
Op mijn vorige stukje over de cyperse kat kreeg ik een groot aantal boze ingezonden brieven van lapjeskatten en schildpadkatten, die de aandacht voor de cyperse zwaar overtrokken vonden en erop wezen dat hun vachtpatronen en de benamingen daarvoor veel interessanter zijn. Als goedmakertje zet ik hen ditmaal in het zonnetje.
Lapjeskat
De benaming lapjeskat voor een driekleurige wit-zwart-rode kat is typisch Nederlands: andere talen kennen geen vergelijkbare vorm. De reden voor de naam hoeft geen uitleg: de vacht ziet eruit alsof hij is samengesteld uit willekeurige lapjes. Het leek mij een heel oude naam maar ik heb hem niet eerder kunnen vinden dan 1884. Toen deed een krant verslag van ‘een kattenproces’ tussen twee kijvende vrouwen, die allebei beweerden de eigenaar te zijn van ‘eene allerliefste voorjaars lapjeskat’. Omdat de meeste lapjeskatten vrouwtjes zijn, wordt ook gesproken over lapjespoes, voor het eerst in 1900: ‘Dinsdag weggeloopen: een lapjespoes met vier witte pootjes en een zwart vlekje aan den neus, luisterend naar den naam van Mimi.’
De Engelsen noemen zo’n kat sinds 1882 een calico cat. Die naam gaat terug op een stofnaam uit Calcutta, in de zestiende eeuw Calicut-cloth, Calico-cloth genaamd en later verkort tot calico. De stofnaam calico heeft het Nederlands in de negentiende eeuw uit het Engels geleend. Recent hebben we ook de benaming calicokat uit die taal overgenomen, althans volgens Van Dale, die dit woord in 2014 in het woordenboek heeft toegevoegd. Veel gebruikt wordt het in het Nederlands niet, behalve misschien onder kattenfokkers; dat is ook logisch want het beeldende lapjeskat voldoet prima. Eveneens recent is de Engelse naam overgenomen in het Frans (chat calico) en het Duits (Kalikokatze).
Schildpadkat
Ook de benaming schildpadkat voor een kat met zwarte, licht- en donkerrode vlekken, een lapjeskat zonder wit, lijkt typisch Nederlands. De oorsprong ervan ligt echter in het Engels: daar spreekt men al sinds 1791 van een tortoiseshell cat. De vacht deed de Engelse naamgever denken aan de kleuren van het schild van een schildpad. In het Nederlands dateert de eerste vermelding van schildpadkat uit 1880, in het Frans zegt men sinds 1898 chatte (à la robe) écaille de tortue. Ook in het Duits heet ze Schildpattkatze, maar die naam wordt pas heel recent gebruikt.
De eerste vermelding van schildpadkat in het Nederlands in 1880 is in een krantenverslag van een kattententoonstelling in Londen. En dat is niet toevallig. Sinds 1871 werden dergelijke kattententoonstellingen, ‘de eerste van hare soort’, in die plaats gehouden en van begin af aan leidde dat tot uitgebreide krantenartikelen. In 1871 worden al ‘schildpadkleurige’ katten genoemd, en in 1875 wordt aandacht besteed aan de verzorging: ‘De katten kregen elken morgen bouillon van paardenvleesch en twee keer per dag eene goede portie melk.’ Een jaar later blijkt bovendien: ‘ledere kat heeft een loge voor zich, met rood fluweel gestoffeerde balustrade, daarachter een vrije ruimte, waar de poes zich verpoozen kan van de bijvalsbetuigingen van ’t publiek.’
Andere landen konden niet achterblijven. In 1881 werd een tentoonstelling georganiseerd in Brussel en in 1890 in Amsterdam. Die Amsterdamse tentoonstelling trok slechts 56 katten, en de journalist van dienst merkte spottend op dat de ‘fraaiste kat’ en de ‘grootste kat’ uit de catalogus verstek hadden laten gaan op wat hij karakteriseerde als een ‘kinderachtige liefhebberij’ en ‘oude vrouwen-liefhebberij’. Wel waren er ‘katten met onmogelijke namen, als: Hiddigygy of Janus de Snorder. Nu vraag ik u! Stel u voor, dat uwe vrouw ’s morgens een schoteltje melk neerzet en onder aan een zoldertrap met een lief stemmetje roept: Hiddigygy, Hiddigygy, Hiddigygy! of Janus de Snorder, Janus de Snorder!’
Ondanks deze moeizame start werden kattententoonstellingen in de volgende jaren heel populair. Via de uit Engeland overgewaaide kattententoonstellingen werden in de Lage Landen – en elders – de Engelse benamingen schildpadkat en calicokat ingevoerd. Ook het woord kitten voor een jong poesje deed in 1893 zijn intrede in het Nederlands.
Tabby
Zelfs de oude Nederlandse benaming cyperse kat ondervindt momenteel concurrentie van zijn Engelse tegenhanger tabby. Zo schrijft een krant in 1975: ‘achter het raam gordijnen in boerenbont en een poes in de ouderwetse kleurzetting, cypers. Kattedeskundigen zeggen, dat cypers onjuist is, het moet tabby zijn. De kat laat het koud.’ Ook in het Duits en Frans spreekt men wel van tabby.
Dat tabby was oorspronkelijk, in de zeventiende eeuw, in het Engels de naam voor een gestreepte stof. De naam was ontleend aan het Franse tabis en ging terug op het Arabische ʿattābiy, afgeleid van ʿattābiya, de naam van een wijk in Bagdad waar deze stof werd gemaakt en die was vernoemd naar prins ʽAttāb. De stofnaam werd eind zestiende eeuw ook door het Nederlands overgenomen als tabijn.
Alle vachtpatronen van katten – cyperse kat, lapjeskat, schildpadkat, calicokat, tabby – zijn dus op een stofnaam gebaseerd. Dat komt natuurlijk vanwege de mooie, zachte kattenvacht, die al zeker sinds 1874 bezongen wordt in het kinderliedje ‘Katje, poesjenelletje’.

Katje, poesje-nelletje,
Waar ben je toch geweest?
Jij hebt verbrandt jou velletje,
Je waart zoo’n heel mooi beest!
Foei poes, leelijke poes!
En is het dan geen schande.
Dat jij jou mooie velletje
Zoo leelijk gaat verbranden!
Ik heb nog in mijn laadjen
Een naaldjen met een draadjen,
En een stukjen poesevel,
Daar ik jou meê verstellen zel.
Dank voor een leuk stukje! Op Delpher vond ik tussen de tijdschriften nog een vermelding van een ‘lapjes-kat’ in het Humoristisch Album (‘gewijd aan liefhebbers eener vrolijke luim’) van 1860, pagina 221. Daarnaast in de NRC van 14 november 1867 een advertentie waarin ‘eene bij uitstek mooije lapjes kat’ (als twee woorden) wordt aangeboden. Allebei net iets ouder dan 1884, maar nog altijd verrassend jong.
Wat leuk, bedankt hiervoor!