
Talrijk wit bloeit het aan het einde van de oostermaand. Dit kruid met eetbaar blad heet al enige eeuwen daslook en beerlook, kennelijk omdat het graag groeit waar das en beer leven: het bos. Maar hoe zit het met zijn eerdere, veel oudere naam rams?
Onderbelicht
Een liefhebber van schaduw en vochtige bodem, dit kruid heeft ondanks zijn nut en weligheid opvallend weinig namen in ons taalgebied. Het doorwrochte Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten biedt ons alleen beerlook, boslook, daslook, woudknooplook en de jonge benaming witte convallaria, naar de gevaarlijke gelijkenis met het giftige lelietje-van-dalen (Convallaria majalis).
De vroegste vermelding die we van enige van deze namen kennen is in een vroeg 17e-eeuwse uitgave van het Cruydtboeck van Rembert Dodoens. Daarin wordt dasloock als een Brabantse benaming genoemd en beerloock als vertaling van de wetenschappelijke naam Allium ursinum. De eerste is daarna verbreid doch kennelijk zonder evenknie in andere talen, de tweede beantwoordt aan Duits Bärlauch en Engels bear leek.
Vergeten
De krapte aan namen wijst erop dat men in dit geval redelijk noemvast was. En toch is tevoren de meer oorspronkelijke naam verloren gegaan in onze streken. Die is heden beperkt tot de zustertalen, in vormen als gewestelijk Duits Rams en Engels ramsons. Oudere vormen zijn onder meer Oudhoogduits ramusia en Oudengels hramesa, waarvan de laatste toont dat het woord ooit een h- aan het begin had, afgesleten zoals ook hring nu ring luidt.
De gemeenschappelijke Germaanse voorloper is vast te stellen als *hramusô e.d. In de ontwikkeling van onze taal zou de tweede lettergreep klankwettig ingeslikt worden, al dan niet nadat de eerste klinker gerekt raakte in open lettergreep. De uitkomst ware dan Nederlands rams of raams. Beide vormen zijn te herkennen in de oordnamen Ramsdonk (Vlaams-Brabant) en Raamsdonk (Noord-Brabant). Het woord donk sloeg op een hoogte in drasland en werd vaker met een kruidnaam samengesteld, zoals in Gageldonk (Noord-Brabant) en Varendonk (Antwerpen). Andere oordnamen die aan daslook herinneren zijn wel Ramslo, nu Ramsel (Antwerpen), en Ramst, nu Ranst (Antwerpen).
Verder terug in de tijd
Klankwettig is de Germaanse *h verschoven uit een oudere *k of een meer tegen het gehemelte uitgesproken *ḱ. Zo wordt het duidelijk dat *hramusô in andere Indo-Europese talen verwant is aan onder meer Litouws kermušė̃, Russisch ceremšá, Servo-Kroatisch crȉjemuša (naast srȉjemuša) en Middeliers crem, alle ‘daslook’, en met afwijkende betekenis Grieks krómmuon/krómuon ‘ui’.
Enkele jaren geleden heeft de Duitse taalkundige Sabine Ziegler deze vormen herleid tot een woord van de Indo-Europese wortel *ḱremH-, die onder meer van Latijn cremō ‘verbranden’ bekend is. Met wat verbeelding zijn de eetbare bladeren van dit kruid inderdaad branderig van smaak te noemen. Deze duiding is vervolgens herhaald door het grote Etymologische Wörterbuch des Althochdeutschen, zij het met de nodige terughoudendheid.
Er is ondertussen nog een andere wortel die evengoed past: *ḱremh2– met de vermoedelijke betekenis ‘verslappen’. Hiervan komen bijvoorbeeld Grieks kremánnūmi ‘hangen’ en Sanskriet śrami– ‘moe worden’. We kunnen in dit geval bedenken hoe de bladeren van daslook er slap bijhangen in de laatste weken van hun jaargetijde en vooral ook na het plukken zeer snel verslappen, al geldt dat uiteraard ook voor menig ander kruid.
Tot slot
Het is overigens goed mogelijk dat de twee wortels uiteindelijk een enkele zijn, want in de wereld der kruiden ligt ‘verbranden’ niet ver van ‘verhitten’ en ‘verdrogen’ en die niet ver van ‘verwelken’ en ‘verslappen’. En deze liggen tevens dichtbij ‘verschrompelen’ en ‘samentrekken’, zodat we ook verband kunnen leggen met een groep andere Germaanse woorden: Middelnederduits ramme en Oudengels hramma, beide ‘kramp’, en Oudnoords hrammr ‘klauw’.
Verwijzingen
Beekes, R., Etymological Dictionary of Greek (Leiden, 2010)
Berkel, G. van & K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen verklaard (2018)
Blöndal Magnússon, Á., Íslensk orðsifjabók (Reykjavik, 1989)
Debrabandere, F. e.a., De Vlaamse gemeentenamen. Verklarend woordenboek, tweede, grondig herziene en vermeerderde uitgave (Leuven, 2022)
Deconinck, W., Plantennamen nader toegelicht (Kortrijk, 2019)
Derksen, R., Etymological Dictionary of the Slavic Inherited Lexicon (Leiden, 2008)
Derksen, R., Etymological Dictionary of the Baltic Inherited Lexicon (Leiden, 2015)
Gysseling, M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) (webuitgave)
INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)
Kleijn, H., Planten en hun naam: Een botanisch lexicon voor de Lage Landen (Amsterdam, 1970)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Lühr, R. e.a., Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen. Band VII: quaderna – skazzôn (Göttingen, 2021)
Matasović, R., Etymological Dictionary of Proto-Celtic (Leiden, 2009)
Mayrhofer, M., Etymologisches Wörterbuch des Altindoarischen, I-III (Heidelberg 1992-2001)
Pritzel, G.A. & C. Jessen, Die deutschen Volksnamen der Pflanzen (Hannover, 1882)
Vaan, M. de, Etymological Dictionary of Latin and the other Italic Languages (Leiden, 2008)
Ziegler, S., “Ramse, Ramsel”, in S. Neri e.a., Von Hammeln, Leichen und Unken. Etymologische Studien zu den thüringischen Dialekten, Teil 2. (Bremen, 2016)
Dit stuk verscheen eerder op Taaldacht
Laat een reactie achter