In september 2018 heb ik alle delen van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tweedehands aangeschaft. Mijn lectuur vordert erg langzaam, omdat ik de literaire teksten die in deze negendelige literatuurgeschiedenis worden besproken vaak niet ken en ook graag wil lezen. Ik ben nog altijd niet bij het einde van Frits van Oostroms Stemmen op schrift, het eerste deel van de reeks.
Mijn favoriete teksten uit die vroegste periode zijn Karel ende Elegast en De reis van Sint Brandaan. Ik leer erg veel van deze verhalen, maar evenzoveel van de genereuze beschouwingen in Stemmen op schrift. ‘Het knappe van de auteur van Karel ende Elegast’ schrijft Van Oostrom bijvoorbeeld, ‘is wel dat hij zo’n hoog tempo in de handeling aanhoudt en toch alle verteltijd van de wereld lijkt te hebben.’ Dit soort opmerkingen knoop ik in mijn oor. Ik raad alle schrijvers en dichters van de Lage Landen aan dit ook te doen.
De reis van Sint Brandaan is het wonderlijkste verhaal dat ik ooit heb gelezen. Van Oostrom beschrijft het als ‘het meest singuliere werk uit het twaalfde-eeuwse Maas-Nederrijngebied’ dat zich beweegt ‘op het snijvlak van van alles: geestelijk en wereldlijk, heldenverhaal en heiligenleven, informatie en amusement, het sacrale en het speelse.’
Wild, charmant en buiten de lijntjes. Op het snijvlak van van alles. Het is jammer dat dit soort eclectische verhalen nauwelijks meer wordt geschreven. Ook in de Middeleeuwen viel het niet bij iedereen in goede aarde. Bekend is het oordeel van Jacob van Maerlant, die over de Brandaan concludeerde dat er ‘vele in schijnt gelogen’. In de negentiende eeuw beschreef de eerste hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde W.J.A. Jonckbloet het mythische reisverhaal als een aan ‘eene kranke individuele fantazie’ ontsproten misbaksel.
Ik wil pleiten voor méér speelse, ontketenende en kranke fantasieën in de literatuur. Het literaire werk van de eenentwintigste eeuw zal wat mij betreft lijken op de beste werken uit de Middelnederlandse letterkunde: ze zijn geschreven voor het oor maar houden stand op papier. Ze hebben lak aan genres en conventies en glijden behendig van tragedie naar komedie, van verheven naar carnaal, van ernstig naar kolderiek en weer terug. Dit voortdurende schakelen is volgens Socrates het wezenskenmerk van verfijnde communicatie. Ik voeg daaraan toe dat het ook een kenmerk is van intelligente literatuur.
Dat het met mijn lectuur van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur ondertussen niet erg opschiet, zie ik niet als een probleem. Het lezen én doorgronden van de Nederlandstalige literatuur omarm ik als een opdracht voor het leven. Bij de voltooiing van een hopelijk lang leven, als ik alles heb gelezen en herschreven, zal ik mijzelf ‘neerlandicus’ noemen.
Evi Aarens is dichter en afstuderend antropoloog. Vorig jaar debuteerde ze in Nederland met het epische gedicht Disoriëntaties. Ze groeide op in Londen en woont momenteel in Cambridge.
Kruzdlo Robert zegt
“Ik wil pleiten voor méér speelse, ontketenende en kranke fantasieën in de literatuur.” Welke huidige schrijver komt het dichtste bij jouw verlangen?
eam Evi Aarens zegt
Beste Robert Kruzdlo,
Eerlijk gezegd kan ik weinig huidige schrijvers noemen, tenzij we ‘huidig’ behoorlijk oprekken. Hedendaagse schrijvers komen vaak iets te gedomesticeerd over om dit soort werken te kunnen schrijven. Mocht u namen weten, dan hoor ik die erg graag.
Voorbeelden van speelse, kranke schrijvers uit de vorige eeuw die conventies aan hun laars lappen zijn voor mij Italo Calvino en Jose Saramago. En Joyce, natuurlijk, altijd Joyce. Ik denk ook aan het ‘gekkere’ werk van Nabokov (Pale Fire) en Borges. Weer daarvoor Goethe (Faust, vooral deel II) en Lord Byron. Het vroegste werk van Mulisch komt soms ook in de buurt (e.g. Archibalds strohalm, Het mirakel), totdat ook bij hem de domesticatie toesloeg.
Met een groet, EA
Ronald V. zegt
Waarom eigenlijk méér speelse, ontketenende en kranke fantasieën in de literatuur? Omdat de hongerige geest van de mens als volop mens nu eenmaal bevredigd wil worden en niet afgescheept wil worden met slappe, sneue verhaaltjes. Ik voel me lelijk te kort gedaan als ik een aan zwakzinnigheid grenzend leuterverhaaltje lees. Een aanranding van mijn geest. En geen wetboek die zoiets verbiedt.
Dit brengt me op de begeestering. Een docent Nederlands dient meer te zijn dan een o zo verantwoord vakdidactisch machientje dat braaf pruttelend de stof oplepelt en opvorkt. Hij, maar een zij mag natuurlijk ook, dient met aanstekelijke begeestering de meest doorwrochte verhalen uit de oude en nieuwste Nederlandse literatuur aan te prijzen.
Zelfs een vak als mathematica is gebaat bij begeesterde docenten. Geldt ook voor filosofie. Maar dit terzijde.
Op de middelbare school had ik eerst een oudere lerares Nederlands. Zonder veel begeestering besprak ze de Nederlandse literatuur. Wellicht allemaal zeer didactisch verantwoord. Maar geen vonk die oversloeg, want er was geen vuur. Na een paar jaar maakte deze dame plaats voor een jongere lerares. Zij had wel het vuur en vertelde begeesterd over onder meer “De reis van Sint Brandaan”. Een knetterende vonk sloeg over. En het bleef branden in me. Een beetje knettergek ben ik wel.
De laatste tijd verschijnen hier nogal wat begeesterde artikeltjes over de wetenschap genaamd Neerlandistiek. Geestverwarmend. Wat heet.
De zichtbare Betje Wolff en haar boek “An Essay on Man”. De onzichtbare Evi Aarens en haar stapel boeken. Ook de beeldcultuur mag er zijn.