Stelt u zich een handgeschreven kladje van een literaire tekst voor. Hoogstwaarschijnlijk bevat die toevoegingen in de marge of tussen de regels en vele doorhalingen. Wat zeker is: het is geschreven in het kenmerkende handschrift van de schrijver. Stelt u zich nu dezelfde tekst voor, maar dan geschreven in een tekstverwerker. Wat we nu zien? In ieder geval geen toevoegingen of verwijderingen, want de Track Changes-functie zit de creativiteit alleen maar in de weg. Hooguit krijgen we een inkijkje in de voorkeuren wat betreft het lettertype, de regelafstand en uitlijning van de tekst. Persoonlijker wordt het niet, lijkt het. Maar heeft u er ooit bij stilgestaan hoe u typt?
Net als een handschrift is het hanteren van een toetsenbord ook zeer persoonlijk én er is een manier waarop we dit zichtbaar kunnen maken. Voor het project ‘Track Changes: Textual Scholarship and the Challenge of Digital Literary Writing’ (Huygens Instituut & Universiteit Antwerpen) registreerden twaalf Nederlandse en Vlaamse schrijvers hun schrijfprocessen met de keystroke logger Inputlog, die elke toetsaanslag en muisbeweging vastlegt. Naast dat we het ontstaan van de teksten nu in detail kunnen analyseren, bracht dit voor mij een ander inzicht met zich mee: er bestaat diversiteit in hoe we teksten typen. Nu schrijvers in een tekstverwerker schrijven dacht ik dat we de uniciteit verliezen die handgeschreven documenten zo kenmerkt, maar de toepassing van een nieuwe methode – keystroke logging – opende mij de ogen dat er onder de uniformiteit van het digitale document wel degelijk een soort digitaal ‘handschrift’ te ontdekken valt. Hierdoor kunnen we schrijvers toch van elkaar onderscheiden.
Zo wordt de typstijl van Gie Bogaert gekenmerkt door het gebruik van de delete-toets, die de tekst rechts van de cursor verwijdert. In het vervangen van ‘veronderstel’ door ‘vermoed’, bijvoorbeeld, zet Bogaert de cursor achter ‘ver’, typt daar ‘moed’ en schrapt ‘onderstel’ met de delete-toets. Anderen hadden waarschijnlijk of het hele woord geselecteerd en verwijderd door ‘vermoed’ te typen, of de backspace-toets gebruikt. Bogaert recyclet ook vaak delen van een woord – hij laat hier ‘ver’ staan.
Of neem David Troch, die zijn zinnen soms geleidelijk opbouwt en daarbij dus gebruikmaakt van de vrijheid die een tekstverwerker biedt – er kan immers op elke positie in de tekst worden geschreven zonder dat dit leidt tot een onleesbare warboel. Met een beetje fantasie kunnen we hierin het leggen van een muurtje herkennen. Eerst schrijft hij zijn eerste ingeving op, in dit geval het woord ‘Trippelen’, alsof hij het losse idee in cement wil zetten voordat het wegglipt. Dan bouwt hij de zin verder – steen voor steen – op, woorden achterwege latend. Even later vult hij de leemten op met de passende woorden, zoals de voegmortel om de voegen mee op te vullen. Ellen Van Pelt schrijft dan weer meer ‘al denkend met de vingers’, alsmaar overnieuw beginnend. En zo zijn er voorbeelden te over.
Kortom, digitale documenten lijken misschien niet dezelfde persoonlijkheid te bezitten als handgeschreven manuscripten, maar wanneer we het schrijfproces zichtbaar maken, openbaart ook de eigenheid van het digitaal geschreven document zich.
Lamyk Bekius promoveert bij het project Track Changes: Textual scholarship and the challenge of digital literary writing, waarin ze onderzoekt in hoeverre traditionele tekstgenetische methodologie kan worden toegepast op literaire teksten die zijn ontstaan uit een digitaal werkproces.
Laat een reactie achter