Tineke Droog, Educatief ontwikkelaar
Wat kun je eigenlijk worden met zo’n studie Nederlands, en hoe? Daar willen we graag zoveel mogelijk antwoorden op, voor alle huidige studenten, studiekiezers, en andere nieuwsgierige meelezers. In de toekomstrubriek van Jong Neerlandistiek verzamelen we de komende tijd interviews met afgestudeerden die leuk werk hebben gevonden.
Tineke Droog werd tijdens haar studie gegrepen door de moderne taalkunde en psycholinguïstiek. Ze overwoog het onderzoek in te gaan, maar sloeg uiteindelijk toch een andere richting in. In de periode van haar afstuderen, in 2005, was het banenaanbod schaars. Toch vond ze al snel een baan in de hoek die ze leuk vond: binnen de leermiddelen voor het basisonderwijs. Inmiddels is ze freelance educatief ontwikkelaar spelling en grammatica, onder andere voor uitgeverij Zwijsen. Hoe word je educatief ontwikkelaar en wat houdt het precies in?
Wat heb je gestudeerd en waarom heb je daarvoor gekozen?
“Ik heb Nederlandse Taal en Cultuur gestudeerd in Nijmegen. Daarbinnen heb ik me gespecialiseerd in moderne taalkunde en tweedetaalverwerving. Hoewel ik het schoolvak Nederlands helemaal niet zo leuk vond, sprak het doorgronden van talen me op de middelbare school al wel heel erg aan. Ik wilde toen Spaans of Nederlands gaan studeren. Op een open dag heb ik toen de keuze gemaakt voor het tweede. Dat kwam vooral door de breedte van de studie. Ik wist het niet zo goed, behalve dat ik ‘iets met talen’ wilde. Toen werd het Nederlands.
Toch kwam ik zeker niet voor de letterkunde. Ik weet nog dat er heel veel mensen waren die heel erg met schrijven bezig waren of zelf schrijver wilde worden. Dat heb ik nooit gehad. Het praten over boeken en verhalen stond mij tijdens de studie op een gegeven moment ook echt tegen. Gelukkig had je aan de andere kant docenten als Maarten Klein, Anneke Neijt, Paula Fikkert en Marc van Oostendorp. De moderne taalkunde paste namelijk wel heel goed bij me.”
Hoe zag jouw werkpraktijk er na je afstuderen uit?
“In eerste instantie wilde ik promoveren. Ik was best wel gegrepen door mijn afstudeeronderzoek. Daarin onderzocht ik de Nederlandse klinkers waarmee Berbersprekende tweedetaalleerders moeite hadden. In Utrecht kon ik daar eventueel op promoveren, maar uiteindelijk kreeg ik een beetje koudwatervrees, omdat het zo’n klein onderwerp is. Ik besloot toch de praktijk in te gaan. Eerst ben ik toen bij een boekhandel gaan werken en via collega’s daar ben ik bij een educatief redactiebureau terechtgekomen.
Twee jaar later ben ik overgestapt naar uitgeverij Malmberg, die ook al een van de opdrachtgevers was van het redactiebureau waar ik daarvoor werkte. Ze zochten bij Malmberg een bureauredacteur voor een geschiedenismethode voor het basisonderwijs. Ik vond het basisonderwijs heel leuk. Om voor kinderen op de basisschool te schrijven moet je heel creatief zijn met taal, omdat je moet nadenken over wat kinderen van die leeftijd kunnen lezen, schrijven en begrijpen. Uiteindelijk heb ik elf jaar bij Malmberg gewerkt, in verschillende functies. Ik heb ook mee kunnen werken aan een taalmethode, dat wilde ik heel graag.”
Wat doe je nu?
“Na een uitstapje waarbij ik leerkrachten ging trainen op het gebied van toetsing en in het werken met leerlijnen, wilde ik weer terug naar m’n oude vak: methodemaken. Wel wilde ik graag voor mezelf beginnen. Toen ben ik via een oud-collega, die inmiddels bij Zwijsen werkte, conceptauteur voor een nieuwe taal- en spellingmethode geworden. Dit betekent onder andere dat ik de leerlijnen opstel voor grammatica en spelling voor groep 4 tot en met 8. Eigenlijk werk ik nu aan de concurrent van de lesmethode die we destijds bij Malmberg ontwikkelden.
Binnen mijn werk kijk ik naar de referentiedoelen vanuit de overheid: wat moeten kinderen in Nederland aan het eind van de basisschool kunnen? Er zijn ook bepaalde tussendoelen, maar alles is vrij breed geformuleerd en er is nog geen ‘hoe’. Dat stukje vul ik dan in, samen met mijn collega-conceptauteur. Zo denk ik na over hoe een les opgebouwd moet worden, hoe een instructie eruit moet zien en welke stappen daarvoor nodig zijn. Daarbij moet je bijvoorbeeld steeds nadenken over welke voorkennis kinderen op een bepaald niveau hebben en hoe je die kunt activeren. Uiteindelijk maak ik de blauwdruk voor een les. De lesauteurs, leerkrachten die zelf voor de klas staan, voegen hun creativiteit en praktijkervaring toe en schrijven de lessen.”
Is er iets wat je toekomstige neerlandici wil meegeven?
“Wat misschien leuk is om te weten voor toekomstige neerlandici: bij en voor educatieve uitgeverijen werken echt veel neerlandici. Ze worden redacteur, projectleider, uitgever, trainer van leerkrachten/docenten of lesauteur. Sommigen stonden eerst voor de klas, terwijl anderen eerst bureauredacteur waren. Daarom denk ik dat een vak als vakdidactiek altijd handig is tijdens je studie, net als uitstapjes naar onderwijskunde of een (scriptie)onderzoek doen op scholen. In het vakgebied tussen onderwijskunde en taalkunde gebeurt een heleboel en er is ook veel werk in.
Een overstap vanuit de Pabo naar Nederlands vind ik ook heel logisch. Dan ben je echt van waarde voor scholen (in rollen als kwaliteitscoördinator, beleidsadviseur bij samenwerkingsverbanden of schoolbesturen). En vergeet de NT2-doelgroep niet: als je weet hoe Nederlanders taal leren, is de stap naar hoe NT2-ers Nederlands leren snel gemaakt. Dan kun je met een specialisatie ook bij schakelklassen, taalklassen of taleninstituten terecht. In mijn omgeving zie ik neerlandici en taalwetenschappers dat in ieder geval veel doen.”
Herm zegt
Interessant overzicht van toen tot nu.
Geeft breder en interessanter beeld van mogelijkheden met opleiding Nederlands.
Herm