Interview met een onderzoeker/taalkundige Vivien Waszink
Wat kun je eigenlijk worden met zo’n studie Nederlands, en hoe? Daar willen we graag zoveel mogelijk antwoorden op, voor alle huidige studenten, studiekiezers, en andere nieuwsgierige meelezers. In de toekomstrubriek van Jong Neerlandistiek verzamelen we interviews met afgestudeerden die een leuke baan hebben gevonden.
Vivien Waszink werkt als onderzoeker/taalkundige bij het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT), en is vooral veel bezig met het Woordenboek van Nieuwe Woorden.
Wat heb je gestudeerd?
Ik heb Nederlandse taal en cultuur gestudeerd in Leiden, studierichting moderne taalkunde. De reden dat ik Nederlands ging studeren is de reden die waarschijnlijk veel mensen hebben: ik hield van boeken lezen. Maar toen ik eenmaal Nederlands studeerde, merkte ik al vrij snel ik dat ik toch meer geïnteresseerd was in de taalkunde. Met name vakken over morfologie en woordvorming, en vakken over lexicografie vond ik erg interessant. Al moet ik zeggen dat ik de moderne letterkunde ook altijd leuk ben blijven vinden. Uiteindelijk ben ik afgestudeerd met een scriptie over het woord ‘leuk’.
Wat doe je nu voor werk en hoe ben je aan je huidige baan gekomen?
Ik ben al heel lang bezig met lexicologie. Sinds 2004 werk ik bij het Instituut voor de Nederlandse Taal, dat vroeger het Instituut voor Nederlandse Lexicologie heette. Ik werkte eind jaren negentig ook al bij het instituut. Toen had ik er een studentenbaantje, waarbij ik ook nog heb meegewerkt aan de afronding van het Woordenboek der Nederlandsche Taal.
Nog steeds ben ik in mijn werk veel bezig met woordenboeken: het Algemeen Nederlands Woordenboek, maar ook het Woordenboek van Nieuwe Woorden (WNW). Het merendeel van de nieuwe woorden wordt maar kort gebruikt. Maar ook bij woorden die maar kort blijven bestaan zie je dat ze op een bepaalde manier gevormd zijn of duidelijk verbonden zijn aan een bepaalde tijd. In het WNW komen niet alleen de ‘blijvertjes’ te staan (zoals selfie en app), maar ook die nieuwe woorden die snel weer verdwijnen.
Voor mijn werk schrijf ik ook veel, vooral populairwetenschappelijk. Daarnaast geef ik geregeld lezingen, of spreek ik voor de radio en ik kom ook af en toe op tv. Want telkens als er weer nieuws is over taal, bellen de media vaak naar het INT. Het bezig zijn met woordenboeken vind ik eigenlijk nog steeds het allerleukste, en ik denk dat dat ook juist leuk blijft doordat ik daarnaast zoveel afwisseling heb.
In juni is je boek Dat mag je óók al niet meer zeggen uitgekomen, over schurende taal. Krijg je daar veel reacties op?
Zeker, uit allerlei hoeken. Het valt me eigenlijk mee hoeveel negatieve reacties ik krijg. Eén keer kreeg ik een persoonlijk bericht van iemand die me uitschold. En als ik rondkijk op Facebook, zie ik onder aankondigingen ook wel eens zure reacties van mensen die roepen dat ze die ‘woke onzin’ toch niet gaan lezen. Maar over het algemeen zijn de reacties van mensen die het boek daadwerkelijk hebben gelezen positief. Zo zijn er bijvoorbeeld ook overheidsinstellingen die een congres organiseren over inclusieve taal en die mij dan vragen om daar te komen spreken.
Sluit je studie goed aan op je huidige werk?
Ja, eigenlijk is dat best opvallend: ik heb me tijdens mijn studie gespecialiseerd in moderne taalkunde en lexicografie, en daar ben ik nog steeds elke dag mee bezig. Tijdens mijn studie werd al snel duidelijk dat ik dit wilde gaan doen, dus daar ben ik dan ook heel gericht naartoe gaan werken.
Tijdens de lessen Nederlands op mijn middelbare school was er helemaal geen aandacht voor taalkunde. Maar laatst werd ik gevraagd voor de rubriek ‘Taalkwesties’, in de lesmethode Nieuw Nederlands. Daarvoor ga ik onder andere iets schrijven over nieuwe woorden, en over straattaal, maar ook over dingen als: wat is framing? Die aandacht voor taalkunde in het schoolvak Nederlands lijkt er dus wel te komen.
Heb je advies voor huidige studenten en studiekiezers die geïnteresseerd zijn in jouw vakgebied?
Taalkunde is erg breed, en er zijn veel manieren om jonge mensen enthousiast te maken voor het vak. Ik kwam dus als student al bij het INT, maar tijdens mijn studie heb ik ook een poosje bij het Meertens Instituut gewerkt: daar werkte ik bij de Volksverhalenbank en bij de syntactische dialectatlas SAND. Ook dat vond ik erg boeiend en leerzaam. Tegenwoordig is het INT ook heel breed: vroeger maakten we eigenlijk vooral woordenboeken, maar we hebben veel meer dingen in huis die voor studenten interessant kunnen zijn. We hebben dan ook geregeld stagiairs. Stages en bijbaantjes zijn een goede manier om kennis te maken met het vak.
Heb je nog iets anders toe te voegen?
Als het over taal gaat, gaat het vaak over ‘goed’ en ‘fout’; mensen zijn daarbij gericht op elkaar verbeteren. Veel mensen zijn huiverig voor taalverandering. In mijn werk ben ik voornamelijk bezig met nieuwe woorden, maar die worden lang niet altijd direct omarmd. Dat heeft ook te maken met de menselijke neiging om alles wat je kent of wat al lang bestaat te willen koesteren en nieuwe dingen een beetje eng te vinden. Uiteraard geldt dat ook voor taal. Maar het zou mij leuk lijken als mensen wat opener naar het Nederlands gaan kijken en dan ook zien: als er iets verandert, hoeft dat echt niet negatief uit te pakken.
Laat een reactie achter