Standpunten en zijpaden bij de essays van Arnon Grunberg
Een paar jaar geleden, toen ik nog geloofde dat de essayistiek een literair genre is, heb ik er een gewoonte van gemaakt regelmatig een essaybundel te lezen. Het geloof verdween, de gewoonte bleef. Na een welwillende bespreking in NRC Handelsblad besloot ik Arnon Grunbergs Waarheidsliefde en biefstuk (Nijgh & Van Ditmar, 2023) te lezen. Hierin staan de essays over schrijven, lezen en literatuur die Grunberg de laatste pakweg vijfentwintig jaar schreef voor diverse kranten, tijdschriften en literaire gelegenheden. Ik ben geen ervaren Grunberg lezer. Ik ken hem vooral van zijn stukken uit de krant. Van zijn literaire fictie heb ik alleen Tirza gelezen, een roman die ik onaangenaam goed vond. Het oeuvre van Marek van der Jagt, Grunbergs heteroniem in de jaren 2000-2005, heb ik om mij moverende redenen wel volledig tot mij genomen.
Over Waarheidsliefde en biefstuk valt veel te zeggen. Ik heb mijn observaties in tien standpunten en enkele zijpaden samengevat.
1. Ik moet voorzichtig zijn. Kritische beschouwingen over Grunbergs werk lopen niet altijd goed af. Denk bijvoorbeeld aan de nobele ridder Joost de Vries, schrijver van knappe romans en matige essays, die in 2012 in De Groene Amsterdammerde stelling poneerde dat Grunberg wel zo’n beetje is uitgeschreven: ‘Grunberg is de auteur van een oeuvre dat al geschreven is, voltooid is in feite: met bijna tien romans, en tal van essay- en verhalenbundels, brievenboeken en reportages is het hoogst onwaarschijnlijk dat hij nog met een boek zal komen dat je in onderwerp, toon, stijl, personages of iets anders enorm zal verrassen.’ Sinds het verschijnen van deze kritische observatie voegde Grunberg achtentwintig titels aan zijn oeuvre toe, waaronder vijf romans. Of het boeken zijn die in ‘onderwerp, toon, stijl, personages of iets anders’ enorm verrassen kan ik niet beoordelen. Wel constateer ik dat we van de schrijver Joost de Vries sindsdien weinig meer hebben vernomen. ‘Hij stopte met schrijven, en werd journalist,’ zou Mulisch hebben geschamperd. Grunberg blijft alom tegenwoordig, sinds enige tijd ook achter de Bugaboo. Ik ben dus op mijn hoede.
2. Een gemiddeld essay van Grunberg kent een voorspelbare vorm en volgt een strakke formule. Het begin is enigszins leuterend over een literaire opvatting die ogenschijnlijk niets te maken heeft met de schrijver die in de ondertitel wordt genoemd. We krijgen enkele observaties voorgeschoteld over Grunbergs stokpaardje van de week. Gek genoeg is dit meestal het prikkelendste deel van het essay. Grunbergs ideeën zijn eigenzinnig, zijn observaties tintelen van subversiviteit en worden vaak als pakkende oneliner gepresenteerd. Zoals Hemingway volgens een apocriefe geschiedenis opperde dat je voor een roman maar zes woorden nodig hebt (‘For sale: baby shoes, never worn’), is Grunberg in staat essays van één zin te schrijven. Neem deze: ‘Ivoren torens worden bewoond door nieuwe rijken, die barbaarser lijken dan de oude, maar er zijn nog onderaardse gangen, de natuurlijke habitat voor een schrijver.’ Of deze: ‘De schrijver van vlees en bloed is een gedegradeerde god, een uit zijn functie ontheven engel, die, wellicht uit overmoed, blijft typen alsof zijn typemachine onverhoopt aangeraakt zou kunnen worden door het goddelijke.’ Of deze: ‘Een doordachte en nauwkeurige belediging geeft vaak meer blijk van betrokkenheid dan een tot niets verplichtend, afgezaagd compliment.’
3. In een stuk over Jan Wolkers observeert Grunberg dat Wolkers in zijn essayistiek veel terloopse bon mots maakt. ‘Zoals Wolkers eigenlijk al zijn essays terloops lijkt te hebben geschreven, enthousiasmerend, gelardeerd met verhaaltjes uit het eigen leven, niet zozeer gericht op een doortimmerde analyse van de dichter, de schilder, de acteur, maar meer reclame – in de beste zin van het woord – voor anderen.’ Vervang hier ‘Wolkers’ door ‘Grunberg’ en je hebt in een zin mijn oordeel over de meeste essays in Waarheidsliefde en biefstuk te pakken.
4. Grunberg essayeert bovengemiddeld als hij de reclame voorbij is en zich als kritische lezer opstelt. Zijn vegen uit de pan smaken goed, zeker als dit Mulisch’ ijdelheid of Reves cynisme betreft. Hermans blijft bij Grunberg onaantastbaar. IJzersterk is een essay over Marieke Lucas Rijneveld. Het stamt uit februari 2021; Rijneveld had inmiddels met De avond is ongemak de International Booker Prize gewonnen en zijn tweede roman, Mijn lieve gunsteling, werd alom met hyperbolische lof besproken. ‘Zelden heb ik iemand met zoveel inzet en talent een moordaanslag zien plegen op de eigen roman, op de roman an sich’, staat er op pagina 490. Voor de zekerheid drukt Grunberg deze zin op pagina 492 nog een keer af. Om dit afkeurende oordeel beter te begrijpen pak ik er een ander essay bij, over J. M. Coetzee en W. G. Sebald. Grunberg schrijft voortdurend met eerbied over Coetzee, die als romanschrijver beter dan Rijneveld in staat is de bemiddelende stem te voeren ‘tussen waarheid en leugen, ethische geboden enerzijds en verlangens en misstappen anderzijds.’ Aan die rol als grensbewaker ontleent de schrijver zijn gezag, parafraseert Grunberg Coetzee. De vertelstem moet méér bieden dan ‘een zak vol retorische trucs, aan het publiek gepresenteerd door een al dan niet getalenteerde kunstenaar,’ en de vertelstem van Mijn lieve gunsteling schiet wat Grunberg betreft te kort.
5. Een aantal essays zijn ‘autobiografisch’ te noemen, al is dat een akelig achterhaald begrip. Deze stukken zijn erg de moeite waard. Grunberg vertelt hoe hij als scholier onder de indruk raakte van Nietzsche (‘ik gaf de voorkeur aan Zarathoestra boven Oeroeg’) en hoe dat hem aanzette in een schriftje zijn eigen wijsheden te noteren. Dit was ongeveer in dezelfde periode dat Grunberg de middelbare school voortijdig verliet, wat geen toeval kan zijn. Eveneens mooi is ‘Bij wijze van poëtica’, een essay waarin Grunberg vertelt over de tijd dat hij nog geloofde dat literatuur de wereld moest veranderen. Hij schreef in die tijd voor toneel. In de praktijk moest er vooral subsidie worden aangevraagd, waardoor het veranderen van de wereld erbij inschoot. ‘De betrokkenheid van de kunstenaar is vaak een hoofdknik in de richting van de mecenas, zoveel begreep ik toen ik mijn toneelperiode afsloot.’
6. Bij het lezen van pagina 76 ben ik gaan staan om Grunberg een staande ovatie te geven. Midden in een stuk over Erasmus’ Lof der zotheid en bespiegelingen van J. M. Coetzee over het ‘spel’ van de literatuur vraagt Grunberg welk spel Coetzee eigenlijk bedoelt. ‘Ik aarzel om deze vraag te beantwoorden,’ schrijft hij, om toch een poging te wagen: ‘Zeker is dat de schrijver de (morele) plicht heeft niet alleen tegen de andere spelers en zichzelf te spelen, maar ook tegen het spel zelf.’ Ik vind dit een prachtige manier om de literatuur te bezien: als een spel dat ons verplicht te spelen tegen de anderen en onszelf, én ons verplicht ook tegen het spel zelf te spelen. Over wat dit betekent ga ik nog een paar middagen nadenken. En ook de vraag waarom Grunberg dit een moréle plicht noemt (en waarom die aanhalingstekens?) vergt nader hersenwerk.
Zijpad bij 6. Mijn staande ovatie klonk overigens in Beit Sahour in Palestina, op een balkon met uitzicht op de illegale Israëlische nederzetting Har Homa. Het is even wennen, vanaf je balkon uitkijken op een oorlogsmisdaad, maar de koffie smaakt er ’s ochtends niet minder om. Met de essays van Grunberg heeft het weinig te maken, maar toch hecht ik er waarde aan dit detail te delen. Het is een zijpaadje, dat weet ik, maar volgens Grunberg hoef ik daar niet bang voor te zijn. ‘Stijl is zijpaden bewandelen,’ schrijft hij in het openingsessay, ‘want zonder zijpaden zouden we bij de eerste alinea in slaap vallen. Stel je voor dat ik had gedacht: dit wordt een betoog over [Isaak] Babel, dus moet elke zin direct betrekking hebben op Babel. Moedertjelief, wat een ellende.’
7. In een zoveelste essay over Coetzee citeert Grunberg Coetzee-biograaf J. C. Kannemeyer, die weer citeert uit een brief van John Keats die zegt dat je een dichter het beste met een kameleon kunt vergelijken. ‘A Poet is the most unpoetical of anything in existence,’ aldus Keats, ‘because he has no Identity – he is continually in for – and filling some other Body.’ Dat Kannemeyer Keats verkeerd citeert, doet er volgens mij niet toe. De schrijver als kameleon is een goede manier om Coetzee te begrijpen, evenzogoed als het een prima beeld is voor Grunberg. Dat besef, een kameleon te zijn, resulteert in komische romans, aldus Grunberg. Zelf heeft Coetzee geschreven dat goede literatuur jocoserious moet zijn, een prachtig woord dat hij weer bij James Joyce had gevonden en waar ik geen goede Nederlandse vertaling voor weet.
Zijpad bij 7. Over Coetzee heb ik een mooie theorie, trouwens. Hij is de buitenechtelijke zoon van Samuel Beckett en Lucia Joyce, de dochter van James. Maar Coetzee is toch een Zuid-Afrikaan, zult u zeggen? Dat klopt. Wat bijna niemand weet is dat Samuel Beckett in juli 1937 heeft gesolliciteerd op de functie van docent Italiaans aan de universiteit van Kaapstad. De sollicitatiebrief is bewaard gebleven, en nota bene door Coetzee zelf gepubliceerd. Volgens Becketts biograaf James Knowlson kreeg Beckett geen enkele reactie op zijn sollicitatiebrief, maar dit is onjuist. Hij werd aangenomen en vertrok naar Zuid-Afrika. Lucia ging met hem mee, en in een kleine kliniek in Mowbray, Kaapstad werd op 9 februari 1940 de kleine John Maxwell (schrijversnaam: Coetzee) geboren. Het is jammer dat er feiten ontbreken, want deze theorie verklaart veel over de literaire stijl én persoonlijkheid van de schrijver J. M. Coetzee. Veel, zo niet alles. Bijvoorbeeld het Coetzeeiaanse inzicht dat van het menselijk falen – want falen zullen we – een frivole aangelegenheid is te maken.
Zijpad bij zijpad 7 (dat doodloopt). Over bovenstaande theorie wil ik graag een proefschrift schrijven, in een nieuw vakgebied: de speculatieve antropologie. De antropologie is altijd speculatief geweest, het lijkt me de hoogste tijd het beestje bij de naam te noemen. Vooralsnog heb ik geen hoogleraar gevonden die bereid is dit promotietraject te begeleiden.
8. Soms sleept Grunberg er een andere schrijver aan de haren bij om een punt te maken. Het knapste doet hij dit in een essay over Wolkers’ Turks fruit. Om de ‘desperate heroïek’ van deze roman aan te tonen zoomt hij in op een scène in het derde deel van Nootebooms meesterwerk Rituelen. Grunberg schotelt ons een literaire analyse of paragraafniveau voor, en ik vind het prachtig. Het gaat om de scène in het begin van het derde deel, waarin Inni Wintrop een dode duif in een plastic zak van Athenaeum Boekhandel stopt. Het tasje is van een meisje die net een roman van Wolkers heeft gekocht. Die roman zit ook in dat zakje. ‘Ik sluit niet uit dat Nooteboom een paradox in Wolkers’ werk wilde aanstippen,’ schrijft Grunberg. Je krijgt de indruk dat Grunberg vooral zelf een paradox in het werk van Wolkers wil aanstippen: ‘Dat een schrijver die het dierlijke via de literatuur wil benaderen, misschien zelfs wil vieren, een doodlopende weg bewandelt.’ Grunberg vermoedt dat het om een exemplaar van Turks fruit gaat. De romanscène speelt in 1973, dus dat is goed mogelijk. Al kan er in de plastic zak natuurlijk ook een exemplaar van Kort Amerikaans of Terug naar Oegstgeest hebben gezeten. Nooteboom noemt geen titel, dus veel is mogelijk. Ik ben geneigd mee te gaan in Grunbergs interpretatie, alleen al omdat het tot een prachtige conclusie leidt: ‘Dierlijkheid in literaire vorm eindigt vroeg of laat als een opgezette vogel. Wie een stap achteruit doet, ziet de taal en niet het dierlijke, dat nu juist voorbij die taal had moeten zijn.’
9. In een recente reportage in het Financieel Dagblad over het verdienmodel van Arnon Grunberg, beklaagt zijn uitgever Vic van de Reijt zich over het feit dat literair Nederland last begint te krijgen van Grunberg-moeheid. ‘Hij heeft alle prijzen gewonnen. Vaak meerdere keren. Zijn laatste roman De dood in Taormina was nergens genomineerd, terwijl hij met kop en schouders boven alle anderen uitstak.’ Je gunt elke schrijver een loyale uitgever als Van de Reijt. Uitgevers moeten alleen niet klagen maar met oplossingen komen. Omdat de uitgever dit nalaat, zal ik zelf een voorstel doen.
10. In bovengenoemde reportage wordt ook melding gemaakt van het feit dat er in de maand juli van het jaar 2023 maar liefst twee boeken van Grunberg verschenen: naast Waarheidsliefde en biefstuk ook nog de asielreportage De vluchteling, de grenswacht en de rijke jood (Pluim, 2023). Ook in de voorbije periode verschenen er elk kalenderjaar meerdere titels van Grunberg. Deze enorme productiviteit biedt ruimte voor een jaarlijkse Arnon Grunberg Prijs voor het beste Arnon Grunberg Boek van het Jaar. Deze prijs garandeert dat al Grunbergs boeken worden genomineerd en dat hij elk jaar een literaire prijs krijgt toegeschoven. Dit is goed voor het verdienmodel, en Vic kan stoppen met zeuren. Ik ben bereid in de jury zitting te nemen. Waarheidsliefde en biefstuk komt sowieso op de shortlist.
Arnon Grunberg, Waarheidsliefde en biefstuk. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam., 2023. Bestelinformatie bij de uitgever
Robert Kruzdlo zegt
Vaker koffie drinken, is eerlijker dan doodblijven leuteren.
Johan Goud zegt
Geweldige bespreking/analyse/respons! Veel dank.
Evi Aarens zegt
Uit Vertalië verneem ik dat ‘jocoserious’ in het Nederhenkebindervoetiaans omgezet is naar ‘comicoserieus’ (Ulixes, p. 772).
Kruzdlo zegt
Frida Vogels en deze leeftijd¡¿