In februari is het zover. Dan ga ik beginnen aan mijn bachelorscriptie. Het onderwerp heb ik geheel te danken aan de podcast De Eeuw van de Amateur van Botte Jellema en Ype Driessen. Om precies te zijn aan de 200ste aflevering uit september 2021, met Paulien Cornelisse als gast. Dit is wat er in die aflevering gebeurde:
Een luisteraar spreekt een bericht in met een anekdote over een onhandige bezorging van haar nieuwe bank. Daarbij gebruikt ze zinnen als: ‘dus ik – ja – die twee trappen op’ en ‘dus zij weer naar buiten met die bank’. Ype merkt op dat deze zinsconstructies enkel over situaties kunnen gaan met een soort ‘lulligheid’. Er ontstaat een discussie over wanneer je dit soort zinnen nu wel of niet kunt gebruiken. Eerst lijkt de consensus te zijn dat het enkel over luchtige dingen kan gaan waar je achteraf om moet lachen, maar dan komt Paulien met het voorbeeld: ‘dus zij inderdaad naar die kliniek, nou daar heeft ze toen die verkeerde medicijnen gekregen’. Dat klinkt niet echt luchtig. Ze komen er niet helemaal uit of de constructie in die context eigenlijk wel gebruikt kan worden en daarmee is de kous af. Maar niet voor mij. Want ik lig wakker van dit soort dingen.
Het ontbrekende puzzelstukje
De discussie is interessant, maar ik wil terug naar de fundamenten van deze constructie. Hoe zit zo’n zin als ‘dus ik die twee trappen op’ in elkaar? Wat meteen opvalt: geen persoonsvorm, wel een onderwerp (ik). Dat is iets wat niet vaak voorkomt. De website van de Algemene Nederlandse Spraakkunst noemt bijvoorbeeld wel zinnen zonder persoonsvorm én zonder onderwerp:
En nu allemaal naar bed!
Een retour Groningen, alstublieft.
De volledige zinnen zouden dan zijn:
En nu moeten jullie allemaal naar bed gaan.
Ik wou een retour Groningen van u hebben, alstublieft.
Het werkwoord dat op de lege plek van ‘dus ik die twee trappen op’ zou kunnen staan, is waarschijnlijk het werkwoord ‘gaan’, maar het zou ook ‘lopen’ kunnen zijn.
Uitbreidingen en beperkingen
Daarnaast ben ik benieuwd naar waar deze constructie nog meer uit kan bestaan. Kun je ook zeggen: ‘dus ik die twee trappen op gelopen’ of ‘dus ik die twee trappen op lopen’? Het is alvast duidelijk dat niet ieder werkwoord gebruikt kan worden: ‘dus ik op de bank zitten’ klinkt voor mij in ieder geval heel vreemd. Daarnaast kan dus worden weggelaten of worden vervangen door bijvoorbeeld en of nou, maar niet door daarom. Het onderwerp van de constructie kent ook zijn beperkingen. Hij, zij, hen/die en wij kunnen wel op de plek van ik, maar jij lijkt uitgesloten te zijn. Voor mijn scriptie ga ik al die uitbreidingen en beperkingen in kaart brengen.
Een netwerk van constructies
Mijn eerste associatie met deze constructie was de zogenaamde quotatief (zie dit stuk van Maarten Boogaards). Een quotatief is een manier om een gedachte of tekst te beschrijven en toe te schrijven aan iemand (een ander of jezelf), bijvoorbeeld in een zin als:
Hij was echt zo van ‘wat ben je nou weer aan het doen?’
Deze quotatieven komen onder andere voor met werkwoorden als zijn en zitten, maar ook zonder werkwoord!
Zij echt zo van ‘lekker boeiend!’
Hier is dus ook sprake van een zin met een onderwerp, maar zonder persoonsvorm. Ik vraag me af in hoeverre deze constructie verwant is aan de constructie van zinnen als ‘dus ik die twee trappen op’. Soms lijken de constructies elkaar te overlappen. In de cabaretvoorstelling Onze Henry van Henry van Loon zegt Henry op een gegeven moment: ‘Ik zo rennen.’ En vervolgens rent hij op een vrij komische manier over het podium. Door het woord zo lijkt de zin die Henry gebruikt op een quotatief, maar de zin heeft ook zeker iets weg van de ‘dus ik die twee trappen op’-constructie. Ik moet overigens nog een goede en vooral korte naam voor deze constructie bedenken. De ontbrekende-persoonsvorm-constructie? De verhaal-constructie? Suggesties zijn meer dan welkom. Hoe dan ook, er zullen vast nog meer constructies aan deze constructie te linken zijn.
Zo veel vragen
Kortom, het begin is er, maar er zijn nog genoeg vragen die ik graag beantwoord zou zien worden. Hopelijk vind ik – in ieder geval een deel van – die antwoorden in het komende halfjaar. Wat betreft de discussie van Botte, Ype en Paulien: ik denk dat ik het niet helemaal met ze eens ben en dat de constructie voor meer dingen gebruikt kan worden dan alleen grappige anekdotes. Wel denk ik dat deze manier van formuleren altijd een aanloop is naar een bepaald (hoogte- of diepte)punt. Het kan nooit het einde van een verhaal zijn. Nou, ik dus weer een blog geschreven…
Marc van Oostendorp zegt
De eeuw van de amateur heeft al tot meer posts geleid op Neerlandistiek!
Maarten Bogaards zegt
Prachtig onderwerp! Dit type zinnen kwam in mijn Twitter-corpus met quotatieven veel voor, vandaar dat ik me er toen ook wel het hoofd over gebroken heb (helaas zonder veel resultaat). Dus ik ben heel benieuwd wat er uit jouw onderzoek gaat komen!
Jeroen Van Pottelberge bespreekt persoonsvormloze zinnen in zijn boek uit 2004 over de ‘aan het’-constructie (bv. ze is aan het lezen). Die constructie komt namelijk ook voor zonder persoonsvorm, en in zijn corpusvoorbeeld toevallig ook met ‘dus’:
“De douche moest er dus uit! Dus ik weer aan het hameren om vóór 22.00 die douche eruit te hebben.” (Van Pottelberge 2004:51)
Hij noemt dit “Appositive aan het-Phrasen” (boek is in het Duits), en volgens mij heet “Appositiv” in het Nederlands een bijstelling. In zo’n zin als hierboven lijkt mij trouwens eigenlijk geen sprake van een bijstelling, het lijkt me gewoon een predicatierelatie zonder (expliciet uitgespeld) finiet werkwoord.
Boek heet “Der am-Progressiv: Struktur und parallele Entwicklung in den kontinentalwestgermanischen Sprachen”.
Eén laatste ding: naast adpositieconstituenten en citaten heb je dit soort inkorting ook met adjectieven (“dus zij boos”, “ik meteen blij”) en infinitieven (“dus hij opruimen”), volgens mij steeds met een beginbetekenis (change-of-state/inchoatief/ingressief). Zo’n beginbetekenis past dan weer goed in een verhaal met opeenvolgende gebeurtenissen.
Milou Andree zegt
Bedankt voor je uitgebreide reactie!
Die zin met ‘dus ik weer aan het hameren’ doet me denken aan een voorbeeld waar iemand van de redactie van Jong Neerlandistiek mee kwam: ‘en ik maar denken dat…’. Die zin lijkt wel weer anders in elkaar te zitten dan de constructie waar ik het over heb, maar hoe, dat weet ik (nog) niet. Volgens mij is het netwerk van deze constructie wel een stuk uitgebreider dan ik in eerste instantie dacht.
Ik heb wel een bachelorscriptie van iemand gevonden over de ‘dus ik naar’-constructie. Een klein deel van wat ik wil gaan bestuderen dus.
Ik had al vernomen dat de constructie in het Duits ook voorkomt. Is dit bij meer Germaanse talen het geval?
maartenbogaards zegt
Van Pottelberge doet naast Nederlands inderdaad Duits (“am-Konstruktionen”), en daarnaast Westfries (“oan it”), Afrikaans (“aan die”) en Pennsylvania Dutch (ook met “am”). Vooral over het Afrikaans is veel geschreven in het afgelopen decennium, zie met name het werk van Adri Breed.
Over de “en maar”-constructie die je noemt hebben Hans Broekhuis en Norbert Corver in 2018 een stuk geschreven, die noemen ze “expressive”: https://pure.knaw.nl/ws/files/4204881/Broekhuis_Corver_def2.pdf. Lynn Anthonissen et al. bespreken ‘m ook in een stuk in Linguistics uit 2019, ergens aan het eind van het stuk: https://www.degruyter.com/document/doi/10.1515/ling-2019-0019/html. Hun analyse is ook dat-ie “expressief” is, al noemen zij het “intersubjectief”.
Peter-Arno Coppen zegt
Nantke Pecht besteedt in haar proefschrift over het Cité-Duits ook aandacht aan de am-constructie (die daar weer anders is dan in het Duits en Nederlands).
Milou Andree zegt
Dank voor alle tips. Ik heb de komende tijd in ieder geval genoeg om te lezen en uit te zoeken!
Arno. zegt
Je stelt dat de dus-ik-constructie niet met jij kan. Maar dit dan: de luisteraar leeft zich in in de verteller en voelt de reactie van die verteller al aankomen, en breekt in met de zin: “Dus jij boos ….”. Eventueel met vraagteken, het komt allebei voor, volgens mij. Er kan dan ook nog een bepaling bij: “Dus jij zeker boos …” (of “Dus jij boos, zeker …”). En voor jij kan dan ook jullie.
Milou Andree zegt
Bedankt voor deze suggestie! Daar had ik nog niet aan gedacht. Je vertelt dan eigenlijk een stukje van het verhaal van de ander vanuit jouw perspectief.
Arno. zegt
Kort na mijn vorige reactie valt me dit weer in: je kunt ook andere ‘bepalingen’ dan “dus” in de constructie plaatsen. “Afijn, ik de trap op …” Of “Maar goed, ik de trap op …”. En vast nog wel meer varianten. Daarnet schreef ik nog “dus-ik-constructie”, maar dat is geen aanradenswaardige term voor het verschijnsel. De persoonsvorm is al variabel, maar de ‘bepaling’ blijkbaar ook. Ik ben ook benieuwd hoe je de woordsoort “dus” (“afijn, maar goed”) benoemt. Bij “dus” dacht ik eerst nog voegwoord, maar dat zal het niet zijn.
Milou Andree zegt
Dat klopt! Ik benoem dat ook kort in mijn stuk. Volgens mij zijn ‘dus’ en ‘en’ de enige voegwoorden die op die plek kunnen, maar wellicht mis ik nog iets. Ik denk dat ’tussenwerpsel’ misschien een betere term is. Zeker omdat woorden als ‘nou’, ‘joh’ en ‘afijn’ goed in de constructie passen.
Arno. zegt
Nog een paar om mee te nemen. ‘Dus’ kan samen met andere tussenwerpsels: “Afijn, ik dus de trap op …” Dus ik me afvragen of de constructie ook helemaal zonder tussenwerpsel kan. “Ik de trap op …”. Twijfel, maar geen ondubbelzinnig nee. En met met andere persoonsvorm: “Jij boos(, zeker?)” Hierbij denk ik wel degelijk ja. Succes met al het lees- en denkwerk, ik lees graag over een tijdje waar het allemaal toe heeft geleid.