Recensiedokter Evi Aarens diagnosticeert de literaire kritiek. Vandaag Edward Saids late style en de recente poëzie van Cees Nooteboom
Edward Said
De literatuurprofessor en cultuurcriticus Edward W. Said werkte de laatste jaren voor zijn dood aan een studie die postuum zou verschijnen onder de titel On Late Style: Music and Literature Against the Grain (Bloomsbury, 2006). Het is een moeilijk te doorgronden boek. Saids ideeën over de late style van kunstenaars waren bij zijn dood nog in ontwikkeling. Je merkt tijdens het lezen dat hij de argumentatie niet helemaal rond had gekregen. Voor wie gewend is aan de vaak nietsontziende betoogtrant van Said is deze zoekende aanpak een echte verademing. Said is iets belangrijks op het spoor, dat merk je aan alles. Maar dit ‘iets’ is moeilijk te beschrijven, zoals ook uit deze Recensiedokter zal blijken.
Said analyseert in On Late Style de finale werken van een aantal door hem bewonderde componisten en schrijvers. We komen Beethoven en Mozart tegen, Thomas Mann en Giuseppe Tomasi di Lampedusa. Vaak wordt beweerd dat kunstenaars tegen het einde van hun leven werken maken die wijsheid, verzoening en mildheid uitstralen, maar Said wil daar niets van weten. In navolging van Theodor Adorno betoogt hij dat het late werk van de echte grootmeesters zich juist kenmerkt door onverzettelijkheid en rebellie. De kunstenaar heeft zijn ambacht volledig in de vingers én de dood klopt op de deur. Die twee gegevens zorgen er volgens Said voor dat grote kunstenaars zich vrij voelen hun oeuvre nog één grote duw te geven. Late style kenmerkt zich dus niet door volwassenheid en ‘gearriveerdheid’ (a sense of arrival, de dood in de pot voor elke intellectueel), maar door een subtiele breuk met het voorgaande werk. De stijl vereenvoudigd, de franje ontbreekt, waardoor deze werken soms als onaf of impressionistisch worden beoordeeld. Maar de zeer persoonlijke verbinding tussen vorm en inhoud geeft het finale werk een profetische diepgang en schoonheid. De lezer van deze late werken – met name de onvoorbereide lezer – blijft vaak verward en beduusd achter. Late style-werken vormen geen slotakkoord, maar een geopende deur naar een ander oeuvre dat nooit zal worden geschreven. Denk bijvoorbeeld aan de laatste schilderijen van Van Gogh, of aan de Jezustrilogie van J. M. Coetzee.
Cees Nooteboom
Ik moest aan Saids notie van de late style denken bij het lezen van de laatste drie dichtbundels van Cees Nooteboom. Monniksoog verscheen in 2016 bij Uitgeverij Karaat, en bestaat uit drieëndertig korte gedichten. In 2020 verscheen bij Uitgeverij Koppernik de bundel Afscheid: Gedichten uit de tijd van het virus. Hierin staan opnieuw drieëndertig gedichten, ditmaal verdeeld in drie afdelingen van elf. De gedichten in beide bundels bestaan steeds uit drie kwatrijnen gevolgd door een losse slotregel, zoals ook Dante in De goddelijke komedie zijn canto’s met een losse slotregel afsloot. Na deze twee bundels verwachtte ik een derde bundel met opnieuw drieëndertig gedichten in dezelfde vorm, het sluitstuk op Nootebooms eigen kleine komedie. Die bundel verscheen dus niet. In plaats daarvan publiceerde Uitgeverij Koppernik begin 2022 de dichtbundel Vos.
Elma Drayer
De drie recente Nooteboombundels zijn in de pers redelijk welwillend ontvangen, een welwillendheid die vaak eerder uit beleefdheid dan door oprechtheid lijkt te zijn ingegeven. Veel besprekingen zijn van die typische niemandalletjes zoals ik die in deze rubriek al vaker heb besproken: korte kritieken vol gemeenplaatsen waarin aan de hand van wat snelle citaten wordt uitgelegd waar een bundel over gaat. ‘Nooteboom probeert zich te verhouden tot de eindigheid van het leven,’ schreef Merijn Schipper bijvoorbeeld over Monniksoog in de Poëziekrant (2017-1). Ik vraag me af of er ooit een dichtbundel is verschenen waarover je niet kunt beweren dat de dichter zich probeert te verhouden tot de eindigheid van het leven. In haar Volkskrantbespreking van de bundel Afscheid concludeerde Elma Drayer dat Nooteboom ‘zich opnieuw op de vergankelijkheid van het bestaan’ werpt. Gelukkig gaat zij in haar analyse werkelijk de diepte in, en het is de moeite waard daar in het licht van Saids theorie van de late style wat nader naar te kijken.
Drayer schrijft: ‘Natuurlijk, soms scheert de dichter vervaarlijk langs clichés (“een boom in verte // ziet alles”), soms zijn de enjambementen behoorlijk flauw (“af / wezig”), soms gebruikt hij nogal wat loze woorden achter elkaar (“Hier is geen liefde, alleen maar geweld, / eenzaamheid, melancholie”). Maar dit zijn smetjes op een bundel die verder juist wars is van gewichtigheid, en bovendien ronduit betoverende beelden bevat.’
De recensent maakt hier bezwaar tegen een idioom dat je goed kunt beschrijven als een toonbeeld van late style, en haar kritiek schikt zich keurig naar de standaard kritiek die dit soort werk altijd ontvangt. Maar Drayer wordt uiteindelijk ook gegrepen door de gedichten in Afscheid, en ook die beschrijving volgt het boekje van de late style-kritiek:
Waarlijk te pakken had Nooteboom me in de derde afdeling van de bundel. Met meesterhand weet hij je mee te zuigen in wat hem, in wat alle “rechtop lopende wezens” te wachten staat – in steeds kortere, steeds kortademigere regels. Hij beschrijft hoe het almaar stiller wordt om hem heen, hoe herinneringen zijn als “een knikker // vol kleuren die langzaam wegrolt / tot over de rand van de speelplaats //waar niets wordt bewaard, alles ooit / samen een leven”.
Vos
Nootebooms meest recente bundel verscheen enkele maanden geleden en is op dit moment pas sporadisch besproken. In de Poëziekrant (2022-2) vond ik een recensie door Lisa Rooijackers, die constateert dat het in Vos opnieuw over ‘vergankelijkheid en herinneringen’ gaat. ‘Wederom gaat het om gedichten die Nootebooms diepgang en belezenheid etaleren,’ schrijft ze. ‘Toch heeft het minder vormvaste Vos iets bijzonders, iets eigens.’
Nederlandse schrijvers lijken zich altijd te moeten schamen en verontschuldigen voor hun eruditie, ik weet niet waarom. Ook Nooteboom krijgt bijna een veeg uit de pan, al is Rooijackers mild in haar conclusie: ‘Nooteboom verwijst zoals in eerdere werken iets te graag naar de ene na de andere literaire held, maar het had zelden zo’n belangrijke functie als nu. (…) Bovendien verrast hij de lezer soms oprecht met nieuwe onderwerpen of een afwijkende stijl.’
Wie bekend is met Nootebooms literatuuropvatting kan nauwelijks verbaasd zijn over de intertekstuele verwijzingen en hernemingen. Al vroeg in zijn schrijverschap, rondom de publicatie van De ridder is gestorven in 1963, kwam Nooteboom tot de conclusie dat alles al eens is gezegd, elk verhaal al eens verteld. Het duurde lang voordat hij besefte dat die woorden en verhalen kunnen worden ingezet als bouwstenen voor nieuwe verhalen. Het samenstellen, vertellen en hervertellen van ‘het volgende verhaal’ werd een leidend principe in zijn oeuvre. Die verhalen werden een manier om je in een chaotisch universum thuis te voelen, en zo de sterfelijkheid nog een tijdje uit te stellen. Dat verlangen is ook leidend in Vos. Zo opent het gedicht ‘Plaatsbepaling’ met de woorden: ‘Omringd door menig universum / zoek ik mijn weg in de heuvels’.
Een eenzame ‘ik’ die zijn plaats in de kosmos bepaalt. The stuff of poetry.
Ik beschouw Vos als een toonbeeld van late style. Nooteboom schenkt zijn lezers een handjevol gedichten die hij per se nog moest schrijven. Hij refereert aan de generatiegenoten en voorbeelden die hij per se nog een keer wil eren. En hij beschrijft nog eenmaal de zee, de golven, de optocht van wolken, de engel die naast hem loopt. Op een bijzondere manier maken de gedichten in Vos een dwingende maar ook een laconieke indruk. Ik bedoel dit positief en ik zou willen dat ik wist hoe Nooteboom dat voor elkaar krijgt. De dichter weet dat hij inmiddels alles kan doen en maken, en dit zijn de woorden die hij heeft gekozen om de wereld weer even ‘zo groot als een handschoen’ te maken.
Domme abstractie
Het is in de Nederlandse letteren een tijdje mode geweest om met dedain over het werk van Nooteboom te spreken. Ik beschouw dit als de poldervariant van het spreekwoordelijke maaiveld. Het is de hoogste tijd daar definitief mee op te houden.Zijn roman Het volgende verhaal (1991) is nog altijd een van de beste boekenweekgeschenken uit de geschiedenis van deze traditie, en Rituelen (1980) is wat mij betreft een absoluut hoogtepunt uit de naoorloogse literatuur. Zou ik gedwongen worden de allermooiste anderhalve pagina Nederlandse literatuur aan te wijzen, dan zou ik kiezen voor het intermezzo halverwege Nootebooms roman Paradijs verloren (2004), een beknopte koorzang die begint met de fijne woorden ‘Alles wat we nodig hebben is een stad aan het water…’ en eindigt met de programmatische observatie: ‘Het leven, als we die domme abstractie nog even aanhouden, is als kok een volstrekte idioot. Daaraan lijden, meestal, de mensen, en daarvan profiteert, soms, maar ook weer niet al te vaak, de literatuur. We zullen zien.’
Terecht hebben velen wat meer moeite met Nootebooms gedichten, omdat ze een weerbarstigheid herbergen die afstandelijk kan overkomen. Nootebooms poëzie laat zich niet snel kennen, laat staan kraken. Toch weet Nooteboom het abstracte altijd een kort moment concreet te maken, vaak in één enkel beeld. Zo schrijft hij in het gedicht ‘In memoriam Brodsky’ over de Russische dichter in de Italiaanse stad met het zwarte water:
Hij rookt
de dood in zijn gezicht, en lacht.
Het leven is inderdaad een domme abstractie. Cees Nooteboom toont al meer dan zestig jaar hoe we die abstractie met beelden en verhalen concreet kunnen maken.
ChrisBernasco zegt
Dank. Dit maakt nieuwsgierig naar het boek van Said. En op de vraag waarom Nederlandse schrijvers lijken zich altijd te moeten schamen en verontschuldigen voor hun eruditie: mijn idee is dat getoonde eruditie op veel mensen elitair overkomt, en elitair zijn is in Nederland voor zeer velen een doodzonde.
Evi Aarens zegt
Dank voor uw reactie. Het blijft een opmerkelijke situatie. In Nederland durft ook niemand zichzelf een intellectueel te noemen. Elders in de wereld zetten mensen zonder gêne “public intellectual” op hun kaartje. Is dat in NL per calvinistisch decreet verboden?