In ‘NOS: Het Coronavirus: feiten en fabels’ beantwoordden experts de vragen van kijkers. Althans, zo presenteerde de NOS zelf het format van deze ‘Corona Q&A’s’. Conversatieanalytisch onderzoek laat zien dat de kijkers niet altijd eenduidig als vraagstellers werden gepresenteerd. Wiens vragen werden er dan eigenlijk gesteld: die van de individuele kijker, die van “het volk”, of die van de journalist zelf?
Nederland is weer open. Mondkapjes durven we nog niet weg te gooien, maar liggen vooralsnog stof te vangen in de kast. Twee jaar lang leefden we van lockdown naar lockdown en bestegen we het openbaar vervoer met beslagen brillenglazen en weinig adem. Dit hadden we ons begin 2020 niet kunnen voorstellen. De pandemie kwam als een verrassing, en zorgde voor zorgen en vragen. Wie behoort er precies tot de risicogroep, via welke wegen kan besmetting plaatsvinden, wat zijn de financiële en emotionele gevolgen van coronamaatregelen, en werkt een mondkapje nou wel of niet?
NOS Feiten en Fabels
Om in te spelen op de behoefte aan informatie en om nepnieuws te bestrijden, wijdde de NOS op 27 februari 2020 voor het eerst een speciale live-uitzending aan vragen over Corona: ‘Het Coronavirus: Feiten en fabels’. Daarna volgden er nog zeven uitzendingen. Het format werd gepresenteerd door Rob Trip of Winfried Baijens, die uiteenlopende deskundigen in de studio welkom heetten. De opzet van de uitzendingen was dat de experts in de studio de vragen van kijkers beantwoordden. De presentatoren begonnen de uitzendingen met uitspraken als “uw vragen zijn leidend” en “de gasten in de studio gaan uw vragen beantwoorden”. Kijkers konden vragen insturen, ook nog tijdens de live uitzendingen, per mail of via Facebook, YouTube of Twitter.
Voor mijn masterscriptie bracht ik in kaart hoe deze ‘informatiezoekende kijkers’ in de uitzendingen betrokken werden. De setting van de Corona Q&A’s vormde namelijk een interessant contrast met traditionele nieuwsinterviews. Normaliter wordt de kijker enkel aan het begin van een uitzending expliciet aangesproken (“Goedenavond, fijn dat u kijkt”). In de rest van het nieuwsinterview zijn de twee partijen in de studio (interviewer en geïnterviewde) enkel impliciet georiënteerd op de derde partij (de kijkers thuis). In de Corona Q&A’s is de rol en betrokkenheid van die ‘afwezige’ derde partij een stuk groter: het zijn immers diens vragen die centraal staan.
Stapels maken
Concreet verzamelde ik fragmenten waarin Rob Trip of Winfried Baijens naar de derde partij verwijzen. De fragmenten heb ik vanuit conversatieanalyse onderzocht, een methode waarmee gedetailleerd wordt beschreven hoe gespreksdeelnemers betekenis geven aan hun interacties. In de praktijk betekende dit vooral: stapels maken. Wekenlang lagen er stapels uitgeprinte transcripten op mijn vloerkleed. Ik zat ertussen, met een potlood om observaties op te schrijven en een laptop om de bijbehorende videofragmenten af te spelen. Sommige fragmenten heb ik tientallen keren gezien. Wat doen Rob en Winfried (ik mag Rob en Winfried zeggen) nou met die verwijzingen, en hoe doen ze dat?
Uiteindelijk lagen er vier stapels op het vloerkleed. In iedere stapel werd een andere rol aan de derde partij toegeschreven. De kijker werd door de interviewer gepresenteerd als vragende partij, als beoogde ontvanger, als ervarende partij (van een gevoel of gedachte) of als object van bevraging. De eerste rol, die van vragende partij, ligt gezien het format het meest voor de hand. Een kijker stelt een vraag en de journalist legt deze vraag voor aan een deskundige. Fragment 1 laat een voorbeeld zien.
De andere rollen zijn wellicht verrassender. Fragmenten 2 tot en met 4 laten voorbeelden zien.
De voorbeelden laten ook zien dat het niet altijd eenduidig is wiens perspectief er eigenlijk wordt overgebracht. Zijn het bijvoorbeeld de kappers en fysiotherapeuten, de mensen in Limburg en/of de mensen die vijftig man op een kluitje verzamelen die deze vragen hebben, of zijn het vragen van de journalist die in meer of mindere mate worden toegeschreven aan de afwezige derde partij?
Voor mijn onderzoek was het belangrijkste punt dat interviewers op verschillende manieren kunnen verwijzen naar kijkers en dat ze met die verwijzingen verschillende dingen kunnen doen. Zoals voor veel onderzoek geldt, roepen zulke resultaten wellicht meer nieuwe vragen op dan antwoorden. Wat is bijvoorbeeld “het beste” om te doen als interviewer? Ook valt er natuurlijk nog veel meer te zeggen over de data, bijvoorbeeld over de verschillende soorten vragen en de verschillende soorten ‘derde partijen’, of over de manieren waarop de geïnterviewde experts verwijzen naar (de vragen van) kijkers.
Er valt nog heel wat te stapelen. Misschien is dat iets voor een volgende scriptie-student, een ander vloerkleed, maar hopelijk toch geen nieuwe pandemie.
Mieke Breukelman, genomineerd voor de Anéla/VIOT-scriptieprijs, is PhD-studente bij Radboudumc/Radboud Universiteit
Laat een reactie achter