweek en buikmoes, de laatste alle twee in ’t Rivierengebied.
De meest voorkomende benaming in Vlaanderen (dat wil zeggen Nederlandstalig België) is melig. Dat woord verwijst naar de substantie binnen in de peer, die meelachtig van textuur is, droog en korrelig. Niet helemaal ’tzelfde als beurs of buikziek, maar een soort voorstadium van de toestand van beurs-zijn.
Foikak
Bijna alle namen die verder nog voorkomen duiden ook op de kwaliteit van ’t binnenste van de bedorven peer. In Nederland zijn dat: lurp, mouter, rus, deeg, murf, murg en kwetsig. In Vlaanderen: klok, lot, mouter, murg en murw. De meeste van deze woorden worden ook gebruikt bij materialen en voorwerpen die slap, zacht, mollig, enzovoorts zijn. Maar buikziek wordt alleen gezegd van peren en in mindere mate van appels.
Dat laatste is ook ’t geval bij een Limburgse benaming die ook om een andere reden nogal opvallend is. Ik bedoel foikak, dat in allerlei vormen in een aaneengesloten gebied voorkomt in Zuid-Limburg en Belgisch Limburg. Dit zijn die vormen: foeka, foekak, foka, fokak, voeka, voekak, vohak, vokak. ’t Lijkt wel alsof elke plaats hier zijn eigen variant ontwikkeld heeft. Dat komt waarschijnlijk ook doordat oorspronkelijke vorm en betekenis van ’t woord onduidelijk waren. Al die vormen gaan terug op de puur Nederlandse samenstelling voos+kak, want voos betekent ‘voos’, zoals in voze radijzen, en kak is gewoon ‘kak’.
Daarnaast zijn er nog de gecomprimeerde vormen foek en fook. Die zijn uit vookak ontstaan, wat blijkt uit de aanwezige k, een restant van ’t woorddeel kak. In de vorm fôcak komt ’t woord ook voor in een gebied in Wallonië, inclusief de stad Luik. Heeft ’t Frans ook eens iets van ’t Nederlands overgenomen in plaats van andersom.
Ik heb voor dit stukje gebruik gemaakt van de volgende woordenboeken:
- Dictionnaire populaire de Wallon Liegeois, par Simon Stasse
- Woordenboek van de Zuidelijk-Nederlandse dialecten
- Woordenboek van de Limburgse dialecten
- Woordenboek der Nederlandsche taal
Dit stukje verscheen eerder in de Nieuwsbrief van Volkstuinvereniging Nut en Genoegen te Zaandam
Een recente anekdote: nicht Anja uit Mierlo sprak een jonge vakkenvuller in de supermarkt aan, toen hij appels vanuit een transportkar een voor een in een kist gooide. Het was hem kennelijk niet bekend, dat ze daar beurs van worden. Mijn vrouw, afkomstig uit Geldrop, heeft ´beurs´ altijd gekend. Dat geldt ook voor mij, afkomstig uit Bodegraven.
Voor mij was het ook allerminst een vreemd woord, maar ja, ik kom dan ook uit Heeze.