In 2015 bracht schrijver, tentoonstellingsmaker en fotograaf Ewald Vanvugt het lijvige boek Roofstaat. Wat iedere Nederlander moet weten uit. Geheel in lijn met de ontwikkelingen van pakweg de laatste eeuw was het een herschrijving van de Nederlandse geschiedenis, waarbij het oog nu eens niet gericht was op de triomfen van de nationale geschiedenis, maar op de schaduwkanten; de nasleep, zoals Aleida Assmann het noemt. In het geval van Roofstaat ging het om de misdaden die Nederlanders pleegden in naam van de staat (of de voorloper daarvan) sinds de middeleeuwen.
Twee jaar later is na het grote succes van het eerste boek, een bescheidener versie uitgebracht, genaamd Roofstaat compact. De zeven grofste misdaden van Nederland overzee. Zoals de ondertitel al aangeeft zijn bijvoorbeeld de kruistochten die wel in het tot Roofstaat compleet omgedoopte basisboek zaten, weggelaten en ligt de focus op Nederlandse wandaden overzee sinds de vroegmoderne tijd (1600-2000), al noemt de auteur dit de moderne tijd. Kortgezegd, de koloniale wandaden in Nederlands-Indië, Noord-Amerika (‘Nieuw-Nederland’), Midden-Amerika en Afrika. Dit heeft, schrijft de auteur, tot gevolg dat Roofstaat compact de diepte in kan gaan, waar Roofstaat compleet de geschiedenis uitvoerig in de breedte weergaf. Dit laatste boek was tevens chronologisch van aard, terwijl Roofstaat compact thematisch is gerangschikt ‘naar zeven vaste praktijken waarmee Nederlanders door de eeuwen heen uit de andere werelddelen winsten en welvaart binnenhaalden’ (pp. 9). Deze zeven praktijken zijn: oorlogszucht, uitbuiting, mensenhandel, vrouwenmisbruik, opiumhandel, oorlogsbuit en tegenstemmen. Dit laatste thema is natuurlijk een vreemde eend in de bijt. Het is een slordigheid dat het hoofdstuk niet ‘Propaganda’ of ‘Censuur’ is genoemd. Het is immers niet de tegenstem van bijvoorbeeld een auteur als Multatuli, die de misdaad vormt.
Verovering en handel
Vanvugt begint zijn relaas met te schetsen hoe Nederland gekomen is tot overzeese verovering en handel. In rooms-katholiek Europa was dit reeds aan het einde van de middeleeuwen gebruikelijk uit zogenaamde barmhartigheid voor de onontwikkelde en onchristelijke overzeese mensen. Zij werden, met goedkeuring van de paus, onderwezen in het christendom en in ruil daarvoor verdienden de Europeanen het volgens de godsgeleerden om overzeese rijkdommen buit te maken en om andersdenkenden tot slaven te maken. Het rooms-katholieke Spanje was er dus vroeg bij en bezat de heerschappij over de wereldzeeën. Laat Nederland nu sinds halverwege de jaren zestig van de zestiende eeuw in onmin leven met Spanje. In 1588 wordt de Spaanse Armada, de onoverwinnelijk geachte vloot, verslagen door Engeland en Nederland. De zeeheerschappij van de katholieke, zuidelijke Spanjaarden en Portugezen is voorbij, het protestantse, noordelijke Engeland en Nederland nemen het initiatief over en ondernemen ook overzeese expedities, bezetten havens en richten besturen op. In maart 1602 wordt de Verenigde Oostindische Compagnie dan opgericht, waarin de Zeven Verenigde Provinciën na veel getwist verenigd zijn. De VOC krijgt een handelsmonopolie ten oosten van Kaap de Goede Hoop tot aan de straat van Magalháes. Drie maanden na het aflopen van het Twaalfjarig Bestand met Spanje, wordt in 1621 de WIC opgericht, met als voornaamste doel ‘het “infesteren” van de vijand: zoveel mogelijk Spaanse en Portugese schepen en bezittingen in Afrika en Amerika plunderen en vernielen’ (pp. 26).
VOC-mentaliteit
Dit zijn allerlei feiten die de persoon die zich enigszins verdiept heeft in de Nederlandse historie bekend is. Af en toe breng Vanvugt een nuance aan, herschrijft hij subtiel het culturele geheugen. Zo schrijft hij: ‘Volgens de gangbare vaderlandse geschiedenis was de VOC in hoofdzaak een handelmaatschappij en als bijzaak een oorlogsmacht. Onderzoekers van de uitvoerig bijgehouden boekhoudingen hebben het tegendeel vastgesteld. De VOC was minder een kapitalistisch handelsbedrijf dan een syndicaat van zeeroverij, gericht tegen de Spanjaarden en Portugezen’ (pp. 21). Het laat ten eerste zien hoe gemaakt het beeld is van de VOC-mentaliteit (de doorpakkende handelsmentaliteit), waar onder andere (oud-)politici als Jan Peter Balkenende zich op beroepen. Ten tweede illustreert het de methode die Vanvugt gebruikt heeft om aan zijn informatie te komen. Hoewel hij zelf wel veelvuldig naar bijvoorbeeld Indonesië is afgereisd om te zoeken naar de sporen die Nederland daar heeft achtergelaten (vooral veel graven en monumenten), heeft hij zelf voor dit boek geen nieuwe wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd. Hij beroept zich soms op algemeen bekende primaire literatuur zoals het scheepsjournaal van Bontekoe, maar meestentijds op secundaire literatuur. Echt nieuwe inzichten worden er dan ook niet opgedaan. De som van al deze onderzoeken binnen een boek is echter wel zeer waardevol, zeker voor het publiek dat niet echt historisch onderlegd is en zijn informatievoorziening haalt uit de doorsnee media of de publieke ruimte.
Heldenvereringen
Het beeld van Nederland dat voornamelijk handeldreef overzee en af en toe moest ingrijpen als er oproer was onder de inheemse bevolking (denk aan de eufemistisch omschreven ‘politionele acties’ in Nederlands-Indië tussen 1945-1949) is namelijk hardnekkig. Van begin af aan is de geschiedenis zo gemanipuleerd dat de misdaden van Europese landen op en over zee gerechtvaardigd werden. Vanvugt beschrijft hoe de VOC-directie begin zeventiende eeuw aan Hugo de Groot vroeg om hun kaapnemingen te verdedigen. Dit deed De Groot door in oude boeken te duiken en uitspraken van de klassieken en kerkvaders te citeren die de ‘Opstandige Nederlanders’ rechtvaardigden in zijn De Iure Praedae (1604-1605). Het is de volgens Joep Leerssen typisch negentiende-eeuwse bronneninventarisatie van het cultuurnationalisme avant la lettre. Ook de in de eeuw van het nationalisme opgerichte standbeelden van en monumenten voor ‘zeehelden’ hebben bijgedragen en dragen nog steeds bij aan het beeld dat Nederland iets goeds heeft gedaan overzee. Vanvugt gaat in het hoofdstuk ‘Oorlogsbuit’ uitvoerig in op de lieux de mémoire die alleen al in Amsterdam staan. Zoals het gevelbeeld boven de hoofdingang van het Stadsarchief met ‘de slachter van Banda’ J. P. Coen, H. W. Daendels en J. B. Van Heutsz huizenhoog boven de passanten uittorenend, met hun mooiste strijdtenue aan en het zwaard in de aanslag. Maar bijvoorbeeld ook het steenreliëf in het Tropenmuseum met de westerling in het midden die aan de inboorling aan zijn linkerhand het kruis uitdeelt en aan de inboorling aan zijn rechterhand de bijbel. Het zijn onterechte heldenvereringen, betoogt Vanvugt, maar dat betekent niet dat ze verwijderd moeten worden uit de publieke ruimte. Alles draait om voorlichting, om het schetsen van de juiste context en die ontbreekt momenteel. Frappant is het, hoe deze discussie over verering van ‘onze’ zeevaarders zich na de uitgave van het boek heeft doorgezet, resulterend in de nieuwe Beeldenstorm onder de Black Lives Matter-beweging.
Geen aansluiting
Al met al is Roofstaat compact een boek waarin de universitaire wereld weinig tot geen nieuwe inzichten zal opdoen. Het is dan ook merkbaar gericht aan de niet in de materie geschoolde burger. Vanvugt heeft citaten uit vorige eeuwen naar het modern-Nederlands vertaald en vermijdt specialistische termen, zoals blijkt uit frases als: ‘Deze nieuwe berekeningen passen in het patroon van de radicale vernieuwing van de Nederlandse geschiedschrijving door (buitenlandse) geleerden’ (pp. 87). Ook stuurt hij de lezer vaker dan gewenst door ondergetekende naar een oordeel, door subjectieve beschrijvingen als: ‘Tot het einde huilden regeringswoordvoerders in het openbaar krokodillentranen om het lot van de verslaafden, terwijl zij binnenskamers een borrel namen en de winsten telden’ (pp. 153) of wanneer hij spreekt over ‘dit schandelijke optreden’ (pp. 35). De ondertitel met ‘De grofste misdaden (…)’ is uiteraard ook een waardeoordeel van de schrijver en bovendien onjuist, aangezien de zevende ‘misdaad’ dus juist gaat over de tegenstemmen. Het is niet de enige keer dat het besprokene niet aansluit bij het overkoepelende thema: zie bijvoorbeeld de monumenten voor de ‘zeehelden’ onder het kopje ‘Oorlogsbuit’. De thematische indeling doet hierdoor kunstmatig aan en doet bovendien geen recht aan de ingewikkelde samenhang van drijfveren voor het kolonialisme. Een chronologische aanpak had beter gewerkt. Misschien is de wrange conclusie wel dat de overzeese wandaden van Nederland zo uitgebreid zijn, dat ze zich niet in een compact boek laten uitleggen.
Martijn van Bruggen is bachelorstudent Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht
Wouter van der Land zegt
Van Nijgh & Van Ditmar, de uitgever van ‘Het Indische fiscale winstsplitsingsvraagstuk in de practijk: bijdrage tot de oplossing van het internationale probleem der voorkoming van dubbele belasting’ (1930).