Onderzoek naar taalattitudes is binnen de taalkunde allang niets nieuws meer en is sinds de jaren 60 beginnend met onderzoek van Lambert et al. (1960) uitgegroeid tot een volwaardig onderdeel van de sociolinguїstiek. In Nederland is onderzoek naar taalattitudes bijvoorbeeld door Van Bezooijen (1994), Heijmer & Vonk (2002) en Pinget et al. (2014) uitgevoerd en in Vlaanderen door Impe & Speelman (2007). Hieruit blijkt dat er veelal een voorkeur voor de standaard, dat wil zeggen de als prestigieus geziene taalvariёteit, bestaat. Bijgevolg worden de sprekers van de standaard door ondervraagde luisteraars overwegend als intelligenter en als iemand met een hoge sociale status waargenomen. De substandaardtalige variёteiten worden meestal met sociale attractiviteit, dus bijvoorbeeld betrouwbaarheid en vriendelijkheid geassocieerd.
In het kader van deze studie werd met 98 Duitse leerders van het Nederlands als vreemde taal (NVT-leerders) uit acht verschillende cursussen Nederlands uit Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen gewerkt. De scholieren waren tussen 16 en 18 jaar oud met een gemiddelde leeftijd van ongeveer 17 jaar (16,68). Onderzocht werd hoe deze NVT-leerders verschillende variёteiten van het Nederlands uit Nederland en Belgiё beoordelen. Dit werd gedaan aan de hand van een verbal-guise experiment. Dat is een variatie van de door Lambert et al. (1960) geїntroduceerde matched-guise techniek, waarbij identieke spraakfragmenten door verschillende sprekers in verschillende taalvariёteiten worden ingesproken. In totaal werd met negen spraakfragmenten van mannelijke sprekers gewerkt, die de volgende taalvariёteiten vertegenwoordigden: Randstad-Standaardnederlands (twee sprekers), VRT-Nederlands (twee sprekers), regionaal gekleurd Nederlands-Nederlands (een spreker uit het noorden, een spreker uit het zuiden), regionaal gekleurd Belgisch-Nederlands (een spreker uit Vlaams-Brabant, een spreker uit Oost-Vlaanderen) en Nederlands met een (sterk) Duits accent (een spreker).
Methode
Terwijl de audio-opnames van de vier Nederlandse sprekers werden overgenomen van het onderzoek van Pinget et al. (2014), werden de spraakfragmenten van de Belgische sprekers speciaal voor dit onderzoek opgenomen. De ‘VRT-Nederlandse’ fragmenten werden door twee radiopresentatoren van de Vlaamse Radio- en Televisie-omroeporganisatie ingesproken om te garanderen dat ze daadwerkelijk VRT-Nederlands representeren. De twee andere Belgische sprekers hebben hun fragment met een voor hun authentiek regionaal accent opgenomen. Aanvullend op deze verzameling van moedertaalsprekers werd een spraakfragment door een Duitse spreker opzettelijk met een sterk accent ingesproken. Bij de keuze van alle sprekers werd erop gelet dat ze van middelbare leeftijd waren, net zoals de sprekers in het originele onderzoek van Pinget et al. (2014).
Tijdens het experiment beluisterden de deelnemers de opnames en beoordeelden ze de persoonlijke eigenschappen van de sprekers op een 6-punt-Likert-schaal (zie Figuur 1). De selectie van de gebruikte adjectieven is op basis van eerder onderzoek (o.a. Zahn & Hopper 1985, Garrett 2010) gemaakt en sluit aan bij de volgende dimensies van taalattitudes: prestige (zelfverzekerd, hoogopgeleid, succesvol), sociale attractiviteit (sympathiek, interessant, humoristisch), persoonlijke integriteit (beleefd, eerlijk, betrouwbaar), dynamiek (enthousiast, vol energie, actief) en focus op taal (goed te verstaan, aangenaam, mooi, standaard/zonder accent). In de enquête kwamen deze adjectieven uiteraard door elkaar aan bod. Bovendien werden de attributen beleefd, vol energie, interessant en aangenaam om redenen van betrouwbaarheid vervangen door hun tegendelen.
Resultaten
In de vervolgens uitgevoerde Principal Component Analysis, waarbij de variabelen uit de attitudemeting gereduceerd worden tot een kleiner aantal onderliggende dimensies, manifesteert zich een model met drie dimensies (sociale attractiviteit & dynamiek, prestige, linguїstische attractiviteit), waardoor 59,66% van de variatie verklaard kan worden. Een soortgelijk driedelig model werd ook in het onderzoek van Ladegaard (1998) voorgesteld. Tabel 1 toont hoe eenduidig de bevraagde eigenschappen bij de drie berekende componenten horen. Wanneer een waarde hoger is dan 0,6 (vet gedrukt), kan worden gesteld dat de eigenschap duidelijk tot die dimensie behoort. Waarden kleiner dan 0,4 zijn ten gunste van een duidelijkere afbeelding uit de tabel verwijderd.
Via een regressie-analyse van de dimensies kunnen vervolgens de verschillen tussen de oordelen over de diverse sprekers (oftewel de verschillende taalvariёteiten) geabstraheerd worden: op de eerste dimensie (sociale attractiviteit & dynamiek) scoort het Nederlands uit de Randstad het hoogst, gevolgd door het Nederlands met een Duits accent. De andere variёteiten scoren redelijk laag. Het is opmerkelijk dat hier een scheiding te herkennen is tussen de variёteiten waarmee de Duitse scholieren vertrouwd zijn en de variёteiten waarmee ze niet echt bekend zijn. Dit is een iets ambigue uitkomst. De verwachting dat de sprekers van de substandaardtalige variёteiten als sociaal attractief worden waargenomen is hier dus in strijd met eerder taalattitude-onderzoek in het Nederlandstalige gebied (Impe & Speelman 2007, Heijmer & Vonk 2002). Mogelijk bestaat hier een verschil tussen moedertaalsprekers en vreemdetaalleerders. Met het oog op het ‘familiarity principle’ kan de uitkomst echter verklaard worden: hoe meer je met iets vertrouwd bent, hoe meer je het waardeert (Zajonc 1968). Op school gebruiken namelijk alle cursussen dezelfde methode, Welkom neu! van Abitzsch & Sudhoff (2010), een op het Nederlands-Nederlands gerichte methode.
Bij de tweede dimensie, prestige, is een tweedeling te herkennen tussen de als ‘Standaardtaal’ gekarakteriseerde variёteiten (Randstad-Nederlands en VRT-Nederlands) en de overige regionaal gekleurde variëteiten en het Nederlands met een Duits accent. De respondenten maken geen verschil tussen de standaardvariёteiten uit Nederland en Belgiё. Het Nederlands met een Duits accent wordt eenduidig niet geapprecieerd en de andere regionale variёteiten vinden hun plaats daartussenin. Dit resultaat is helemaal in lijn met eerder onderzoek in het Nederlandstalige gebied (Impe & Speelman 2007, Heijmer & Vonk 2002). De gevonden geringschatting van het Nederlands met een Duits accent past goed bij het inferiority complex dat bij vreemdetaalleerders van het Engels is geobserveerd (Tan & Castelli 2013). Duitse NVT-leerders vinden hun eigen variёteit helemaal niet prestigieus en schatten ze duidelijk lager in dan de prestigieuze variёteit(en) die ze in het onderwijs leren kennen. De dimensie die de linguїstische attractiviteit van de verschillende variёteiten beschrijft, is het moeilijkst te vatten, omdat de verschillende variёteiten grote (maar bijna in geen geval statistisch significante) verschillen tonen wat de waardering op deze dimensie betreft. Daarom wordt aan deze dimensie hier op dit punt geen verdere aandacht gewijd.
Conclusie
Vanwege het nogal kleine en gemengde sample van het gepresenteerde evaluatieonderzoek zijn weliswaar nog geen algemeen geldige uitspraken mogelijk. Nochtans biedt het interessante inzichten in de taalattitudes van Duitse NVT-leerders. De inzichten sluiten bovendien gedeeltelijk aan op eerder onderzoek met moedertaalsprekers. Het blijkt dat NVT-leerders aan de hen bekende variёteiten Randstad-Nederlands en Nederlands met een Duits accent hoge sociale attractiviteit & dynamiek toekennen. Bij de prestigedimensie is een tweedeling te herkennen tussen de als ‘Standaardtaal’ gekarakteriseerde variёteiten Randstad-Nederland en VRT-Nederlands en de andere onderzochte (regionale) variёteiten. Het Duitse accent wordt als helemaal niet prestigieus en niet begeerlijk bestempeld. Om de taalattitudes van Duitse NVT-leerders nog beter te kunnen begrijpen, is dus nog verder onderzoek nodig – bijvoorbeeld met evaluaties die op meer dan één of twee sprekers per regio gebaseerd zijn.
Ellen Brösterhaus studeert Nederlands aan de Universiteit van Münster.
Herma Oostenbrink zegt
het criterium ‘energielos’ in de eerste tabel wordt vertaald als ‘energiek’… de tegenovergestelde betekenis lijkt me aannemelijker!
Kendra Peters zegt
Beste Herma Oostenbrink,
Bedankt voor deze oplettende reactie. De grafiek is nu aangepast. 🙂
Ellen Brösterhaus zegt
Oh ja, inderdaad! Hartelijk dank 🙂