Recensiedokter Evi Aarens diagnosticeert de literaire kritiek. Vandaag de prijswinnende formulepoëzie van De Gedichtenwedstrijd.
Wat vind jij van De Gedichtenwedstijd?
Deze vraag werd mij onlangs per e-mail gesteld. Het bericht in mijn inbox was afkomstig van Prijs de Poëzie, de club achter jaarlijkse poëzieprijzen als De Gedichtenwedstrijd, de Johnny en de Grote Poëzieprijs. Prijs de Poëzie is op de een of andere manier verbonden met de door Gerrit Komrij opgerichte Poëzieclub en poëzietijdschriften als Awater en de Poëziekrant. Hoe die relatie precies in elkaar zit, heb ik niet kunnen achterhalen.
Toen ik de e-mail opende zag ik dat het om een enquête ging die ik als recente deelnemer aan De Gedichtenwedstrijd mocht invullen. ‘Hoe tevreden ben je over je deelname aan De Gedichtenwedstrijd?’ luidde de eerste vraag. Omdat ik dit jaar niet heb gewonnen heb ik naar eerlijkheid ‘niet erg tevreden’ aangeklikt. ‘Ken je de tijdschriften Awater en Poëziekrant?’ was een andere vraag, die ongeacht mijn bevestigende antwoord werd gevolgd door: ‘Zou je deze tijdschriften willen leren kennen?’ Omdat het in dit soort enquêtes nooit echt mogelijk is de werkelijke zwakheden van het geënquêteerde aan de kaak te stellen, leek het mij opportuun de hoofdvraag van Prijs de Poëzie – Wat vind jij van De Gedichtenwedstijd? – bij de horens te vatten en er ter lering ende vermaak een volwaardige Recensiedokter aan te wijden. Ik begin met een analyse van de recente prijswinnaars. Daaruit blijkt dat De Gedichtenwedstrijd kampt met een behoorlijk middelmatigheidsprobleem. Vervolgens zal ik aan de hand van mijn eigen ervaringen (met excuses voor de persoonlijke anekdotiek) een voorstel doen om van De Gedichtenwedstrijd toch een waardevol initiatief te maken.
Formule
De onovertroffen heldin van De Gedichtenwedstrijd is de Vlaamse dichter Ruth Lasters. Zij won de afgelopen editie met een gedicht dat ze had ingezonden onder het pseudoniem Paul Bellemans. In 2016 won Lasters de prijs ook al, toen De Gedichtenwedstrijd nog de Turing Gedichtenwedstrijd heette. Lasters heeft de formule gekraakt, en dat is een knappe prestatie.
Wat opvalt aan haar twee winnende gedichten, en ook aan de andere eerste, tweede en derde prijswinnaars van de laatste jaren, is dat het geen opzienbarende gedichten zijn. Slecht zijn ze in de meeste gevallen ook niet, al zit er tussen de winnaars van de laatste dertien edities een handvol flinke flaters. Zo won Yannick Van Puymbroeck in 2020 met het gedicht ‘De American Supremacy Dream dromen’, een gedicht dat nog beroerder is dan de titel. De hele slechte gedichten vormen de uitzondering. Over het algemeen kunnen we vaststellen dat je om De Gedichtenwedstrijd te winnen een aardig maar ook weer niet al te goed dertien-in-een-dozijngedicht dient te schrijven. Het moet een beetje een anekdotisch gedicht zijn waar de lezer om kan glimlachen. Er moet een tobbende ik-figuur in voorkomen die concludeert dat het allemaal niet zo eenvoudig is, het leven. Al te ernstig mag het niet zijn. Echte diepgang is ook niet gewenst. Wel moeten er een of twee ongebruikelijke beelden in zitten. Een mysterieus slot verdient de voorkeur. Parlando is de norm. Metriek en rijm zijn uit den boze.
Laat ik een paar voorbeelden geven. Het gedicht waarmee Ruth Lasters aka Paul Bellemans dit jaar won heet ‘Abrikozen’. Het gedicht opent met een ik-figuur die iets zegt over gelatinevellen ‘gekocht voor bij het abrikozenbeslag / dat ik nooit bereidde’. Die gelatinevellen zien eruit als raampjes (origineel beeld!) ‘waardoor ik ook het overige dat er niet van kwam / haarscherp durf te zien’. Vervolgens passeren kleine en grotere levenstobberijen de revue. Die worden door de ik-figuur haarscherp gezien. De lezer krijgt al die beelden niet aan elkaar geassocieerd en dat is denk ik de bedoeling. Er is iets met een dochter, Frederike. Dit maakt het gedicht iets ernstiger dan de meeste winnende gedichten, al voelt de lyrische ik zich gek genoeg ‘eindelijk extreem indringend onbedroefd’. Volgens het juryrapport is dit gedicht ‘zo fris en speels dat het kippenvel geeft.’ Ik heb daar bij het lezen van ‘Abrikozen’ eerlijk gezegd geen last van gehad. Het gedicht eindigt met een opvallend maar ook een beetje belachelijk beeld waar tennisballen en ballenrapers in voorkomen. Volgens de jury is het de mooiste slotzin ‘die we sinds lang in een gedicht lazen.’
Vorig jaar won Sascha Beernaert De Gedichtenwedstrijd met het gedicht ‘Mummie.’ Het voldoet in elk opzicht aan mijn beschrijving van een winnend gedicht. We ontmoeten een ik-figuur die op weg naar de spoedafdeling van een ziekenhuis een meisje met vreemde vingers ziet. Als de lyrische ik aan het meisje vraagt of er nog melk voor bij de koffie is lost het meisje plotseling op. Een nachtzuster komt slecht nieuws brengen, de lichten worden gedimd. In de volgende strofe hangt er een ‘dode mus met duimspijkers / tegen het plafond’ (ongebruikelijk beeld!) en zo gaat het nog even door. ‘Mummie’ eindigt met de opmerking dat de ik-persoon nu het gebaar voor melk heeft geleerd, ‘het leek een beetje / op dat van doodgaan en een propere / gang’. Het is een gedicht om met een glimlach te lezen, daarbij ‘niet onaardig’ te denken en vervolgens nooit meer naar terug te keren.
In 2019 won Meity Völke met het gedicht ‘Onder water’. Alle kenmerken van een winnend gedicht zijn erin terug te vinden. Ditmaal draait het getob om een geboorte, die op verschillende manieren wordt vergeleken met merkwaardigheden uit de dierenwereld. Een dakloze slak fungeert als het opvallende beeld.
Ik zou de prijswinnende gedichten kunnen blijven beschrijven, en veel meer voorbeelden kunnen geven van verzen met opvallende beelden over zwalkende ik-figuren. Wie er een heeft gelezen, heeft ze eigenlijk allemaal gelezen. Gedichten die De Gedichtenwedstrijd winnen zijn stuk voor stuk inwisselbare schrijversvakschoolgedichten. Poëtisch gezien (en hiermee bedoel ik: op leesniveau) valt er niet zo veel op aan te merken, maar evenmin valt er iets aan op te merken. Deze gedichten zijn eerder bedoeld om naar te luisteren dan om te lezen. Het feit dat De Gedichtenwedstrijd steeds wordt gewonnen door dit soort gedichten laat zien dat de verspokenwordisering van de Nederlandstalige poëzie in volle gang is.
Verspokenwordisering. Een jammere ontwikkeling verdient een jammer woord.
Sprinter
Volgens de eigen website wil Prijs de Poëzie ‘uitgroeien tot een platform dat even levendig en veelzijdig is als de Nederlandstalige poëzie zelf en die poëzie met kracht over het voetlicht brengen.’ Maar als het niet lukt om uit een reservoir van meer dan zesduizend ingezonden gedichten een echt meesterwerk te trekken, wat is dan eigenlijk de toegevoegde waarde van deze prijs? En even pragmatisch: welke organisatie is er zo idioot om 10.000 euro te schenken aan de schrijver van een inwisselbaar gedicht? Kan dat geld niet beter worden besteed? Dat kan zeker, en ik zal na een kleine anekdotische rondgang een voorstel doen.
‘Het doel van de wedstrijd is om meer mensen in Nederland en België te inspireren en te enthousiasmeren voor poëzie,’ aldus de organisatie. Dit is een nobel streven. Meedoen kost vijf euro per ingezonden gedicht. De eerste zifting wordt gedaan door een zogenaamde ‘voorjury’. De gedichten in de Top 1000 krijgen een persoonlijke beoordeling van een bataljon medewerkers van de Poëziekrant en Awater. ‘Met deze professionele feedback kun je als beginnend dichter je voordeel doen’, aldus de organisatie. De vijfduizend afvallers moeten het zonder professionele feedback stellen. De voorjury selecteert uit die Top 1000 vervolgens een Top 100. De echte jury kiest uit die Top 100 de eerste, tweede en derde prijswinnaars, die respectievelijk 10.000, 3.000 en 1.500 euro winnen.
Voor de editie van 2022 heb ik twee gedichten ingestuurd. Dat kostte mij dus 10 euro. Ik was met name trots op mijn villanelle, een gedicht waarvan ik vermoedde dat het onder échte poëzieconnaisseurs hoge ogen zou gooien. De villanelle is een moeilijke poëtische vorm die maar weinig dichters onder de knie krijgen. Sylvia Plaths ‘Mad Girl’s Love Song’ is een geslaagde villanelle, maar bekender nog is Dylan Thomas’ ‘Do not go gentle into that good night’.
Op 4 februari, vijf weken na de deadline, ontving ik het droeve bericht dat mijn villanelle de Top 1000 niet had gehaald. Mijn tweede gedicht haalde die Top 1000 wel. Dit verbaasde mij, want over deze inzending was ik veel minder tevreden. Ik wilde eigenlijk recent werk insturen, een van de 34 lange canto’s waar ik momenteel aan werk en die samen het boeklange gedicht Fausta gaan vormen. Die canto’s zijn tussen de 90 en 130 versregels lang, en dat bleek een probleem. Om niet nader verklaarde redenen hanteert de organisatie een maximum van veertig regels per gedicht. Veertig regels! De Gedichtenwedstrijd is duidelijk niet bedoeld voor de epische dichter die de tijd neemt om de grenzen van het ambacht te verkennen, maar uitsluitend voor de maker van lyrische gedichtjes van de uiterst korte baan. Een exclusieve wedstrijd voor sprinters, kortom. De marathonloper wordt geweerd.
‘Professionele feedback’
Om toch een tweede gedicht te kunnen inzenden nam ik een van mijn canto’s, dat ik inkookte en verkorte tot bijna veertig regels. Dit gedicht begint zo:
Ik ben gevouwen uit een moederlichaam en verdronken
In een vadertaal. Wij leven door het hart en toch verlangt
Het oor een mensentong. Ik wen aan het idee dat ikNiet langer in mijn eigen navel staar. Wat mij belangt is dat
Ik ben ontwaakt uit een verzwegen nacht, een comateuze
Staat van zijn, of erger nog: niet zijn. Ergens hangt een setjeVleugels voor mij klaar. Ze zijn volmaakt gevormd
Uit maagdelijk katoen. Noem mij geen engel want ik draag
Een mensennaam en bovendien: een welbespraakte wil.
Het volledige canto is op mijn website te lezen. Het doordringen tot de Top 1000 betekende dat ik commentaar zou ontvangen van een heuse poëzie-expert. Dat anonieme oordeel volgde enige tijd later.
Met belezen stem denkt de ik-figuur in dit gedicht na over zichzelf. Na jaren van studie aan een universiteit, jaren van lezen en denken daarna, groeide en zelfbewust intellectualisme, en lens waardoor nu naar zichzelf wordt gekeken. Men zou de spreker (en met haar vele intellectuelen) van hoogdravendheid kunnen betichten, maar in het zelfbewuste weten schuilt net en enorme nederigheid en bescheidenheid: ‘Noem mij geen engel want ik draag een mensennaam’. In die laatste strofe wordt het zelfbewuste achteromkijken een vooruitkijken, een wens om het braakliggende terrein van het denken te bewerken: Il faut cultiver notre jardin.
Met deze professionele feedback mag ik als dichter mijn voordeel doen. Ik vind het een aardige beschrijving van mijn inzending en ik wil de anonieme beoordelaar op deze plek graag publiekelijk bedanken. Maar ‘professionele feedback’? Nee. Het lezen van dit commentaar zette mij wel aan het denken. Ik kom tot mijn voorstel.
Voorstel
Een poëzieprijs die altijd wordt gewonnen door de dichter van een matig gedicht, heeft geen enkel literair belang. Het zal niet de plek worden waar die ene geniale maar nog onbekende dichter voor het eerst aan een groot publiek wordt gepresenteerd. Dat is ook niet nodig. Er zijn al meer dan voldoende publicatiemogelijkheden. Er is wel behoefte aan een infrastructuur waar beginnende en meer ervaren dichters serieus en inhoudelijk commentaar op een gedicht kunnen krijgen. Die tienduizenden vrijetijdsdichters der Lage Landen zullen bij de literaire tijdschriften vrijwel altijd bot vangen. Maar een organisatie met een groot team aan commentatoren kan die service op een laagdrempelige manier aanbieden. Ik stel dan wel voor om het aantal inzendingen tot een of twee gedichten te beperken en alle ingezonden gedichten van een beoordeling te voorzien, niet alleen de zogenaamde Top 1000.
Waar vind je een grote groep mensen met kennis van zaken die bereid zijn voor een vergoeding van een paar euro deskundige kritiek te leveren? Die zijn met een beetje inspanning wel te vinden. De zevenhonderd ontslagen NBD Biblion-recensenten ontvingen tot voor kort veertien euro om een heel boek te lezen en te bespreken. Een vergoeding van vijf euro voor het lezen en becommentariëren van één gedicht is in dat licht een genereuze beloning. Velen deden dat jarenlang met ontzettend veel liefde en plezier. Ik adviseer Prijs de Poëzie deze mensen eens een mailtje te sturen.
De enquête van Prijs de Poëzie eindigde met een aantal financiële vragen. Het is duidelijk dat de organisatie naar een manier zoekt om de inkomsten te verhogen en de kosten te drukken. Op dit punt besloot ik het voor gezien te houden en de enquête weg te klikken. Met poëzie heeft dit niets te maken.
Per gedicht kost het 5 euro om mee te doen aan de wedstrijd. Met deze bijdrage worden de organisatie van de wedstrijd en het prijzengeld deels betaald. Zou je ook meedoen als de prijs per gedicht 7 euro was?
Er zijn nu drie geldprijzen te winnen: € 1.500, € 3.000, en € 10.000. Zou je ook meedoen als er maar één geldprijs van bijvoorbeeld € 7.500 te winnen was?
Robert Kruzdlo zegt
Evi Aarens, u heeft groots gelijk. Ik zakte als een mislukt ‘taalbiscuit’ in elkaar toen de enquête met de geldvragen langs kwam. Opbeurend is u verhaal ook weer niet. Wie is hier de verdwaalde lezer¿ Ik hoop dat mijn synapsen in dergelijke multidimensionele lees- beoordeeljungles er straks nog tegen kunnen. ¡En dus dichters sta op en mors uw inkt¡
Gert de Jager zegt
Knappe analyse en ik ben het zeer, zeer met de recensiedokter eens. Eén kleine aanvulling misschien: de gedichten in de top 100 zijn allemaal ongeveer even lang. Echt korte gedichten kom je niet tegen. De echte epicus maakt even weinig kans als de echte lyricus.
Fred zegt
Zou het geen goed idee zijn om poëziewedstrijden alleen open te stellen voor één groep deelnemers: óf professionele dichters óf amateurdichters?
Voor beroepsdichters zijn er al tal van mogelijkheden om de aandacht op zich te vestigen, los van het feit dat zij waarschijnlijk al naam hebben gemaakt, voor niet-professionele dichters is dat lastiger.
De prijzen die er te winnen zijn bij ‘Prijs de Poëzie’ zijn niet kinderachtig, maar ik meen dat er bij dichtwedstrijden in de Spaanse taal nog hogere prijzen te winnen zijn.
Een vriendelijke groet,
Fred
Wiljan van den Akker zegt
Meesterlijk stuk met een geweldig voorstel. Complimenten
Melchior Vesters zegt
Dag Evi,
1. Ik heb gisteren gereageerd bij je stukje ‘Wat is poëzie?’ Wellicht zie je kans me te antwoorden.
2. Prima voorstel om meer kundige recensenten te betrekken bij een prijs. Mag ik eraan toevoegen dat een prijs van duizenden euro’s voor een enkel gedicht compleet van de gekken is? Je kan beter die 15K subsidie geheel steken in vergoedingen van recensenten plus wat naturaprijzen.
3. Je stelde in je stukje over literaire kritiek/Arjen Duinker dat ‘de literaire infrastructuur in Nederland anders moet worden ingericht’. Kan je erin meegaan dat we dit soort prijzen eigenlijk moeten afschaffen, of minstens moeten hervormen qua doelstelling? Je legt zelf uit dat grote geldprijzen niet tot betere poëzie leiden; het lijkt dus logisch om de prijzen enorm te verlagen en het geld te steken in de discussie (van niveau) over poëzie.
Want als ik héél kritisch mag zijn: 20K voor het coronabundeltje van Roelof Ten Napel is ook een geldbesteding die disproportioneel is en waar de poëziewereld werkelijk geen biet aan heeft. Er zal vanwege de hoogte van de prijs heus niet méér worden gesproken over poëzie, laat staan dat niet-lezers overtuigd raken van de waarde ervan.
Mijn voorstel: steek die 20K liever in apparatuur voor podcastmakers, zodat ze een goede camera kunnen kopen. Die zet je voor een koloniale leren bank, ernaast een kabinetje met wijn, whisky en tabacotiek. Dan, op het geijkte tijdstip op de dag des Heren, zet je daar twee belezen amateurs neer die het Woord voeren. En misschien, als hij eloquent is en enig talent heeft voor cafépraat, kan Roelof Ten Napel dan een keer zijn verzen komen toelichten.
Evi Aarens zegt
Beste Melchior Vesters,
Hartelijk dank voor uw reactie. Ik zal uw Kamervragen puntsgewijs behandelen:
1. In orde en met dank. Hebt u een termijn in gedachten waaraan ik mij dien te houden?
2. Ja, dat mag.
3. Ik ben een groot voorstander van literaire prijzen, maar het is een misverstand om te denken dat de status van de prijs door de hoogte van het geldbedrag wordt bepaald. Een prijs wint aan status als de jury jaar na jaar de juiste keuzes maakt. Bij een aantal poëzieprijzen gaat dit al een paar jaar niet zo goed.
Ik vind uw opmerking over Ten Napel niet ‘héél kritisch’. Ik heb besloten mij dit jaar niet uit te spreken over de keuzes van poëziejury’s, omdat mijn debuutbundel in veel gevallen meedoet. Op een verongelijkte dichter zit niemand te wachten. Voor De Gedichtenwedstrijd maakte ik, puur voor het algemeen belang, een uitzondering.
Knut zegt
Ik denk niet dat een beoordeling van duizenden gedichten haalbaar is. Doe maar liever honderd of zelfs minder en dan met meer diepgang. En dan graag de beoordelingen samen met de betreffende gedichten openbaar maken. Dan kan iedereen meelezen en misschien iets leren. – En bovendien liever geen vaste prijsgeldverdeling. Meestal heb je toch meer dan maar een paar heel goede inzendingen en er is ook bijna nooit maar één beste.
gerardscharn zegt
Meedoen aan de Dichtersprijs is zoiets als het kopen van een kraslot, desondanks koop ik al vanaf het begin zo’n lot, vaak meerdere want het vooruitzicht tienduizend euro te kunnen winnen maakt hebberig. In de beginjaren werd de winnaar ook een bundel bij een uitgeverij van naam beloofd maar daar werd snel van teruggekomen omdat ander werk van hem of haar niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldeed. Ik heb ook de indruk dat de voorjury thans ter zake deskundiger is dan de eindjury. Een enkele keer haalde ik de top duizend en dit jaar de top honderd. De feedback op het top honderd gedicht bevatte geen aanbevelingen maar was een uitgebreide analyse met als conclusie: het is schitterend, tot aan het einde schitterend.
Yannick Van Puymbroeck zegt
Beste ‘Evi’*
Net als elke wedstrijd die beslecht wordt door het oordeel van een jury, is wie De Gedichtenwedstrijd wint subjectief, afhankelijk van smaak. ‘De gustibus et coloribus non est disputandum’ is een cliché, een trope, ja, precies. Maar het is in dezen van belang. Jij houdt van canto’s, van villanelles, maar het is niet omdat je als jurylid een villanelle (her)kent, dat je de villanelle als vorm goed vindt, interessant vindt, en al zeker niet dat je de invulling van die vorm de moeite waard vindt. Dat kan gebeuren. Wat jij een beroerd gedicht vindt, vonden eminente juryleden in 2020 de eindwinst waard – en de winnende dichter in kwestie heeft persoonlijk veel lof gekregen, voor gedicht, voor titel, zowel van jonge mensen als van mensen die zich het liefst van al in geijkte versvormen uitdrukken. Het is niet omdat je een bepaalde vorm van poëzie zelf (understatement) ‘niet goed’ vindt, dat die geen bestaansrecht heeft. Dat geldt voor elke kunstvorm. En over “verspokenwordisering”: wat jij een jammere ontwikkeling vindt, is tenminste ontwikkeling, evolutie. Alles vliedt. Wie weet fulmineert iemand over een jaar of twintig over de “vervillanellisering” van de poëzie.
Je voorstel om de invulling van De Gedichtenwedstrijd om te gooien is mooi uitgedacht, maar is gestoeld op een foute premisse: “Een poëzieprijs die altijd wordt gewonnen door de dichter van een matig gedicht, heeft geen enkel literair belang.” Want: jij bepaalt niet wat Een Matig Gedicht ís, jij bepaalt wat jij Een Matig Gedicht víndt. Je stuk oogt rancuneus omdat Jouw Goede Gedichten niet winnen – of niet ingezonden kunnen worden, want er staat een limiet op het aantal verzen. Op dat vlak ben ik het met je eens: die limiet is arbitrair en sluit (mogelijk interessante) gedichten uit.
Mijn bundel – met veel lange, epische gedichten – zal jij niet kopen, want als je [oprisping] ‘De American Supremacy Dream dromen’ al erbarmelijk vond, zal je de andere gedichten helemaal niets vinden. En is dat niet oké? Moet er gezocht worden naar een eenheidssmaak? Zijn de briljante kunstwerken niet net degene die door de ene recensent afgekraakt worden en door de andere bewierookt? Daarom: bedankt dat je – trigger warning: ik ga de “beroerde” titel nog eens typen – ‘De American Supremacy Dream dromen’ een heel slecht gedicht vond. Je zal niet de enige zijn, zowel niet binnen de letteren als erbuiten. Maar je zal ook niet ver moeten zoeken naar mensen die het pertinent oneens met je zijn. Maar dat zou verlies van kostbare, ‘jeugdige’* energie zijn die je kan beter spenderen aan het schrijven van poëzie die jíj goed vindt en waarmee jíj de liefhebbers van jouw poëzie kan doen uitkijken naar nieuw werk van jóu. Je hoeft De Gedichtenwedstrijd niet te winnen om een goede dichter te zijn en je bent geen slechte dichter omdat je De Gedichtenwedstrijd hebt gewonnen.
Ach, laat de rancune achterwege, ‘Evi’*. Dylan Thomas was een briljante dichter, maar je hoeft zijn – zonder twijfel puntgave – titels niet als leidraad te gebruiken. Ga eens ‘gentle into that good night’, het kan het leven aangenamer maken.
Misschien tot ooit, tot ergens, in welke gedaante dan ook.
Hartelijke groeten!
Yannick
PS + *: De aanhalingstekens waarmee ik jouw schuilnaam opdirk, gebruik ik ook maar omdat we allemaal weten dat we niét weten wie je werkelijk bent. Vergeef me het agisme, maar je klinkt iets te bitter om tijdens 9/11 in de wieg te hebben gelegen. Je hebt het meer voor marathons dan voor spurts. Dat doet me denken aan mijn vader, een fervente hardloper met nog net geen 50 marathons op zijn conto, en de brave man is 60, leest – als het om witte mannen gaat – graag Reve, Hermans, Mulisch, Claus, zijn zoon. De voorkeur voor die laatste zou je vast catalogeren onder verblinde vaderliefde. Doe maar, ‘Evi’. “Rage, rage.”
Evi Aarens zegt
Beste Yannick Van Puymbroeck,
De Koning der Nederlanden zei eens over een wetenschappelijk rapport vol argumenten en bewijsvoeringen: ‘ach, het is maar een mening.’ U maakt hier dezelfde fout.
Als u werkelijk gelooft dat mijn betoog slechts een mening is, een rancuneuze mening bovendien, dan heeft het geen zin daarover in discussie te gaan. Gelukkig wekt uw ferme reactie de indruk dat u toch een beetje twijfelt aan uw eigen relativisme.
Over een ding zijn wij het eens: de ‘vervillanellisering van de poëzie’ (deze term bekt toch iets minder soepel) zou een kwalijke ontwikkeling zijn. Zeker zo sneu en vernauwend in elk geval als de jammere ontwikkelingen die ik in mijn bijdrage schets.
Rest mij nog te zeggen dat uw inzet van Dylan Thomas kant nog wal raakt. Ik ben het zonnetje in huis. Maar anders dan u heb ik hoge verwachtingen van de literaire kritiek, en ik zie het als een plicht om zonder last of ruggespraak tot een beargumenteerd oordeel te komen.
Yannick Van Puymbroeck zegt
Dit is geen fatsoenlijk gesprek. Ik praat niet graag met iemand die zichzelf op een geknutselde/gekunstelde piedestal plaatst. Je hebt nog nooit gewonnen? Jammer. Ik wel? Whatever. Ik lees graag Dylan Thomas, ben neerlandicus en classicus, weet waarover het gaat. Als jij het prima vindt om zonder enige legitimatie de winnaars van de Gedichtenwedstrijd, de juryleden, de Dichters des Vaderlands als koekenbakkers neer te zetten? Prima. Het is eenzaam aan de top, zeker aan de top van de verongelijktheid. Ik heb geen stuk geschreven, ik reageer gewoon op de namedrop. Om het in het Latijn te zeggen: vale.
Melchior Vesters zegt
Yannicks reactie fascineert mij. Voelt hij zich op zijn pik getrapt (‘rage, rage’) omdat iemand zijn gedicht slecht vindt? Zijn verweer is ook slap: over smaak valt namelijk prima te twisten, je moet alleen duidelijk maken wat de criteria zijn. Als je niet over smaak kunt twisten, als je alleen maar een duimpje omhoog mag geven en niet omlaag (op straffe van voor ‘bitter’ te worden uitgemaakt), dan zal het maatschappelijk gesprek over en dus de statuur van poëzie nog verder dalen.
Ik vind ‘DASDd’ een zwak gedicht omdat het geen strenge beheersing van taal als medium toont (weinig originele beelden, het leunt op herhaling) en bovendien omdat de ironie mij tamelijk flauw overkomt. De jury waardeerde overigens dit ‘heen en weer zwalken tussen flauwiteiten en maatschappijkritiek’. Je vraagt je dan af wat de dichters(!) in de jury van 2020 de poëzie voor maatschappelijke rol toedichten. Die van flauw vermaak?
De multimedia-uitvoering van DASDd (https://www.youtube.com/watch?v=ekJk8PNTHdQ) lijkt mij popart en roept de associatie op dat het gedicht een postmodern knutselwerkje is. Als het de poëzieprijs van 1970 was geweest, had ik mij het oordeel van de jury – de dichter ‘durft buiten de lijntjes te kleuren’ – nog kunnen voorstellen. Maar wat is er anno 2020 nog gedurfd aan? Ik gun Yannick zijn popartniche in de markt, maar is het vernieuwende kunst of gewoon reproductie van een bestaande vorm?
Evi Aarens schreef (https://neerlandistiek.nl/2022/03/wat-is-poezie-2/) over jonge lyrici: “Ze schikken zich keurig naar de bestaande lyrische traditie en lijken nauwelijks geïnteresseerd in het vernieuwing van de vorm, inzet of thematiek. (…) De grenzen van het genre worden nauwelijks opgezocht, laat staan bewust overschreden. En ook de vraag wat poëzie precies is of zou kunnen zijn, lijkt aan deze dichters niet meer besteed.” Misschien kan Yannick hierop eens reageren in plaats van zich middelmatig te verschuilen achter ‘niet twisten over smaak’. Let wel: veilig duiken mag van mij, maar middelmatig gedrag is geen kunstprijs waard. Middelmaat hoort beloond te worden door hoge verkoopcijfers, aangezien je de meute bedient.
Yannick Van Puymbroeck zegt
Van alle beledigingen die mij te beurt zijn gevallen, is ‘middelmatigheid’ een unicum. Dank daarvoor, Melchior. Ik ben allerminst beledigd door mensen die het niet hebben voor de poëzie die ik schrijf, kritiek is inherent aan een poëtica die niet mainstream of erudiet is, wel metamodern en satirisch. Ieder hun referentiekader. Het gaat er me om dat er veel rancune uit het initiële stuk spreekt, dat niets goed genoeg is, zolang het maar ‘echte’, ‘keurige’, ‘ambachtelijke’ poëzie is die wint. Sommige dichters laten de inhoud de vorm bepalen. Dat het omgekeerde op deze pagina de norm lijkt, is kras. Is diversiteit niet net goed, Melchior, Evi? Echt, hoe je kwade wil uit een te beleefde respons weet te puren, dat begrijp ik niet. Zeker wanneer je als dichter hautain bestempeld wordt als een onterechte winnaar. Je doet, denkt en vindt maar, maar mijn gedicht bevat geen vaste vorm, maar wel een actuele, relevante en soms visionaire inhoud. Klinkt dat elitair? Niet half zo elitair als de glorificatie van vormvaste poëzie in het initiële stuk. Onderwerp? Never mind. Als de verzen en het metrum maar kloppen. Ieder zijn prioriteiten hé. En de Dichter des Vaderlands en zijn vazallen? Wat kent die ervan?
Melchior Vesters zegt
Beste Yannick, laat ik beginnen te zeggen dat ik het heel tof vind dat je reageert. En dan bij voorkeur op Evi Aarens (die op discussie met de jonge garde zit te wachten). Haar vazal ben ik overigens niet, ik onderschrijf niet alles wat Evi zegt (zie ook mijn vragen bij haar draadje ‘Wat is poëzie?). Ik probeer vooral verder te prikkelen tot discussie omdat ik van discussie houd.
Zelf heb ik geen mening over of jij terecht hebt gewonnen. Ik gaf gewoon mijn leeservaring weer op licht provocerende wijze, al heb ik je bij mijn weten niet van kwade opzet beticht. Ik ben blij dat jij je poëticale kaarten op tafel hebt gelegd! Antwoord op je vraag: diversiteit is voor mij niet het toverwoord dat alles goed maakt, maar ik vind het prima als mensen verschillen qua poëtica.
Van metamodernisme weet ik toevallig wel iets, bijv. Van den Akker/Vermeulen – een inzet van Raymond Williams’ ‘structure of feeling’ oftewel het web van gevoelens bij leven tijdens het laatkapitalisme. Qua inhoud kan ik je denk ik wel volgen. Qua vorm ben ik teleurgesteld dat het zo postmodern/popart/prozaïsch lijkt, weinig lijkt te geven om vormvastheid. Waarom? Positiever geformuleerd: wat maakt volgens de door jou gekozen vorm het meest geschikt voor de metamoderne thematiek?
Het punt dat ik wilde maken is dat ‘over smaak valt niet te twisten’ een dooddoener is. Ik vind dat middelmatig en vind jou niet per se hautain. Hoewel, nu je het zegt: men kan in die dooddoener wat hautains zien als de kunstenaar zegt “geen discussie, het is prima wat ik doe”. Ik gun ieder z’n voorkeuren maar maak me wel zorgen om het maatschappelijk statuur van en draagvlak voor kunst, als die het van zichzelf vanzelfsprekend vindt dat ze er mag zijn én daarvoor ook subsidie/geldelijke erkenning ‘verdient’.
Wellicht ben ik getekend door de bezuinigingen van Rutte-1/’Bruin 1′ (met steun van PVV, de kunstafbrekers) en de Mars der Beschaving in 2011 die werd opgebroken door de Mobiele Eenheid. Bij mij is de boodschap blijven hangen: er is weinig maatschappelijk draagvlak voor de houding ‘kunstenaar zijn is een recht’. De discussie mijden, hoe beleefd ook, vind ik riskant – zeker als je een prijs van 10K krijgt. Je krijgt makkelijk de schijn tegen, als van iemand die in een gesubsidieerde bubbel zit en daar z’n krachteloze kritiek uit. Waarom kies jij trouwens de vorm van satire? Waarom niet bijv. de mystieke ernst van Henriëtte Roland Holst?
Ik weet niet of ik je opmerking over of inhoud vorm bepaalt (of omgekeerd) helemaal begrijp. Ik vermoed dat het bij dichters met metamoderne poëtica begint met de inhoud (broadly speaking: antikapitalistisch). Voor Evi spreek ik niet, maar poëzie begint bij mij inderdaad met vorm, niet an sich – ik geil niet op alexandrijnen – maar in combinatie met een origineel of ten minste prikkelend denkbeeld/gevoel. Hierom vind ik bijv. Ramsey Nasr (De fundamenten) niet zo interessant: een respectabel kunstenaar, maar wat hij zegt – kritiek op het neoliberalisme – is mij al te bekend. Je moet dan wel met zéér interessante vorm komen om nog te boeien; een prozaïsch of ook een fragmentarisch vers doet dit niet voor mij. Mijn mening staat overigens geheel los van het stukje dat Evi over Nasr heeft geschreven: https://neerlandistiek.nl/2022/02/de-applausmachine-voor-ramsey-nasrs-poeziegeschenk-2022/.
Dan lees ik liever J.C. Bloem of Hans Andreus. Vormvast, ernstig, vol levensinzichten die voor spanning in het werk zorgen. Niet zozeer maatschappijkritisch, maar blijkbaar vind ik ethisch ‘correcte’ inhoud minder belangrijk dan esthetische bevrediging. Sterker nog, het maakt me geen biet uit dat het dode, blanke, ietwat misogyne mannen zijn of dat Bloem NSB-lid was en Andreus oostfrontganger. De combinatie van vorm en inhoud bevredigt me, in tegenstelling tot mild spottend, makkelijk activistisch proza. Misschien kan jij me van het tegendeel overtuigen. Neem je de handschoen op, of zwaai je alleen vaarwel?
Joke van Overbruggen zegt
Het zou Evi Aarens sieren als ze dat hoofd met krullen zou omdraaien, om zo
de critici recht in de ogen te kunnen kijken
Eric Wisse zegt
Soms bereik je vanuit onvrede een mooie scherpte, ik zie dat wel terug bij het stuk van Evi. Ik vond het prettig om te lezen, daar ik het goeddeels eens ben met haar bevindingen. Maar ik moet toegeven, de beargumentatie had wat vollediger mogen zijn wanneer ze aangeeft dat er sprake is van matige kwaliteit. Dat haalt dan wel weer de vaart uit je betoog; ik ken dat dilemma als iemand die veelal te genuanceerd is in zijn formuleringen.
Het is in dit kader sowieso aan te raden kennis te nemen van de inhoud van het boekje van ons aller Gerrit Komrij, ‘Poëzie is Geluk’. Hij doet daarin een poging tot het schier onmogelijke: hij schetst een beeld van hetgeen poëzie dan wel zou kunnen behelzen, waarmee hij gelijk – indirect – iets prijsgeeft over de vraag of een bepaalde tekst al dan niet ‘kwaliteit’ heeft…
Toegegeven, het blijft een hachelijke kwestie. Maar het staat niet alleen vrij erover van gedachten te wisselen, het lijkt mij zelfs een goede zaak. Maar niet tot in het oneindige… Ik las in de reacties nog iets over ‘met de middelmaat de massa bedienen’ – goede alliteratie – versus de fijnproever. Ook hier weer voorzichtigheid geboden in het oordeel. Het open staan voor diversiteit zie ook ik wel als een vrije voorwaarde voor de creativiteit om tot mooie, schone zaken te komen, een grabbelton zo je wilt, waar ieder iets uit kan halen. Daarnaast, en als volgende stap, mag er wat mij betreft gefilosofeerd blijven worden over kwaliteit – belangrijk, zeker – maar graag niet al te gewichtig en met de nodige reserves en relativering. Moedig mensen aan te schrijven en zich te uitten.