Wanneer mag er een punt achter een leven worden gezet? En wie houdt daarbij de pen vast? In zijn nieuwste roman Het paradijs van slapen werpt Joost Oomen deze vragen op. Dat doet hij – geloof het of niet – met de vrolijke speelsheid die we van hem gewend zijn.
Gerrit Blauw wil dood. Niet omdat een oneindige vloed aan tranen zijn dagen vertroebelt. Ook niet omdat een onophoudelijke pijn hem aan zijn bed gekluisterd houdt. Eenzaamheid heeft geen vat op hem. Althans, niet meer dan op anderen. Sterker nog: ellende en afschuw hebben zijn leven nooit getekend. Integendeel. Gerrit Blauw wil dood, júist omdat zijn bestaan zo mooi is geweest.
Voor zijn nieuwste boek ging Joost Oomen in gesprek met zijn vader, die euthanasiearts is. Dit resulteerde in Het paradijs van slapen (2024), ‘een ode aan de schoonheid en een pleidooi voor euthanasie bij voltooid leven’. De roman vertelt beurtelings twee verhalen: dat van de patiënt en dat van de arts. Gerrit Blauw wil zijn leven stopzetten en het is de taak van Theo Engel om die wens tot vervulling te brengen. Het conflict van de roman ontvouwt zich. Euthanasie mag uitsluitend plaatsvinden bij uitzichtloos en ondraaglijk lijden, maar Gerrit geeft direct toe dat in zijn geval niets minder waar is: ‘De enige reden dat ik wil sterven is omdat ik mijn leven als afgerond, voltooid beschouw en daarom niet nog veel langer door wil leven, omdat ik daarmee het risico loop dat ik het leven op een zeker moment juist niet meer prettig vind.’
Het kwam als een behoorlijke verrassing toen Oomen – stripfiguurachtige snor, veelal gehuld in kleurrijke streepjesshirts, een eeuwige glimlach klevend rond de lippen – afgelopen september aankondigde een boek over levensbeëindiging te hebben geschreven. De blijmoedige auteur schreeuwt (vaak letterlijk: luister maar eens naar een voordracht van zijn gedicht ‘Vruchtjes eten’) eerder vitaliteit.
Dat hij in staat is een zwaar onderwerp vederlicht te doen lijken, bewees Oomen gelukkig al met zijn eerste roman. De woorden ‘aanslagen op het World Trade Center’ en ‘een vrolijk boek’ vechten om aandacht op de kaft van Het Perenlied (2020). Hierin vormen de aanslagen van 9/11 een ietwat lugubere aanleiding voor een lichtvoetig liefdesverhaal – en het wérkt. Oomen raakt in het boek voorzichtig aan het absurde, maar houdt het alledaagse bij de hand. Dit spanningsveld keert ook terug in reisverhaal Visjes (2022) – een poging tot het vangen van vissen door poëzie aan een haak te rijgen – en in Lievegedicht (2023), waarin hij zijn verzen opdraagt aan sneeuw, citroenbomen en Mark Rutte.
Dergelijke absurditeit laat Oomen in de verhaallijn van Het paradijs van slapen grotendeels achterwege. Vooruit: hij laat een giraffe rondwandelen op Terschelling alsof het de normaalste zaak van de wereld is, maar daar blijft het dan ook bij. Verder laat hij zijn rijke fantasieën veelal andere vormen aannemen: in de beeldspraak, bijvoorbeeld, ontbreekt het niet aan voorstellingsvermogen. Vergelijkingen als ‘hoogst verliefd als een kleine ree of kommetje yoghurt of veldboeket’ herinneren de lezer eraan nog altijd een boek van Joost Oomen in handen te hebben.
In een aantal korte voorbeelden van euthanasieverzoeken, verspreid over het tweede hoofdstuk, krijgt simpliciteit juist ruim baan. Hier heeft de sobere verwoording een ontroerender effect dan welke metafoor dan ook. Een 72-jarige man wenst zijn sterven zo te plannen dat hij er niemand mee tot last is: ‘Liever niet volgende week, want de kleinkinderen hebben toetsweek’. Een vrouw van 57 met gemetastaseerd slokdarmcarcinoom legt uit: ‘Ik hou nog steeds van lekker eten, maar ik wil niet stikken’. Aan slechts één of twee zinnen heeft de auteur genoeg om gevoelens van medeleven bij zijn lezers op te wekken.
In de passages waarin niet Theo’s doen, maar zijn denken vooropstaat, is het soms even zoeken naar deze diepgang. Zo verbeeldt hij zijn patiënten eens dichterlijk als ‘takjes zo droog dat ze door de wind gebroken worden’ en vervolgt treffend: ‘Alleen worden ze niet door de wind gebroken, daar ben ik voor’. Twee pagina’s verder blijkt hij dan weer weinig spiritueel: ‘Iemand doodmaken is niet niets.’ Ook zinnen als ‘Elke maand meerdere mensen omleggen heeft weinig met beter maken te maken,’ zijn goedbedoeld, maar enigszins flauw. Enkele keren gaat Oomens soepele schrijfstijl daarin zijn doel voorbij.
Ondertussen toont de schrijver zich allerbewust van de complexe balans tussen leven en dood door deze ook op een andere manier op te voeren. In een lange brief aan Theo vertelt Gerrit hoe hij ooit een meisje vergezelde naar de abortuskliniek. Na afloop weidde ze uit over de schoonheden van de wereld die haar ongeboren kind nooit zal kennen: ‘Gek dat ze nu nooit zal weten hoe het is als je broek heel lekker zit. Of hoe de maan eruitziet, of een komkommer’. Aan precies dit soort mooie, alledaagse zaken schrijft Gerrit ondertussen de voltooidheid van zijn leven toe.
Met Het paradijs van slapen laat Joost Oomen zichzelf van een nieuwe kant zien. Geen dichtende vissen, geen citroenbomen en geen fruitmuziek. Deze roman gaat over doodnormale mensen en doodnormale dingen. Zowel letterlijk als figuurlijk. Zoals een goed dichter betaamt, ziet hij dat in beide poëzie verscholen ligt.
Joost Oomen, Het paradijs van slapen
Uitgeverij Querido, 2024
ISBN: 9789021430058 Prijs: € 22,99
Laat een reactie achter