Recensiedokter Evi Aarens diagnosticeert de literaire kritiek. Vandaag de applausmachine voor Ramsey Nasrs poëziegeschenk Wij waren onder de betovering.
Sinds enkele maanden maak ik plannen een eigen poëzietijdschrift op te richten. Ik heb al een pakkende titel bedacht en een businessmodel ontwikkeld om dit zonder staatssubsidie te kunnen doen. De tijd zal leren of het gaat lukken, maar sinds de gedachte in me is opgekomen lees ik nieuwe gedichten soms al met mijn toekomstige redactiepetje op. Ik nodig u uit dit een keer met mij mee te doen. Gesteld dat wij het volgende gedicht ter beoordeling krijgen opgestuurd, zou u het in ons tijdschrift opnemen?
stel
er is iets in mij
iemand heeft vuur in zijn ziel
en niemand komt zich er aan warmen
voorbijgangers zien rook uit de schoorsteen komen
lopen door
Natuurlijk niet, is het vanzelfsprekende antwoord. We kunnen eenvoudig vaststellen dat dit een behoorlijk slecht gedicht is. ‘stel’ is een suffe manieren om een gedicht te beginnen en het beeld uit de tweede strofe – dat ook nog eens wordt herhaald zonder te worden uitgediept – is een cliché van jewelste. Dus hop in de shredder en verder met de kopij.
U begrijpt het: bovenstaande strofen komen uit Ramsey Nasrs Wij waren onder de betovering (PoëzieCentrum 2022). Ik heb alleen de grijsblauwe blokjes weggehaald, waarover zo meer. Wij waren onder de betovering is het gratis geschenk voor poëzieliefhebbers die de afgelopen poëzieweek voor tenminste €12,50 aan poëzie kochten. Het jaarlijkse poëziegeschenk is een prachtige literaire traditie die, samen met het boekenweekgeschenk, uniek is in de wereld. Zo’n waardevolle traditie kun je koesteren door de kwaliteit van de geschenken hoog te houden. Dit jaar is dat niet goed gelukt.
Applausmachine
De literaire kritiek heeft altijd een beetje moeite met die poëziegeschenken. Terwijl boekenweekgeschenken over het algemeen worden beoordeeld volgens de geldende literaire standaarden, en dan ook regelmatig slechte kritieken ontvangen, lijkt in het geval van de poëziegeschenken niemand het feestje te willen bederven.
Kritiek is te vermijden door de poëziegeschenkdichter van dienst te interviewen; zo kun je vriendelijk over het werk keuvelen en de dichter aan het woord laten zonder tot een oordeel te komen. Veel media kiezen dan ook voor die benadering. Voor en tijdens de afgelopen poëzieweek hebben wij Nasr een keer of twintig horen uitleggen hoe Wij waren onder de betovering tot stand is gekomen. Aan het eind van de poëzieweek vertelde hij erbij het al tientallen keren te hebben verteld. Het ging in al die interviews steevast over Nasrs methode en over het solitaire leven van Vincent van Gogh, wiens verzamelde brieven het uitgangspunt vormden voor de gedichten. Nasr kopieerde kleine zinsfragmenten uit de honderden brieven om daarmee nieuwe gedichten te boetseren. Van Goghs woorden werden Nasrs gedichten.
Door de nadruk op het procedé, dat in de inleiding wordt uitgelegd en middels blauwgrijze blokjes traceerbaar is, is het bijna onmogelijk de gedichten als autonome poëzie te lezen. Als je dat wel doet (zoals in ons fictieve redactieberaad aan het begin van dit stuk) valt het op hoe zwak de gedichten vaak zijn. De woorden dragen alleen betekenis dankzij de dwingende methode en het bredere achtergrondverhaal van Vincent van Gogh. De tien gedichten van Nasr worden volledig gedragen door het dramatische leven van de schilder, die dat leven in zijn honderden brieven al op weergaloze en ontroerende wijze heeft beschreven.
Ik las een handvol recensies die klinken als een keurig afgestemde applausmachine. In Het Parool van 20 januari plaatst Dieuwertje Mertens het geschenk van Nasr in de readymade-traditie van Schippers, Bernlef en Armando. ‘Het lijkt wellicht een makkelijke opgave, maar dat is het niet’, schrijft ze. ‘Poëzie bestaat (of ontstaat) immers bij gratie van wat er wordt weggelaten, zodat er gelaagdheid optreedt.’ Dit is echt lariekoek. De readymade kenmerkt zich juist door het feit dat er niets wordt weggelaten en dat alleen de verandering van context gewone objecten of taaluitingen transformeert tot een kunstwerk. De pisbak van Marcel Duchamp was geen ingedikte pisbak. Een readymade stelt vragen bij het wezen van een genre (wanneer is iets een kunstwerk?) maar streeft verder geen gelaagdheid na. De readymade is in de Nederlandse literatuur uit de gratie geraakt, ondanks de dappere poging van NRC-redacteur Arjen Fortuin om het genre met de vooralsnog eenmalige Bor de Wolfprijs in ere te herstellen. Dat het verschil tussen de readymade en gerelateerde technieken als collage, sampling en citatie niet langer wordt herkend, mag toch ook wel een probleem worden genoemd.
Volgens Geertjan de Vugt, in de Volkskrant van 25 januari, ademt Nasrs poëziegeschenk ‘een diep besef van verlies’. Daar valt weinig op af te dingen. Ik weet hoe dit komt: Nasr maakte namelijk gebruik van de brieven van Vincent van Gogh, die ook een diep besef van verlies ademen. Ook De Vugt slaagt er niet in te duiden wat hem nou precies aanspreekt: de woorden van Van Gogh of de gedichten van Ramsey Nasr. De Vugts conclusie dat Wij waren onder de betovering een geslaagd poëziegeschenk vol ‘gloedvolle’ gedichten is geworden blijft dan ook in het luchtledige hangen.
Steeds vaker verschijnen de betere stukken over poëzie online. Æde de Jong schreef voor Tzum een bespreking die mooi laat zien hoe Nasr zijn tien gedichten heeft opgebouwd, beginnend met weemoedige jeugdherinneringen en eindigend met ernstige gedachten over de dood. De Jong besteedt ook aandacht aan het analyseren van het procedé, wat een aantal nuttige inzichten oplevert. Zo wordt er regelmatig minder geknipt dan je zou verwachten. ‘Het valt op hoe vaak Ramsey Nasr in de bundel hele zinnen van Van Gogh als dichtregels gebruikt’, aldus De Jong. ‘Hij zag poëtische potentie in de zinnen van Van Gogh en hij maakte er strofes en gedichten van.’ De Jong laat ook zien welke keuzes hij wel en niet geslaagd vindt en wanneer het ‘faciliteren’ van Van Gogh overgaat in het manipuleren van de brieven tot een echt Nasr-gedicht. Zo concludeert hij dat een versregel als: ‘de middellandse zee heeft een kleur als | makrelen’ overduidelijk een creatie is van de dichter. Dit is een spannende bespreking, die aan de hand van een paar voorbeelden de reikwijdte van de methode verkent. Na deze analyse is de conclusie dat Nasr een ‘zeer geslaagd poëziegeschenk’ schreef nog steeds discutabel, maar wel wat beter te behappen.
Spielerei
De nadruk op de methodiek die Nasr hanteert is niet te vermijden. Het is ook een heerlijke aanpak, die voortkomt uit het eeuwenoude literaire besef dat kunstenaars veel minder origineel en autonoom zijn dan we de afgelopen eeuwen zijn gaan denken. En wat voor kunstenaars geldt, geldt ook voor de mens in het algemeen. ‘Most people are other people,’ schreef Oscar Wilde in zijn bekende gevangenisbrief De Profundis (1897). ‘Their thoughts are someone else’s opinions, their lives a mimicry, their passion’s a quotation.’ In een cultuur waarin wij worden opgeroepen op authentieke wijze onze individuele passies na te jagen vind ik het een verademing te ontdekken dat onze passies een citaat zijn, onze levens na-aperij. Dichters hebben dit besef vanaf de vroegste geschiedenis van de literatuur ingezet om aan de hand van al bekende verhalen, gedachten en emoties nieuwe literatuur te maken. ‘Zoveel is al eindeloos gezegd,’ verzuchtte de Griekse lofdichter Pindaros in de vijfde eeuw voor onze jaartelling. ‘Alles is al uitentreuren bezongen,’ echode de Romeinse eposdichter Vergilius een half millennium later. Het is de taak van de dichter om het al bestaande materiaal te gebruiken en opnieuw in te zetten. ‘Creëren is een kwestie van citeren,’ schreef de Romeinse lyricus Catullus, die toevoegde dat hij niet kon dichten zonder zijn bibliotheek bij de hand te hebben. In de oudheid vergeleek menig denker het ambacht van de dichter met het werk van de bijen, die bloemen uitzuigen om er honing van te maken. We moeten, schreef de Romeinse schrijver en filosoof Seneca, ‘ons eigen talent gebruiken om de uiteenlopende elementen één smaak te geven, zodat (…) het geheel anders wordt dan het werk waaruit het is ontleend.’ De dichter en uitgever T. S. Eliot schreef in 1920 iets soortgelijks, maar verbond er ook een waardeoordeel aan: ‘Immature poets imitate; mature poets steal; bad poets deface what they take, and good poets make it into something better, or at least something different.’
De mindere geesten onder onze critici willen deze eeuwenoude literaire methodiek weleens afdoen als ‘typisch postmodern’ of als ‘intertekstuele spielerei.’ Het is mij onlangs ook overkomen. Wat zulke opmerkingen blootleggen is een gebrek aan elementaire kennis over wat literatuur is en hoe de literatuur zich in de loop van tientallen eeuwen vitaal heeft weten te houden. Intertekstualiteit is het belangrijkste overkoepelende kenmerk van alle taaluitingen die de naam ‘literatuur’ verdienen. Het is daarmee inderdaad een kenmerk van het postmodernisme, maar evenzogoed van het premodernisme, het modernisme en, als je er graag dit soort labels opplakt, het laatpostmodernisme. Zonder intertekst, geen literatuur. Het is van alle tijden.
Genie of dief?
Na deze zeer beknopte historische uitweiding kunnen wij tot een oordeel komen: betoont Ramsey Nasr zich in Wij waren onder de betovering een volwassen of een onvolwassen dichter? Is hij een genie of toch gewoon een simpele dief? Als ik de tien gedichten uit het poëziegeschenk met deze vraag in het achterhoofd opnieuw tot mij neem, dan concludeer ik dat het Nasr maar heel af en toe is gelukt om van nectar honing te maken. In de meeste gevallen heeft de dichter Van Goghs honing alleen maar in een ander potje gedaan. Het blijft dezelfde honing en de naam van de oorspronkelijke imker, om even in de metafoor te blijven, is met nadruk op het etiket gezet. Ondanks de vele cesuren (die mij aan Emily Dickinson doen denken) blijft het redelijk keurig in de buurt van Van Goghs romantisch-melancholische proza.
Er zijn maar drie fragmenten die de oude woorden in mijn beleving veranderen in nieuwe poëzie. Ik denk dat bij een versregel als ‘de kunst is grooter dan onze kunde’ uit het derde gedicht, en bij de makrelen-cesuur uit het negende gedicht die Æde de Jong in zijn Tzumbespreking uitlichtte. Het derde poëtische fragment staat wat mij betreft in het vierde gedicht:
ik wil dat een vrouw in enkele lijnen
hoofd lijf armen krijgt
die aan elkaar passen
Drie piepkleine brokjes poëzie, en een stapeltje twijfelgevallen. Daar moeten we het in dit poëziegeschenk mee doen. De oorzaak van dit schrale resultaat ligt volgens mij in het verlammende ontzag dat Nasr blijft houden voor de brieven van Van Gogh. Daarom slaagt hij er nauwelijks in het werk te plunderen en kaal te plukken, te marineren en te braden, om er werkelijk iets beters of in elk geval iets anders van te maken. Hij heeft te veel respect voor de brontekst. Nasr is betoverd door de schoonheid van het negentiende-eeuwse proza, als een bewonderende dienaar drentelt hij er een beetje omheen. Het is best amusant daar naar te mogen kijken, zoals het een plezier is Nasr op televisie over die brieven te horen spreken. Maar het is zonde dat het experiment zo weinig poëzie heeft opgeleverd. Het idee blijft beter dan het eindresultaat.
Laat een reactie achter